3
De man bestudeerde de incisie over het onderste deel van de ruggengraat van het materiaal, van L2 tot het sacrum. Het was een fraai stuk werk, het soort werk waarom ze hem bij zijn medicijnenstudiezo hadden geprezen maar dat was voordat die toestand begon. De pers had hem de bijnaam de Chirurg gegeven. Een mooie naam. En een bijzonder toepasselijke naam, als hij zo naar beneden keek Hij had de anatomie perfect gedefinieerd. Eerst een lange, verticale, incisie vanaf het referentiepunt langs het spinale uitsteeksel, in één gelijkmatige beweging door de huid heen. Daarna had hij die incisie verdiept tot in het onderhuidse weefsel tot aan de fascia. De grote bloedvaten had hij afgeklemd, verdeeld en afgebonden met vicryl 3-0. Hij had de fascia geopend en de spier losgeprepareerd van de spinale uitsteeksels en de laminae. Hij was zo opgegaan in zijn werk dat het langer had geduurd dan zijn bedoeling was geweest. De verlamming door de succinylcholine was intussen uitgewerkt en op dat punt was er sprake geweest van nogal veel ophef en herrie. Toch bleven zijn steken zitten, keurig als die van een professionele naaister. Terwijl hij het zachte weefsel schoonmaakte met een curette werd de ruggengraat zelf zichtbaar, grijzig wit tegen het felle rood van het omringende spierweefsel.
De Chirurg plukte nog een retractor uit de instrumentenbak en deed een stap achteruit om zijn incisie te bestuderen. Hij was tevreden: het was een operatie volgens de boeken, strak aan de hoeken en iets uitlopend naar het midden. Hij zag alles liggen: de zenuwen, de bloedvaten, de hele schitterende inwendige architectuur. Onder de lamina en het ligamentum flavum zag hij de transparante dura van het ruggenmerg. Daarin klopte blauwig de ruggenmergvloeistof op de maat van de ademhaling van de hulpbron. Zijn eigen hartslag versnelde bij de aanblik van de vloeistof waarin de cauda equina baadde. Dit was zonder enige twijfel de fraaiste incisie die hij ooit gemaakt had.
Chirurgie, bedacht hij, was eerder een kunstvorm dan een wetenschap. Je had er geduld, creativiteit, gevoel en een vaste hand voor nodig. Er kwam weinig logische redenatie en intellect aan te pas. Het was een activiteit die tegelijkertijd fysiek en creatief was, net als schilderen of beeldhouwen. Hij zou een prima artiest geworden zijn als hij dat pad had gekozen. Maar daarvoor had hij natuurlijk nog alle tijd, echt alle tijd...
Hij dacht terug aan zijn medicijnenstudie. Nu de anatomie was gedefinieerd, was de volgende stap normaal gesproken de vaststelling van de pathologie, en daarna werd die pathologie dan hersteld. Maar uiteraard week zijn werk op dit punt af van het verloop van een normale operatie en werd het iets dat dichter bij een autopsie lag. Hij keek om naar de stellage naast hem, om te zien of alles wat hij voor de excisie nodig had, klaarlag: beitels, diamantslijpboor, been-was. Toen keek hij naar de monitoren. Hoewel de hulpbron helaas' het bewustzijn had verloren, was hij nog meer dan levend. Hij kon geen nieuwe wegen inslaan, maar de extractie en het prepareren zelf zouden toch een succes worden.
Hij keek naar de infuuszak aan de brancard en draaide de kunststof stop terug om het infuus stop te zetten. Het kalmerende middel was niet meer nodig, evenmin als de beademing. De truc was nu om de hulpbron tot zo ver mogelijk in de operatie in leven te houden. Hij had nog een heleboel te doen, te beginnen met de beendissectie: hij moest de lamina verwijderen met de Kerrison-botzaag. Het doel in dit stadium was herkenbare tekenen van leven te behouden tot na voltooiing van de ingreep, als de cauda equina was verwijderd en intact in de speciaal daartoe ontworpen gekoelde houder lag. Dat doel had hij nog maar twee keer eerder bereikt: met die slanke jonge vrouw en met die politieman, maar ditmaal was hij vol vertrouwen in zichzelf en zijn vaardigheden. Hij wist dat het hem ook ditmaal zou lukken.
