– 19 –
SANDY WAS THUIS TOEN BARBARA TERUGKWAM. HIJ ZAT IN DE salón de krant te lezen en rookte een van zijn dikke sigaren, zodat de hele kamer blauw stond van de rook.
‘Nu pas terug?’ vroeg hij.
‘We zijn na de lunch gaan wandelen in het Casa de Campo.’
‘Hemel, waarom? Het ligt er vol met niet-geëxplodeerde bommen.’
‘Er zijn veilige paden afgezet. Harry wilde er graag naartoe.’
‘Hoe is het met hem?’
‘Hij lijkt me een beetje depressief. Volgens mij heeft Duinkerken hem erger aangegrepen dan hij laat blijken.’
Sandy glimlachte terwijl hij rook uitblies. ‘Hij heeft een leuk meisje nodig.’
‘Misschien.’
‘Wat wil je donderdag doen? Uit eten?’
‘Donderdag?’ Niet-begrijpend keek ze hem aan.
‘Dan is het drie jaar geleden dat we elkaar hebben leren kennen. Dat ben je toch niet vergeten?’ vroeg hij op gekwetste toon.
‘Nee… nee, natuurlijk niet. Laten we uit eten gaan, dat lijkt me gezellig.’ Ze glimlachte naar hem. ‘Sandy, ik ben een beetje moe, ik ga even liggen voor het eten.’
‘Doe maar.’ Hij was duidelijk geërgerd dat hij haar aan de dag van hun ontmoeting had moeten herinneren. Ze was het straal vergeten.
In de gang kwam Pilar haar tegemoet. Ze keek haar met haar donkere, uitdrukkingsloze ogen aan. ‘Zal ik de haard aanmaken, señora? Het is een beetje kil in huis.’
‘Vraag maar wat Mr. Forsyth wil, Pilar. Hij zit in de salon.’
‘Zoals u wilt, señora,’ zei het meisje afkeurend, want ze vond dat de dame des huizes over huishoudelijke zaken hoorde te beslissen.
Het kon Barbara niet schelen. Onderweg naar huis had een zware vermoeidheid bezit van haar genomen, en ze moest gewoon gaan liggen. Ze strekte zich uit op het bed en sloot haar ogen, maar er bleven beelden bovenkomen: Harry’s bezoek en Madrid na Bernies verdwijning, het einde aan de hoop dat Bernie nog leefde, toen Burgos, Burgos waar ze Sandy had leren kennen.
In mei 1937 was ze in de nationalistische hoofdstad aangekomen, waar de historische gebouwen baadden in het zonlicht. Het was onmogelijk om door de linies te reizen, dus was ze van Madrid helemaal naar Frankrijk gereisd, om van daaruit weer de grens over te steken. Onderweg had ze een toespraak gelezen van dokter Marti, de bekende staatsman van het Spaanse Rode Kruis. Kies geen partij, had hij de Spaanse afgevaardigden voorgehouden, bekijk alleen vanuit een klinisch oogpunt hoe de bevolking het beste geholpen kan worden. Dat moest ze blijven doen, hield ze zichzelf voor. Het was geen verraad aan Bernie dat ze naar Franco’s Spanje ging; ze ging erheen om haar werk te doen, precies zoals ze het in de republikeinse zone had gedaan.
Ze kreeg als taak om te helpen bij het doorgeven van boodschappen tussen familieleden die door de oorlog van elkaar gescheiden waren geraakt. Het was voornamelijk administratief werk, licht vergeleken bij de uitwisseling van gevangenen en kinderen. Haar collega’s waren kennelijk op de hoogte van Bernie, want ze behandelden haar met een toegeeflijkheid die haar mateloos ergerde. Voorheen was zij altijd de organisator geweest, degene die de leiding had.
