– 37 –

BARBARA VERVLOEKTE ZICHZELF IN STILTE TOEN ZE WEGLIEP. ZE was helemaal niet van plan geweest haar hart te luchten. Het was gekomen doordat ze hen daar samen zag zitten; ze zagen er zo huiselijk uit, zo veilig. Ze vond het steeds moeilijker om alles voor zich te houden, en ze wist dat ze soms bijna hysterisch was.

Ze was een tijdlang bang geweest dat Harry betrokken was bij de vreselijke dingen die Sandy uitspookte, maar uiteindelijk was ze tot de conclusie gekomen dat het onmogelijk was, dat Harry alleen werd gebruikt als marionet. Godzijdank ging de deal niet door, wat het dan ook was geweest. Elke keer dat ze Harry zag voelde ze zich bezwaard omdat hij nog steeds dacht dat Bernie dood was. Haar afspraak om twee uur was met Luis; ze hoopte vandaag een concreet plan voor Bernies ontsnapping te bespreken. Augustín was terug van verlof, wist ze. Ze had voorgesteld om Harry in Café Gijón te ontmoeten omdat ze, nu de mogelijkheid dat ze Bernie weer zou zien zo dichtbij kwam, heimwee had naar alle plaatsen waar ze samen met Bernie was geweest. Drie jaar in een werkkamp, dacht ze. Hoe zou hij nu zijn? Hoe zou hij op haar reageren? Ze moest nergens op hopen, want ze waren ongetwijfeld allebei heel erg veranderd. Ze zou alleen hopen dat hij kon ontsnappen.

Het sneeuwde flink, en de voorbijgangers leken net spookverschijningen in hun witte jassen. Voor een regeringsgebouw stonden twee civiles op wacht; er lag zo veel sneeuw op hun cape en pet dat ze Barbara deden denken aan sneeuwpoppen met een grimmig masker. Het was voor het eerst dat ze het zien van een civil lachwekkend vond.

Sinds de avond waarop ze een deel van Sandy’s telefoongesprek had opgevangen, twee weken daarvoor, had ze geprobeerd zijn woorden te analyseren. ‘Die Marokkaanse veteranen zijn taai. Hij zegt nog steeds dat Gomez zijn echte naam is?’ Er waren allerlei interpretaties mogelijk, maar ze kwam telkens uit op hetzelfde: er werd iemand gemarteld. Als Sandy ontdekte wat zij aan het doen was, kon ze zelf ook in gevaar zijn.

Toen hij na dat telefoontje beneden was gekomen, had ze hem het tasje van de joodse vluchteling gegeven, maar hij had nauwelijks belangstelling getoond. Hij legde het naast zijn stoel op de vloer terwijl hij in het vuur bleef staren. Hij had Barbara volkomen genegeerd. Ze had hem nog nooit zo zorgelijk zien kijken; er lag zelfs een waas van zweet over zijn voorhoofd. Sinds die avond was hij steeds verder in zijn schulp gekropen. Hij leek haar nauwelijks op te merken, wat zij trouwens helemaal niet erg vond. Ze hoefde nog maar even vol te houden, en als Bernie eenmaal was bevrijd kon ze naar Engeland. Sandy zou er misschien nooit achter komen wat ze had gedaan.

Twee avonden daarvoor was hij ’s avonds laat thuisgekomen. Hoewel hij veel dronk, was Sandy bijna nooit dronken. Zijn beheersing was opmerkelijk. Die avond wankelde hij echter een beetje toen hij de salón binnenkwam, en keek hij wazig om zich heen, alsof hij de kamer voor het eerst zag.

‘Waar zit jij nou naar te staren?’ vroeg hij met dikke tong.

Haar hart begon te bonzen. ‘Nergens naar, schat. Hoe is het met je?’ Zoals altijd probeerde ze de lieve vrede te bewaren. Ze legde haar breiwerk neer. Tegenwoordig zat ze ’s avonds vaak te breien, de ritmische bewegingen kalmeerden haar.

‘Je bent net een oude vrouw met die stomme breiwerkjes van je,’ zei hij. ‘Waar is Pilar?’

‘Het is haar vrije avond, weet je nog?’ Waarschijnlijk verlangde hij naar haar – daar zou Pilar blij mee zijn, betast te worden als hij zo ver heen was.