Tot nu toe was alles volgens plan verlopen. De beroemde detective Pendergast, die hij zo gevreesd had, was gebleken niet onoverwinnelijk te zijn. Het was belachelijk gemakkelijk geweest om een van de vele valstrikken in dit eigenaardige oude huis te zetten. De anderen waren niet meer dan kleine hindernissen. Hij had ze stuk voor stuk uit de weg geruimd, opzij geschoven met zo weinig inspanning dat het bijna lachwekkend was. In feite was het ook lachwekkend, zo pathetisch als ze allemaal waren. De kolossale stupiditeit van de politie, die idiote museummedewerkers: wat een plezier had hij daaraan beleefd, wat een amusement was het geweest. Er lag een zekere gerechtigheid in de hele situatie, een gerechtigheid die alleen hij naar waarde kon schatten.
En nu had hij zijn doel dan bijna bereikt. Bijna. Als hij klaar was met dit drietal, dan was hij er. Dat wist hij zeker. En wat ironisch was het dat het deze drie, uitgerekend deze drie waren die hem daarbij zouden helpen... Hij glimlachte even toen hij zich bukte om nog een spreider aan te brengen. En op dat moment zag hij een heel kleine beweging aan de uiterste rand van zijn perifere gezichtsveld.
Hij draaide zich om. Daar stond de fbi-man, Pendergast, nonchalant tegen een muur geleund, net binnen de boog die naar de operatiekamer leidde.
De man rechtte zijn rug en onderdrukte zijn bijzonder onaangename verrassing. Maar Pendergasts handen waren leeg; hij was uiteraard ongewapend. Met één snelle, economische beweging pakte deChirurg Pendergasts eigen wapen, de tweekleurige Colt 1911, die op de instrumententafel lag, duwde met zijn duim de veiligheidspal weg en richtte het wapen op de agent.
Pendergast bleef tegen de muur leunen. Heel even, toen de twee een blik wisselden, verscheen er iets als verbazing in de bleke kattenogen. Toen opende Pendergast zijn mond.
'Dus ü bent het die Enoch Leng heeft doodgemarteld. Ik vroeg me al af wie die bedrieger zijn kon. Ik ben verrast. Ik hou niet van verrassingen, maar het is niet anders.' De man richtte het wapen zorgvuldig. 'U hebt mijn wapen al in handen,' zei Pendergast, terwijl hij zijn lege handen liet zien. 'Ik ben ongewapend.' Hij bleef onverschillig tegen de muur leunen.
De vinger van de man verstrakte op de trekker. Hij werd zich bewust van een tweede onaangename gewaarwording: innerlijk conflict. Pendergast was bijzonder gevaarlijk. Ongetwijfeld was het het beste om nu meteen de trekker over te halen, dan was hij van alles af. Maar als hij hem nu neerschoot, verspeelde hij kostbaar materiaal. Bovendien moest hij weten hoe Pendergast was ontsnapt. En er was natuurlijk die vrouw nog...
'Maar het begint logisch te worden,' hervatte Pendergast. 'Ja, nu zie ik het. U bouwt die wolkenkrabber aan Catherine Street. U hebt die lijken niet bij toeval ontdekt. Nee, u was op zoek naar die lijken, nietwaar? U wist al dat Leng ze daar honderddertig jaar geleden begraven had. En hoe wist u dat? Aha, alles valt op zijn plek: uw belangstelling voor het museum, uw bezoeken aan het archief. U was het die dat Shottum-materiaal had bestudeerd, nog voor dr. Kelly. Geen wonder dat het allemaal zo door elkaar lag: u had alles wat van waarde was, al weggehaald. Maar u wist niets van Tinbury McFadden of die doos van olifantspoot. U las voor het eerst over Leng en zijn werk, over zijn laboratoriumnotities en zijn dagboeken, in Shottums persoonlijke papieren. Maar toen u Leng dan uiteindelijk opgespoord had en hem levend en wel aantrof, bleek hij minder spraakzaam dan u wel gewild had. Hij weigerde u de formule te geven. Ondanks de martelingen. Dus moest u terugvallen op wat Leng had achtergelaten: zijn slachtoffers, zijn laboratorium, misschien zelfs zijn dagboeken, begraven onder Shottums Kabinet. En de enige manier om daaraan te komen, was de grond op te kopen, de huizen te slopen en een fundering uit te graven voor een nieuw gebouw.' Pendergast knikte, als tegen zichzelf. 'Dr. Kelly zei al dat er een paar pagina's ontbraken uit het logboek van het archief: die waren er met een scheermes uitgesneden. Dat waren de pagina's waar uw naamop stond, correct? En de enige die wist hoe vaak u in het archief was geweest, was Puck. Dus die moest dood. Samen met de mensen die u toch al op het spoor waren: dr. Kelly, brigadier O'Shaughnessy, ikzelf. Want hoe dichter we bij Leng kwamen, des te dichter kwamen we bij u.'
Er verscheen een gepijnigde uitdrukking op het gezicht van de agent. 'Hoe heb ik zo stom kunnen zijn om dat niet te zien? Het had duidelijk moeten zijn zodra ik Lengs lijk zag. Toen ik besefte dat Leng doodgemarteld was nog voordat de lijken in Catherine Street waren gevonden.'
Fairhaven glimlachte niet. Deze reeks deducties was verbijsterend accuraat. Doodschieten, zei een stem in zijn hoofd. 'Hoe noemen de Arabische wijsgeren de dood ook weer?' ging Pendergast verder. 'De vernietiger van alle aardse genoegens. En zo is het: uiteindelijk krijgen we allemaal te maken met ouderdom, ziekte en uiteindelijk de dood. Sommigen troosten zich met religie, anderen door alles te ontkennen, weer anderen door filosofie of een stoïcijnse houding. Maar voor u moet de dood een vreselijk onrecht geschenen hebben, omdat u uw hele leven lang alles hebt kunnen kopen.'
Het beeld van zijn grote broer Arthur kwam ongevraagd voor de ogen van de Chirurg: hoe hij doodging aan progeria, zijn jonge gezicht verweerd van de seniele keratose, zijn ledematen verwrongen, zijn huid gebarsten van afzichtelijke voortijdige ouderdom. Het feit dat het zo'n zeldzame ziekte was, bood geen troost. Pendergast wist niet alles. En zo zou het ook blijven.
Hij drong het beeld uit zijn gedachten. Gewoon doodschieten. Maar op de een of andere manier wilde zijn hand niet tot actie overgaan nog niet, niet voordat hij meer gehoord had. Pendergast knikte naar de roerloze gestalte op de tafel. 'Op deze manier komt u er niet, meneer Fairhaven. Leng had veel geraffineerder vaardigheden dan uzelf. Dit lukt u nooit.'
Niet waar, dacht Fairhaven bij zichzelf. Het is me al gelukt. Ik ben Leng zoals die had moeten zijn. Alleen door mij kan Lengs werk de ware perfectie bereiken...'Ik weet het,' zei Pendergast. 'U denkt dat ik het bij het verkeerde eind heb. U meent dat het u gelukt is. Maar het is u niet gelukt, en het zal u ook nooit lukken. Vraagt u zich maar af: voelt u zich anders? Voelt u uw ledematen verjongen, voelt u zich levendiger? Als u eerlijk bent, voelt u nog steeds het vreselijke gewicht van de tijd op u neerdrukken; dat vreselijke, genadeloze, lichamelijke verval dat ons allen onophoudelijk overkomt.' Hij glimlachte even, vermoeid,alsof hij dat gevoel maar al te goed kende. 'Want ziet u, u hebt één fatale fout gemaakt.' De Chirurg zei niets.
'De waarheid is,' zei Pendergast, 'dat u niets weet over Leng, of over zijn ware werk. Werk waarvoor het verlengen van zijn levensduur niet meer dan het middel tot een doel was.'
Jaren van zelfdiscipline en bestuur van grote bedrijven hadden Fairhaven geleerd nooit iets te laten doorschemeren: niet in de gezichtsuitdrukking, niet in de gestelde vragen. Maar die plotselinge steek van verbazing die hij voelde, meteen gevolgd door ongeloof, viel moeilijk te verhullen. Wat voor ware werk? Waar had Pendergast het over? Hij zou het niet vragen. Stilte was en bleef de beste ondervragingsmethode. Als je bleef zwijgen, kreeg je uiteindelijk het antwoord vanzelf. Zo zat de mens in elkaar.