Ze praatte nooit over Bernie, al helemaal niet met de Spanjaarden die voor het Rode Kruis werkten. Iedereen was altijd beleefd en formeel, zodat ze wel eens heimwee had naar de gemoedelijkheid van de republikeinse zone, maar tijdens bijeenkomsten en ontvangsten lieten ze soms verachting blijken voor het werk dat zij had gedaan. ‘Ik ben het niet eens met de uitwisseling van krijgsgevangenen,’ zei een oud-soldaat op een dag tegen haar. ‘Kinderen, ja, boodschappen tussen familieleden die van elkaar gescheiden zijn geraakt, best, maar om een Spaanse heer uit te wisselen tegen een rode hond – nooit!’ Hij zei het zo heftig dat hij spetters speeksel in haar gezicht sproeide. Ze draaide zich om, ging naar het toilet en gaf over.
In de loop van de zomer raakte ze steeds depressiever, sloot ze zich steeds meer af voor de mensen om haar heen. De zomer ging over in de herfst, en er kwam een koude wind opzetten die door de smalle, sombere straatjes gierde. Mensen zaten ineengedoken bij elkaar in cafés, en vrachtwagens met grimmig kijkende soldaten reden af en aan. Ze stortte zich helemaal op haar werk, blij dat ze iets te doen had, dat ze een positieve bijdrage kon leveren, en ’s avonds ging ze telkens uitgeput terug naar haar kleine woning.
In oktober deelde ze de woning een paar weken met Cordelia, een Engelse verpleegster die verlof had genomen om als vrijwilligster naar Burgos te komen. Het was een aristocratisch meisje dat als novice in een klooster was gegaan, maar tot de ontdekking was gekomen dat het niet haar roeping was om non te worden.
‘Vandaar dat ik naar Spanje ben gekomen om iets goeds te doen,’ vertelde ze, een ernstige uitdrukking op haar vriendelijke, lelijke gezicht.
‘Datzelfde geldt voor mij,’ antwoordde Barbara.
‘Ik wil me inzetten voor mensen die vanwege hun religieuze overtuiging worden vervolgd.’
Barbara dacht aan de kerk waar ze met Bernie was geweest op de dag dat er een bom was ingeslagen, aan de bange schapen in een hoek. ‘De mensen worden vervolgd vanwege hun religieuze én hun politieke overtuiging. In beide zones.’
‘Jij hebt in de rode zone gewerkt, hè? Hoe was dat?’
‘In veel opzichten hetzelfde als hier, vreemd genoeg,’ vertelde ze haar. ‘Ik had daar een vriend, een Engelse soldaat bij de Internationale Brigade. Hij is omgekomen aan de Jarama.’
Cordelia reageerde niet geschokt, zoals Barbara had verwacht. Ze knikte alleen triest. ‘Ik zal voor hem bidden en een kaarsje voor hem branden.’
‘Dat zou Bernie vreselijk hebben gevonden.’ Ze zweeg even. ‘Ik heb zijn naam al in geen maanden meer hardop uitgesproken. Bid maar voor hem, dat kan geen kwaad, maar ik wil niet dat je een kaarsje voor hem brandt.’
‘Je hield van hem.’
Barbara gaf geen antwoord.
‘Je zou wat vaker uit moeten gaan,’ zei Cordelia. ‘Je zit veel te vaak thuis.’
‘Ik ben er te moe voor.’
‘Er is een liefdadigheidsdiner in de kerk waar ik kom…’
Barbara schudde haar hoofd. ‘Ik heb geen behoefte aan religie, Cordelia.’
‘Dat bedoelde ik niet. Het is niet goed om in het verleden te blijven hangen.’
‘Dat doe ik niet. Ik probeer niet aan hem te denken, maar de gevoelens zijn er altijd, ook al stop ik ze nog zo diep weg. De… de bóósheid, verdomme!’ viel ze opeens uit. ‘Dat hij weg is gegaan en mij achter heeft gelaten, dat hij zich heeft laten dóódschieten, de schóft!’ Ze begon te snikken, haar hele lichaam schokkend. ‘Nu ben je wel geschokt,’ zei ze door haar tranen heen, en ze begon hysterisch te lachen. Ze voelde een aarzelende hand op haar schouder.
‘Laat je maar gaan,’ hoorde ze Cordelia zeggen. ‘Krop het niet op, dat is niet goed. Ik weet waar ik het over heb. Ik heb een broer die op het slechte pad is geraakt. Ik hield heel veel van hem, en ik was boos op hem, woedend. Begraaf jezelf er niet in, dat is slecht voor je.’
Barbara liet zich af en toe door Cordelia mee uit nemen, hoewel ze bleef weigeren naar kerkelijke bijeenkomsten te gaan. Soms voelde ze zich slecht op haar gemak en kon ze het niet opbrengen om met mensen te praten, maar af en toe ontmoette ze iemand die vriendelijk of boeiend was, en dan trok de grijze mist een beetje op. De laatste dag van oktober gingen ze naar een receptie die werd gegeven door iemand van Texas Oil, het bedrijf dat Franco van benzine voorzag. Het was in het duurste hotel van Burgos. Ze vermaakte zich niet tussen alle luidruchtige Amerikanen, die genoten van de bewondering van de Spaanse gasten. Ze vroeg zich af wat Bernie ervan zou hebben gezegd. Hij had het vast een internationale kapitalistische samenzwering gevonden, pronken met veren, of iets dergelijks.
Cordelia was in gesprek met een Spaanse priester. Barbara stond in haar eentje aan de kant, een sigaret in haar ene hand, een glas slechte wijn in de andere, en keek naar haar. Ze zou binnenkort teruggaan, dan zat haar verlof erop. Barbara was op haar gesteld geraakt, ondanks het feit dat ze niets met elkaar gemeen hadden, afgezien van het gevoel dat ze niet in de wieg waren gelegd om doodgewone huisvrouwen en moeders te worden. Ze zou haar missen. Opeens voelde ze zich slonzig tussen alle duur geklede vrouwen, en ze besloot weg te gaan. Toen ze zich omdraaide, zag ze dat er een man naast haar stond. Ze had hem niet aan zien komen. Hij glimlachte naar haar en ontblootte grote witte tanden.
‘Hoorde ik je daarnet Engels praten met je vriendin?’
Barbara glimlachte onzeker. ‘Ja.’ Ze stelde zich voor. De man had iets poenigs, hoewel hij leuk lachte. Hij vertelde haar dat hij Sandy Forsyth heette en Engelse toeristen rondleidde over de slagvelden. Zijn bekakte accent deed haar aan Bernie denken.
‘Het is erg propagandistisch allemaal,’ zei hij. ‘Ik laat ze de slagvelden zien, en intussen beschrijf ik de wreedheden van de roden. Meestal zijn het ouwe sokken met een militaire achtergrond. Ze zijn verbijsterend naïef. Laatst vroeg iemand of het waar was dat alle Basken zes vingers hadden.’
Barbara lachte, en vervolgens vertelde hij haar van een bus vol bejaarde Engelse toeristen die pech had gekregen. Ze hadden het te gênant gevonden om hun barstensvolle blaas langs de kant van de weg in de bosjes te legen en waren krimpend van de pijn naast de bus blijven staan. Ze lachte opnieuw; het was maanden geleden dat iemand haar aan het lachen had gemaakt.
‘Ik wist dat ik het je kon vertellen zonder dat je gechoqueerd zou zijn, al is zo’n verhaal eigenlijk niet geschikt voor gemengd gezelschap.’
‘Ik ben verpleegster. Ik werk al een jaar in Spanje, aan beide kanten van de linies. Dan ben je niet meer zo snel gechoqueerd.’
Sandy bood haar een sigaret aan. ‘Wat vind je van het nieuwe Spanje en hun vrienden?’
‘Na Madrid is het hier allemaal erg ordelijk, maar ook hard. De militairen zijn hard voor de mensen.’ Ze keek naar Cordelia, die nog steeds opging in haar gesprek met de priester. ‘Misschien dat de Kerk een verzachtende invloed kan zijn.’
‘Denk dat maar niet,’ meesmuilde hij. ‘De Kerk weet precies van wie ze het moeten hebben, dus die laten het regime hun gang gaan. Ze gaan winnen, weet je, ze hebben de troepen en het geld. En ze weten het, je ziet het aan hun gezichten. Het is alleen een kwestie van tijd.’
‘Denk je?’
‘Ik weet het zeker.’
‘Ben jij katholiek?’
‘Hemel, nee!’ zei hij lachend.
‘Mijn vriendin wel. En ik denk dat je gelijk hebt, ze gaan winnen.’ Ze zuchtte.