‘O ja, dat is waar.’ Hij liep naar het buffet om zichzelf een glas whisky in te schenken, waarna hij tegenover haar kwam zitten en een flinke teug nam. ‘Jezus, wat is het vanavond weer koud.’

‘Veel planten in de tuin zijn doodgevroren.’

‘Planten,’ herhaalde hij op spottende toon. ‘Planten! Ik heb een rotdag gehad. Een groot project waar ik mee bezig was is afgeblazen.’ Hij grijnsde naar haar. ‘Hoe zou je het vinden om arm te zijn, Barbara?’

‘Zo erg kan het toch niet zijn?’

‘Zo erg? Arme Barbara,’ schamperde hij. ‘Arme Barbara, zo dacht ik aan je toen ik je nog maar net kende.’

Ze bleef glimlachen, maar in stilte hoopte ze dat hij in slaap zou vallen. Dat hij dood zou vallen.

‘We worden niet arm,’ zei hij, dit keer met een ernstig gezicht. ‘Dat laat ik niet gebeuren. Begrepen?’

‘Goed, Sandy.’

‘Ik kom er wel bovenop. Mij krijgen ze niet klein. We blijven in dit huis wonen. Jij en ik en Pilar.’ Zijn ogen begonnen te glinsteren. ‘Kom mee naar bed. Kom op, dan laat ik je zien wat ik nog kan.’

Ze had zich voorgenomen hem op afstand te houden door hem zijn verhouding met Pilar te verwijten, maar ze was te bang. ‘Je hebt te veel gedronken, Sandy.’

‘Daar kan ik echt wel tegen. Kom op.’ Hij stond op, strompelde naar haar toe en plantte een natte zoen op haar mond. Hij stonk naar bier.

Het kostte haar moeite om hem niet af te weren, en ze liet zich overeind trekken en meevoeren naar boven. Eenmaal in de slaapkamer hoopte ze dat hij in zou storten op het bed, maar hij had zichzelf nu weer in de hand. Hij begon zich uit te kleden, en met een akelig wee gevoel vanbinnen trok ze haar jurk uit. Ooit had zijn gespierde lichaam haar opgewonden, maar nu deed het haar denken aan een sterk, kwaadaardig dier. Op de een of andere manier wist ze haar afkeer te bedwingen terwijl hij haar nam, met vreemde kreungeluiden die bijna wanhopig klonken. Erna rolde hij zich van haar af, en binnen een minuut begon hij te snurken. Barbara vroeg zich af hoe ze het had volgehouden, hoe het haar was gelukt om niet te gillen en zich tegen hem te verzetten. Angst, vermoedde ze. Angst kan je verpletteren, maar het kan je ook kracht geven. Op haar tenen liep ze naar de badkamer. Toen ze de deur op slot had gedaan, gaf ze over, hevig en langdurig.

Het kleine café zat vol met mensen die schuilden voor de sneeuw. Elke stoel was bezet en mensen verdrongen zich rond de bar. Er hing een vochtige, bedompte geur. De ruiten waren beslagen, en zelfs Franco’s portret had een waas van condens. Barbara’s bril besloeg direct. Ze veegde de glazen af met de mouw van haar jas en ze keek om zich heen. Luis zat niet op hun vaste plek maar helemaal in de hoek, aan een tafeltje voor twee. Met een vermoeide uitdrukking op zijn gezicht staarde hij in zijn koffie. Toen Barbara zich tussen de mensen door naar het tafeltje wurmde, keek hij haar glimlachend aan. Ze ging zitten, trok de natte sjaal van haar hoofd en ging met haar hand door haar haar.

‘Wat een weer,’ zei ze.

‘Vindt u het erg om geen koffie te drinken?’ vroeg Luis. ‘Er staan zo veel mensen bij de bar.’

‘Kunnen we niet ergens anders naartoe gaan, waar het rustiger is?’

‘Met dit weer is het overal hetzelfde.’ Zijn stem had een ongebruikelijk scherpe klank.

‘Is er iets mis?’ fluisterde ze angstig.

‘Nee, er is niets mis. Ik word gewoon nerveus van al die mensen.’ Hij liet zijn stem dalen. ