6
Nora liep van Canal Street naar Mott Street. Langzaam baande ze zich een weg door de menigte. Het was vrijdagavond zeven uur en Chinatown zag zwart van de mensen. De goten waren bezaaid met pagina's van dichtbedrukte Chinese kranten. De stalletjes van de visboeren stonden opgesteld langs het trottoir, met een gigantisch aanbod aan exotisch ogende vissoorten op ijs. In de etalages hingen gelakte eend en gekookte inktvis aan haken. De klanten, voor het merendeel Chinezen, drongen en schreeuwden koortsachtig, onder het belangstellende oog van passerende toeristen. Ten Ren's Tea and Ginseng Company lag een honderdtal meters verderop. Ze duwde de deur open en kwam in een lange, helder verlichte en overzichtelijke ruimte. De lucht in de theewinkel rook naar talloze, zwakke geuren. Eerst dacht ze dat er niemand aanwezig was. Maar toen ze nog eens om zich heen keek, zag ze Pendergast aan een tafeltje achterin zitten, ingeklemd tussen vitrines met ginseng en gember. Ze had kunnen zweren dat er een moment tevoren niemand had gezeten.
'Bent u een theedrinker?' vroeg hij toen ze dichterbij kwam. Hij gebaarde haar, plaats te nemen.
'Soms.' Haar metro had twintig minuten stilgestaan tussen twee haltes in, en ze had meer dan genoeg tijd gehad om te oefenen wat ze hem zou vertellen. Ze zou het kort houden en dan meteen opstappen.
Maar Pendergast had klaarblijkelijk geen haast. In stilte bestudeerde hij een papier vol Chinese tekens. Nora vroeg zich af of het een menulijst met verschillende theesoorten was, maar daarvoor leken er veel te veel keuzemogelijkheden te zijn zo veel theesoorten konden er toch niet zijn?
Pendergast wendde zich tot de winkelier, een kleine en levendige vrouw, en begon rad te spreken. 'Nin hao, lao ban lian. Li mama hao maf'
De vrouw schudde haar hoofd. 'Bu, ta bai shi lao yang zi, shen ti bu hao.''
'Qing li Dai wo xiang ta wen an. Qing gei wo yi bei Wu Long cba hao maf
De vrouw liep weg en kwam terug met een aardewerken pot waaruit ze een minuscuul theekommetje volschonk, dat ze voor Nora neerzette.
'Spreekt u Chinees?' vroeg Nora aan Pendergast.
'Een paar woorden Mandarijn. Kantonees spreek ik iets vloeiender, moet ik bekennen.'
Nora zweeg. Ze was om de een of andere reden niet echt verbaasd. 'Koningsthee van Osmanthus Oolong,' zei Pendergast met een hoofdgebaar naar haar kommetje. 'Een van de beste ter wereld. Van struiken op de zonkant van de bergen, en de nieuwe scheuten worden alleen in het voorjaar geplukt.'
Nora pakte haar kommetje. Ze rook een delicate geur. Ze nam eenslokje en proefde een complexe combinatie van groene thee met andere, heerlijke aroma's.
'Erg lekker,' zei ze, terwijl ze het kommetje neerzette. 'Inderdaad.' Pendergast keek haar even aan. Toen zei hij enkele woorden in het Mandarijn, waarop de vrouw een zak vulde, op de weegschaal legde en verzegelde. Ze krabbelde een prijs op de plastic zak en gaf hem aan Nora. 'Voor mij?' vroeg Nora. Pendergast knikte. 'Ik wil geen cadeautjes van u.'
'Neemt u het alstublieft aan. Het is uitstekend voor de spijsvertering. En het is een superbe antioxidant.'
Met een geïrriteerd gezicht pakte Nora de zak thee aan. Plotseling zag ze de prijs. 'Wacht eens even; kost dit tweehonderd dollar?' 'Je doet er drie of vier maanden mee,' zei Pendergast. 'Een kleine prijs, als je bedenkt...'
'Luister,' zei Nora, terwijl ze de zak neerzette. 'Meneer Pendergast, ik ben hier gekomen om u te vertellen dat ik niet meer voor u kan werken. Mijn carrière bij het museum staat op het spel. Een zak thee zal me niet op andere gedachten brengen, ook al is het thee van tweehonderd dollar.'