Maar ditmaal was het Pendergast die zweeg. Hij stond daar maar, bijna onbeschoft nonchalant tegen de deurpost geleund, en hij keek naar de muren van het vertrek. De stilte strekte zich uit en de man begon aan zijn hulpbron te denken, die daar op die brancard lag. Met zijn pistool op Pendergast gericht keek hij even naar de meters. Nog goed, maar het begon minder te worden. Als hij niet snel weer aan het werk ging, zou het materiaal verspild zijn. Schiet hem dood, zei de stem weer.
'Wat was dat ware werk van hem dan?' vroeg Fairhaven. Pendergast bleef zwijgen.
Heel even voelde Fairhaven de angst door zich heen schieten, maar die emotie wist hij snel te onderdrukken. Wat voor spelletje speelde die vent? Hij stond zijn tijd te verdoen, en ongetwijfeld was er een reden waarom hij zijn tijd aan het verdoen was. En dat betekende dat hij hem het best meteen kon doodschieten. Hij wist tenminste zeker dat de vrouw niet uit de kelder kon ontsnappen. Met haar zou hij te zijner tijd ook afrekenen. Fairhavens vinger spande zich rond de trekker.
Uiteindelijk opende Pendergast zijn mond. 'Leng heeft uiteindelijk niets gezegd, neem ik aan? U hebt hem vergeefs gemarteld, want u bent nog steeds als een dolle in het rond aan het meppen, ten koste van al die mensen. Maar ik weet alles van Leng. Ja, ik ken hem door en door. Misschien is de gelijkenis u opgevallen?' 'Wat?' Weer zo'n onverwachte opmerking. 'Leng was mijn oud-oudoom.'
Toen begreep Fairhaven het. Zijn greep op het wapen verslapte. Hij herinnerde zich Lengs fijne, bleke gezicht, zijn witte haar en die heel bleke ogen ogen die hem zonder smeken, zonder pleiten haddenaangekeken, hoe afgrijselijk het ook geweest moest zijn. Pendergast had diezelfde ogen. Maar uiteindelijk was Leng er toch aangegaan, en dat zou met Pendergast ook gebeuren.
Dat zou met Pendergast ook gebeuren, echode de stem, dringender. Wat hij te zeggen heeft, is minder belangrijk dan het feit van zijn dood. Het materiaal is het risico niet waard. Schiet hem dood. Hij spande zijn vinger weer. Op deze afstand kon hij niet missen. 'Het is hier in het huis verborgen, kan ik wel zeggen. Lengs ultieme project. Maar u hebt het niet kunnen vinden. De hele tijd bent u op zoek geweest naar het verkeerde. En daarom zult u een eindeloze, trage, verwoestende dood sterven. Van ouderdom. Net als de rest van ons. U kunt niet slagen.'
Haal die trekker over, drong de stem in zijn hoofd aan. Maar er lag iets in de toon van de agent. Hij wist iets, iets belangrijks. Dit was meer dan loze praat. Fairhaven had vaak genoeg te maken gehad met bluffers, en deze man stond niet te bluffen. 'Zeg wat u te zeggen hebt,' zei Fairhaven, 'of ik knal u onmiddellijk dood.'
'Kom mee. Ik zal het u laten zien.' 'Wat laten zien?'
'Ik zal u laten zien waar Leng wérkelijk aan werkte. Het is hier in huis. Hier, vlak onder uw neus.'
De stem in zijn hoofd liet zich niet langer negeren: hij brulde bijna. Laat hem niet verder praten, het maakt niet uit hoe belangrijk die informatie van hem is. En uiteindelijk erkende Fairhaven de wijsheid van dat advies.
Pendergast leunde schuin tegen de muur, zijn handen duidelijk zichtbaar. Hij kon onmogelijk binnen de tijd van het afvuren van één schot zijn hand in zijn binnenzak steken om er een reservewapen uit te halen. Bovendien had hij helemaal geen reservewapen; Fairhaven had hem grondig gefouilleerd. Hij richtte nogmaals op Pendergast en hield zijn adem in. Hij verhoogde de druk op de trekker. Plotseling klonk er een gebulder en sprong het pistool op in zijn hand. En meteen wist hij dat hij raak geschoten had.