‘Beter dan het alternatief.’
‘Misschien.’
‘Ik overweeg in Spanje te blijven als de oorlog is afgelopen. Ik heb genoeg van Engeland.’
‘Nee. Jij?’
‘Ik heb weinig contact met mijn familie.’
‘Heb je zin om een keer iets te gaan drinken? Ik vind het hier maar een eenzame bedoening.’
Verbaasd keek ze hem aan, ze had geen uitnodiging verwacht.
‘Gewoon voor de gezelligheid,’ voegde hij eraan toe. ‘Neem je vriendin mee, als je wilt.’
‘Goed,’ zei ze, ‘waarom ook niet?’ Hoewel ze intuïtief wist dat Cordelia Sandy zou afkeuren.
Op de avond van hun afspraak kon Cordelia niet mee, en Barbara was moe en somber gestemd na een dag hard werken. Ze had geen zin om te gaan, ging alleen omdat ze het had beloofd.
Sandy zat al op haar te wachten in een kleine, rustige bar in de buurt van de kathedraal. Hij vroeg hoe het die dag op haar werk was geweest, op een toon alsof het een gewoon kantoorbaantje was, en dat irriteerde haar een beetje.
‘Zwaar, om je eerlijk de waarheid te zeggen. Ik heb een nieuwe taak, moet proberen om kinderen te evacueren van achter de linies. Het zijn voornamelijk weeskinderen, heel triest.’ Onverwacht voelde ze tranen prikken in haar ogen. ‘Sorry,’ zei ze. ‘Het was een lange dag, en dit nieuwe werk roept herinneringen op… nare herinneringen.’
‘Wil je erover praten?’ vroeg hij, dit keer vriendelijk en belangstellend.
Ze besloot haar hart te luchten; Cordelia had gelijk, het was niet goed om het allemaal op te kroppen. ‘Er was een man in mijn leven toen ik in Madrid werkte, een Engelsman bij de Internationale Brigade. We zijn de afgelopen winter samen geweest, en toen werd hij naar de Jarama gestuurd. Hij wordt vermist en is vermoedelijk overleden.’
‘Wat naar voor je.’
‘Het is nu negen maanden geleden, en ik heb het nog steeds niet verwerkt,’ bekende ze met een zucht.
Hij bood haar een sigaret aan en gaf haar vuur. ‘Een van de vrijwilligers?’
‘Ja. Bernie was een communist. Hij kwam uit een arbeidersgezin, maar hij had wel met een beurs op een particuliere kostschool gezeten. Hij praatte net als jij. Later heb ik gehoord dat de partij hem ideologisch verdacht vond, vanwege zijn achtergrond. Geen man van staal.’
Met gefronste wenkbrauwen keek hij haar aan. ‘Welke kostschool was dat?’
‘Rookwood, in Surrey.’
‘Zijn achternaam was niet toevallig Piper?’
‘Ja,’ beaamde ze verbluft. ‘Hoe weet jij…’
‘Ik heb zelf een tijdje op Rookwood gezeten. Ik kende Piper. Niet heel goed, maar ik kende hem wel. Heeft hij mijn naam nooit genoemd?’ Sandy lachte, een geforceerd blaffend geluid. ‘Het zwarte schaap.’
‘Nee. Hij praatte zelden over die school. Ik weet alleen dat hij er niet gelukkig was.’
‘Dat hadden we met elkaar gemeen.’
‘Waren jullie bevriend?’ vroeg Barbara hoopvol, dolblij dat ze over Bernie kon praten met iemand die hem had gekend.
Sandy aarzelde. ‘Niet echt. Zoals ik al zei, ik kende hem niet goed.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Wat een toeval.’
‘Het lot,’ zei ze glimlachend, ‘geen toeval.’
Het feit dat Sandy Bernie had gekend gaf Barbara het gevoel dat ze een band met hem had. In het vervolg spraken ze elke donderdag af in hetzelfde café, en ze verheugde zich op die ontmoetingen. Het waren Barbara’s enige uitjes, want Cordelia was terug naar het front. Op een ochtend was ze vertrokken. Barbara had haar bedankt voor haar steun, maar Cordelia had gezegd dat ze het voor iedereen gedaan zou hebben, dat haar geloof en haar liefde voor God naastenliefde van haar eisten. Het onpersoonlijke antwoord had Barbara gekwetst, en ze voelde zich opnieuw heel erg alleen.