Pendergast luisterde aandachtig, met licht gebogen hoofd. 'Ze hebben me in bedekte bewoordingen te verstaan gegeven, maar al te bedekt nu ook weer niet, dat ik niet meer met u mocht samenwerken. Ik hou van mijn werk. Als ik hiermee doorga, raak ik mijn baan kwijt. Ik ben al een baan kwijtgeraakt toen het Lloydmuseum dichtging. Ik kan het me niet permitteren om er nog een te verliezen. Ik heb die baan nódig.' Pendergast knikte.
'Brisbane en Collopy hebben me het geld gegeven dat ik nodig heb voor mijn koolstofdateringen. Ik heb een hele hoop werk te doen. Ik kan de tijd er niet meer voor vrijmaken.' Zwijgend wachtte Pendergast af.
'En trouwens, waar hebt u me eigenlijk voor nodig? Ik ben archeoloog, en er is geen opgraving meer om te onderzoeken. U hebt een kopie van de brief. U bent van de fbi. U moet tientallen specialisten tot uw beschikking hebben.'
Pendergast bleef zwijgen, en Nora nam een slokje van haar thee. Het kommetje rinkelde luid toen ze het op de schotel terugzette. 'Zo,' zei ze. 'Dat is dan duidelijk.'
Nu begon Pendergast te spreken. 'Mary Greene woonde hier een paar straten vandaan, aan Water Street. Op nummer zestien. Hethuis staat er nog. Het is vijf minuten lopen.'
Nora keek naar hem, en haar wenkbrauwen kropen naar elkaar toe van verbazing. Het was niet bij haar opgekomen dat ze zo dicht bij de wijk waren waar Mary Greene had gewoond. Ze dacht terug aan het met bloed geschreven briefje. Mary Greene had geweten dat ze zou sterven. Ze had maar één, simpel verlangen gehad: ze wilde niet compleet naamloos de dood ingaan. Zachtjes pakte Pendergast haar arm. 'Kom,' zei hij. Ze schudde zijn hand niet af. Hij zei weer iets tegen de winkelier, nam met een lichte buiging de thee aan en even later stonden ze buiten, op het drukke trottoir. Ze liepen Mott Street af, staken eerst Bayard en vervolgens Chatham Square over en belandden in een duistere doolhof van smalle, donkere straten die uitkwamen op de East River. De herrie en drukte van Chinatown maakten plaats voor de stilte van fabrieksgebouwen. De zon was ondergegaan en had in de hemel een gloed nagelaten die amper de toppen van de gebouwen verlichtte. Toen ze bij Catherine Street aankwamen, liepen ze in zuidoostelijke richting. Nora keek nieuwsgierig opzij toen ze Henry en de bouwplaats voor Moegen-Fairhavens nieuwe appartementencomplex passeerden. De bouwput was intussen veel groter geworden. Enorme funderingsbalken en steunmuren rezen in het donker op, betonwapening stak als rietstengels te voorschijn uit het pas gestorte beton. Van de voormalige kolentunnel was niets over. Na een paar minuten stonden ze in Water Street, vol oude fabrieksgebouwen, magazijnen en sjofele huisjes. Daarachter stroomde traag en donkerpaars in het maanlicht de East River. Bijna recht boven hen hing Brooklyn Bridge, links daarvan hing de boog van Manhattan Bridge over de donkere rivier, de felle lichten weerspiegeld in het water.
Niet ver van Market Slip bleef Pendergast staan voor een oud huis. Het was nog bewoond: uit een van de vensters straalde geel licht. In de gevel was op de begane grond een metalen deur geplaatst. Daarnaast was een gedeukte intercom te zien, met een rij belknoppen. 'Hier is het,' zei Pendergast. 'Nummer zestien.' Ze bleven in de snel invallende duisternis staan. Pendergasts stem klonk zacht door de schemering. 'Mary Greene kwam uit een arbeidersgezin. Nadat haar vader als boer, een eind verderop, was mislukt, bracht hij zijn gezin hierheen. Hij werkte als stuwadoor in de haven. Maar Mary's moeder en hijzelf kwamen om bij een kleine cholera-epidemie toen het meisje vijftien was. Besmet drinkwater. Ze had een jonger broertje, Joseph, zeven jaar oud, en een klein zusje, Constance, vijf jaar.'Nora zei niets.
'Mary Greene probeerde wasen naaiwerk aan huis te doen, maar kennelijk leverde dat niet genoeg op om de huur te betalen. Er was geen ander werk, geen manier om geld te verdienen. Ze werden uit huis gezet. Uiteindelijk deed Mary wat ze moest om haar jongere broertje en zusje in leven te houden. Ze moet wel erg veel van hen gehouden hebben. Ze werd prostituee.' 'Wat vreselijk,' prevelde Nora.
'Dat was nog niet het ergste. Op haar zestiende werd ze gearresteerd. Waarschijnlijk was dat het moment waarop haar broertje en zusje straatkinderen werden. In geen enkel stadsarchief is verder nog iets over hen te vinden. Waarschijnlijk zijn ze de hongerdood gestorven. In 1871 leefden er naar schatting achtentwintigduizend dakloze kinderen in de straten van New York. Hoe dan ook, later werd Mary naar een werkhuis gestuurd, de zogeheten Missie van Five Points. Dat was niet veel anders dan een naaiatelier. Maar het was beter dan de gevangenis. In eerste instantie moet dat een hele bof geleken hebben voor Mary Greene.'
Pendergast viel stil. In de verte klonk het melancholieke loeien van een boot op de rivier.
'Wat is er daarna met haar gebeurd?'
'Het papieren spoor eindigt bij de deur van het pension,' antwoordde Pendergast.
Hij draaide zich naar haar om, zijn bleke gezicht bijna oplichtend in de schemering. 'Enoch Leng dr. Enoch Leng stelde zichzelf en zijn medische kennis ter beschikking van het missiehuis en het nijverheidshuis van de wijk Five Points, een weeshuis dat ongeveer stond waar nu Chatham Square ligt. Hij bood zijn tijd pro bono aan. Zoals bekend had dr. Leng in de jaren 1870 een stel kamers gehuurd op de bovenste verdieping van Shottums Kabinet. Ongetwijfeld had hij elders in de stad een huis. Zowat een jaar voordat Shottums Kabinet afbrandde, associeerde hij zichzelf met de twee nijverheidshuizen.
'Uit Shottums brief weten we al dat Leng die moorden heeft gepleegd.'
'Dat staat vast.'
'Waarom hebt u mijn hulp dan nodig?'
'Er is bijna niets te vinden over Leng. Nergens. Ik heb de historische vereniging geprobeerd, de openbare bibliotheek, het stadhuis. Het lijkt wel of hij uit de annalen is verwijderd, en ik heb redenen om aan te nemen dat Leng zelf zijn dossiers heeft weggehaald. Het schijnt dat Leng een van de eerste fans van het museum was, en hij was eenenthousiast taxonoom. Volgens mij moeten er in het museum meer papieren over Leng te vinden zijn, al was het maar met indirecte informatie. Het archief daar is zo gigantisch groot en zo rommelig, dat het bijna onmogelijk moet zijn om alles te verwijderen.' 'Waarom ik? Waarom kan de fbi die dossiers niet gewoon in beslag laten nemen, of zo?'
'Dossiers hebben nogal de neiging om te verdwijnen zodra ze officieel opgevraagd worden. Als je al wist welke dossiers je moest opvragen. Verder heb ik gezien hoe u te werk gaat. Dat soort competentie kom je niet dagelijks tegen.' Nora schudde haar hoofd ten antwoord.
'De heer Puck was, en blijft ongetwijfeld, bijzonder behulpzaam. En er is nog iets. De dochter van Tinbury McFadden leeft nog. Ze woont in een oud huis in Peekskill. Ze is vijfennegentig, maar naar ik begrijp nog bijzonder compos mentis. Zij weet misschien heel wat te vertellen over haar vader. Misschien heeft ze Leng zelfs nog gekend. Ik heb het gevoel dat zij misschien liever zou spreken met een jonge vrouw als u dan met een agent van het Federal Bureau of Investigation.'
'U hebt nog nooit echt duidelijk gemaakt waarom u zoveel belangstelling hebt voor deze zaak.'