Ze ontdekte dat Sandy Harry ook had gekend, en met hem wel bevriend was geweest. Hij bleef een raadselachtige figuur voor haar, want hij vertelde bijna niets over zichzelf. Op dat moment gaf hij geen rondleidingen, maar hij bleef in Burgos, vertelde hij haar, om zaken te doen, al legde hij niet uit waar hij precies mee bezig was. Hij was altijd onberispelijk gekleed. Barbara vroeg zich af of hij soms ergens een vriendinnetje had, hoewel hij het nooit over iemand had. Hij was ook eenzaam, net als zij, dat merkte ze aan hem.
Op een donderdag in december haastte Barbara zich door de stromende regen naar het café. Sandy zat aan hun vaste tafeltje met een man in het uniform van de Falange, hun hoofden dicht bij elkaar. Ze kon niet verstaan wat er werd gezegd, maar het was duidelijk dat ze ruzie hadden. Aarzelend bleef ze staan in haar drijfnatte jas. Sandy zag haar, en hij wenkte haar bij hen te komen zitten.
‘Sorry, Barbara, we bespreken zaken.’
De falangist, een wat oudere man met een hard gezicht, ging staan en keek neer op Sandy. ‘Zaken die u niet aangaan, señor,’ zei hij. ‘Spaanse zaken, Spaanse winsten.’ Hij maakte een korte buiging naar Barbara en marcheerde weg, zijn laarzen klikkend op de houten vloer.
Sandy keek hem met een boze uitdrukking op zijn gezicht na, en Barbara ging opgelaten zitten.
‘Sorry,’ zei hij nogmaals. ‘Ik had een mooi plan, maar daar komt niets van terecht. Ze zijn niet erg ondernemend hier,’ voegde hij er met een zucht aan toe. ‘Jammer. Dan maar weer de rondleidingen.’
Hij haalde iets te drinken voor haar en kwam terug naar hun tafeltje.
‘Misschien moet je overwegen om terug te gaan naar huis,’ opperde ze. ‘Ik weet nog niet wat ik ga doen als de oorlog voorbij is, maar ik heb geen zin om terug te gaan naar Genève.’
‘Ik ga niet terug,’ zei hij beslist. ‘Ik stik in Engeland, en ik heb er niemand.’
‘Ik weet wat je bedoelt.’ Ze hief haar glas. ‘Op het zwerversbestaan.’
‘Op het zwerversbestaan.’ Hij glimlachte. ‘Weet je, de eerste avond dat we elkaar ontmoetten, dacht ik bij mezelf: Dat meisje is anders, ze houdt zich afzijdig, ze observeert, net als ik.’
‘Is dat zo?’ vroeg ze. ‘Ik vind mezelf niet veel bijzonders. Daarom hou ik me afzijdig.’
‘Omdat je boos bent op Bernie?’
‘Op Bernie? Nee, dat is het niet. Door hem kreeg ik juist een beetje zelfvertrouwen.’
‘Het is niet goed om voor je zelfvertrouwen alleen van anderen afhankelijk te zijn,’ zei hij ernstig. ‘Ik kan het weten, ik was zelf net zo.’
‘Jij?’ Ze was verbaasd. Hij kwam altijd zo zelfverzekerd over.
‘Alleen voordat ik oud genoeg was om voor mezelf te denken.’
Ze haalde diep adem. ‘Ik heb het moeilijk gehad op school. Ik werd heel erg gepest. Soms hoor ik hun stemmen in mijn hoofd. Nee, ik hoor ze niet echt,’ verduidelijkte ze haastig, ‘ik ben niet gek, of zo, maar ik herinner het me. Vooral als ik moe ben en fouten maak met mijn werk. Ze noemden me lelijk, ze maakten me belachelijk met mijn bril. Het is erger nu Bernie er niet meer is.’ Ze boog haar hoofd. ‘Ik praat er nooit over. Bernie was de enige die het wist.’
‘Dan voel ik me bevoorrecht dat je het me hebt verteld.’
Ze keek niet op. ‘Ik heb het gevoel dat ik je dingen kan vertellen. Ik weet niet waarom.’
‘Kijk me aan,’ zei hij zacht. ‘Je hoeft niet bang te zijn.’
Ze tilde haar hoofd op, glimlachte dapper en knipperde haar tranen weg.
‘Zeg dat ze op moeten hoepelen,’ zei hij. ‘Als je hun stemmen hoort, zeg dan dat ze niet goed snik zijn, dat je ze een lesje zult leren. Niet hardop natuurlijk, maar in je hoofd. Dat heb ik gedaan. Met mijn ouders, met mijn leraren. Ze riepen altijd dat ik nergens voor deugde.’
‘Werkte het? Kennelijk wel, want je gelooft in jezelf. Ja toch?’
‘Je móét in jezelf geloven. Je bepaalt zelf wat je bent, en dat probeer je waar te maken. Luister niet naar hoe andere mensen over je denken. Iedereen is altijd op zoek naar iemand die hij kan kleineren. Dat geeft een veilig gevoel.’
‘Ik niet. Zo ben ik niet.’
‘Toegegeven, maar de meeste mensen zijn wel zo. Mag ik iets zeggen?’
‘Ga je gang.’
‘Beloof je dat je niet beledigd zult zijn?’
‘Oké.’
‘Je doet geen moeite om het beste van jezelf te maken. Het is alsof je niet gerespecteerd wílt worden. Besteed wat meer aandacht aan je kleren, aan je haar, dan kun je een heel aantrekkelijke vrouw zijn.’
Opnieuw boog ze haar hoofd.
‘Dat was mijn andere gedachte, die eerste avond.’
Ze voelde hem zacht haar hand aanraken en er kwam een levendige herinnering boven aan de in een stal veranderde kerk, aan Bernie die haar kuste. Ze trok haar hand weg en keek op.
‘Ik… ik ben hier nog niet aan toe. Ik denk niet dat ik na Bernie ooit nog…’
‘O, kom op, Barbara,’ zei hij zacht. ‘Je gelooft toch niet in al die romantische onzin dat er voor iedereen maar één enkele ware is.’
‘Eigenlijk wel.’ Ze werd overstelpt door gevoelens, wilde het liefst naar huis.
‘Goed, goed.’ Hij hief een hand. ‘Vergeet het.’
‘Ik wil gewoon vrienden zijn, Sandy.’
‘Je hebt iemand nodig die voor je zorgt, Barbara.’ Hij glimlachte naar haar. ‘Ik heb altijd voor iemand willen zorgen.’
‘Nee, Sandy, nee. Alleen vrienden.’
Hij knikte. ‘Zoals je wilt. Maar laat me in elk geval een beetje voor je zorgen.’
Ze sloeg haar hand voor haar gezicht. Zwijgend zaten ze tegenover elkaar, terwijl de ijzige regen buiten op het plaveisel kletterde.
De winter brak aan. Er waren geruchten over een nieuw nationalistisch offensief dat een einde aan de oorlog zou maken. Een tijdlang wemelde het in Burgos van de Italiaanse soldaten, die vervolgens weer verdwenen.
Sandy hield woord. Hij maakte verder geen avances meer. Ze voelde niet hetzelfde voor hem als voor Bernie, dat was onmogelijk. Toch was ze diep vanbinnen dolblij dat een andere man haar aantrekkelijk vond. Ze besefte dat een deel van haar verdriet was voortgekomen uit zelfmedelijden, omdat ze haar enige kans op liefde had verloren. Nu hij gevoelens voor haar had getoond, begon ze hem als een man te zien, een grote, sterke man.
Half december kwam het nieuws dat de republikeinen Franco’s offensief met een tegenoffensief hadden beantwoord, bij Teruel, in het oosten. Het was koud, er lag sneeuw op de grond in Burgos, en op kantoor kwamen berichten binnen over soldaten met wintervoeten die op het slagveld waren geamputeerd. Het Rode Kruis had opnieuw veel werk.