'De redenen voor mijn interesse in de zaak zijn onbelangrijk. Wat wél belangrijk is, is dat een mens niet mag wegkomen met dit soort misdaden. Zelfs als die persoon allang dood is. Hitier wordt ook niet vergeven of vergeten. De herinnering aan dergelijke zaken is belangrijk. Het verleden maakt deel uit van het heden. Momenteel is het zelfs een te groot deel van het heden.'
'U bedoelt, die twee nieuwe moorden.' De hele stad gonsde van het nieuws. En dezelfde woorden leken op ieders lippen te liggen: een imitator.
Pendergast knikte zwijgend.
'Maar denkt u echt dat die moorden met elkaar te maken hebben? Dat er daar een of andere malloot rondloopt die Smithbacks artikel heeft gelezen en nu probeert Lengs experimenten te herhalen?' 'Ik geloof inderdaad dat de moorden met elkaar te maken hebben.' Het was intussen donker geworden. Water Street en de steigers daarachter waren verlaten. Nora huiverde nogmaals. 'Luistert u eens, meneer Pendergast, ik zou u graag helpen. Maar zoals ik al zei: ik geloof niet dat ik nog iets voor u betekenen kan. Persoonlijk denk ik dat u beter die nieuwe moorden kunt onderzoeken, in plaats van de oude.'
'Dat is precies wat ik aan het doen ben. De oplossing van de nieu-we moorden ligt in de oude.' Ze keek hem nieuwsgierig aan. 'Hoe dat zo?' 'Nu is niet het juiste moment, Nora. Ik heb niet voldoende informatie voor een antwoord, nog niet. Misschien heb ik zelfs al te veel gezegd.'
Nora zuchtte van irritatie. 'Dan spijt het me, maar het is nu eenmaal zo dat ik het me simpelweg niet kan permitteren om mijn baan nogmaals op het spel te zetten. Vooral niet als ik niet meer informatie krijg. Dat begrijpt u toch, hoop ik?'
Even bleef het stil. 'Uiteraard. Ik respecteer uw besluit.' Pendergast neeg even zijn hoofd. Op de een of andere manier wist hij een zekere elegance te leggen in dat simpele gebaar.
Pendergast verzocht de chauffeur om hem een straat vóór zijn appartement af te zetten. Toen de Rolls-Royce onhoorbaar weggleed, liep Pendergast diep in gedachten de stoep af. Na een paar minuten bleef hij staan om naar zijn appartement te staren: hij woonde in het Dakota, dat reusachtige complex met zijn regenspuwers op een hoek van Central Park West. Maar niet dit bouwwerk bleef op zijn netvlies gebrand staan; dat was het kleine, bouwvallige huisje aan Water Street 16, waar Mary Greene ooit gewoond had. Het huis zelf zou geen specifieke informatie bevatten; het was niet de moeite van het doorzoeken waard geweest. Maar het had iets waar hij niet direct de vinger op kon leggen. Niet alleen de feiten en cijfers uit het verleden had hij nodig, maar ook de vorm en het gevoel. Mary Greene was daar opgegroeid. Haar vader had deel uitgemaakt van die gigantische exodus vanuit het platteland naar de steden, die na de Burgeroorlog had plaatsgevonden. Haar jeugd moest niet gemakkelijk geweest zijn, maar waarschijnlijk wel gelukkig. Stuwadoors verdienden behoorlijk. Ooit had zij op die keien gespeeld. Haar kinderkreten hadden weergalmd tegen die stenen muren. En toen had de cholera haar ouders weggenomen en was haar leven voorgoed veranderd. Er waren nog minstens vijfendertig vergelijkbare verhalen, allemaal zo vreselijk geëindigd in dat ondergrondse knekelhuis.
Aan het einde van de straat bewoog iets, en Pendergast draaide zich om. Een kromgebogen oude man in zwarte kleren, met een derbyhoed en een grote tas, liep moeizaam zijn kant uit over het trottoir. Hij liep met een stok, en het leek wel of Pendergasts overpeinzingen een figuur uit het verleden hadden opgeroepen. Langzaam, met licht tikkende stok, kwam de man zijn kant uit.
Nieuwsgierig bleef Pendergast even naar hem staan kijken. Toendraaide hij zich weer om naar het Dakota, om de frisse nachtlucht de kans te geven zijn hersenspinsels te verjagen. Maar veel helderheid vond hij niet; hij bleef maar denken aan Mary Greene, het kleine meisje dat lachend op de straatkeien speelde.