‘Hou toch op met dat werk,’ zei Sandy op een gegeven moment tegen haar. ‘Het vergt te veel van je.’ Hij keek haar bezorgd aan, maar ook met iets van ongeduld, wat ze de laatste tijd wel vaker bij hem opmerkte. De week ervoor had hij voor het eerst geprobeerd haar hand vast te houden toen ze weggingen uit de bar. Ze hadden meer wijn gedronken dan anders, hij had telkens nieuwe glazen besteld. Ze had haar hand losgemaakt.
‘Ik hou van mijn werk. Ik heb mijn kerstverlof opgegeven om te kunnen helpen.’
‘Ik dacht dat je naar huis zou gaan. Naar Birmingham.’
‘Dat was ik ook van plan, maar ik wilde het niet echt. Ik ben blij met dit excuus. En jij?’ vroeg ze. ‘Je hebt het nooit over je familie, Sandy, ik weet alleen dat je een vader en een broer hebt.’
‘En ik heb ook ergens een moeder, als ze nog leeft. Ik heb met mijn familie gebroken, dat heb ik je verteld. Ze behoren tot het verleden.’ Hij keek haar aan. ‘Ik ga wel een tijdje weg.’
‘O?’ Ze voelde teleurstelling, want ze had verwacht dat ze met Kerstmis samen zouden zijn.
‘Zaken. Auto’s importeren uit Engeland. Ze willen geen bemoeienis van buitenlanders, maar voor dit werk hebben ze iemand nodig die Engels spreekt. Ik ga naar San Sebastián om te zien of ik daar iets kan regelen.’
‘Het klinkt als een mooie kans. Maar het is een slechte tijd van het jaar om te reizen, vrachtwagens vol soldaten op de wegen, en dan de gevechten…’
‘Niet op de wegen naar het noorden. Ik probeer voor de kerst terug te zijn.’
‘Mooi, dan kunnen we samen Kerstmis vieren.’
‘Ik doe mijn best.’
Hij was niet op tijd terug. Ze had op een telefoontje gehoopt, maar dat bleef uit. Haar teleurstelling was groter dan ze had verwacht. Op eerste kerstdag maakte ze in haar eentje een wandeling door de besneeuwde straten, terwijl ze afgunstig naar de tuinen met kerststalletjes keek, de gezinnen die in de ontelbare kerken in Burgos naar de mis gingen. Opeens was ze boos op zichzelf. Waarom hield ze Sandy op afstand? Waar wachtte ze op? Haar oude dag? Ze dacht aan Bernie en er ging een steek van verdriet door haar heen. Bernie was er niet meer.
Twee dagen na Kerstmis belde hij haar op kantoor. ‘Sorry dat het zo lang heeft geduurd.’
Ze glimlachte bij het horen van zijn stem. ‘Hoe is het gegaan?’
‘Heel goed. Je praat met een man die een importvergunning op zak heeft, getekend door de minister van Handel in eigen persoon. Zullen we vanavond afspreken? Ik weet dat het geen donderdag is.’
Ze lachte. ‘Ja, dat lijkt me gezellig. De gewone tijd?’
‘Ik zie je om acht uur. We gaan champagne drinken om het te vieren.’
Ze droeg haar nieuwe jas, de groene die Sandy voor haar had uitgezocht omdat de kleur zo goed stond bij haar haar. Hij was er zoals gewoonlijk eerder dan zij, en voor hem op tafel lag een pakje in felgekleurd papier.
‘Een laat kerstcadeau,’ zei hij glimlachend. ‘Om goed te maken dat ik zo lang ben weggeweest.’
Ze maakte het open. Er zat een bloemvormige broche in, goud met kleine groene steentjes.
‘O, Sandy,’ zei ze, ‘wat prachtig. Zijn dit…’
‘Smaragden, al zijn het kleintjes.’
‘Dat had je niet moeten doen, je hebt er vast een vermogen voor betaald.’
‘Dat valt wel mee.’
‘Dank je wel.’ Haar lip trilde. ‘Ik ben het niet waard.’
‘Ik vind van wel.’ Hij stak zijn arm uit en hij nam haar hand in de zijne. Dit keer trok ze haar hand niet weg.
Hij keek haar diep in de ogen. ‘Doe je bril af. Ik wil je gezicht zien zonder die bril.’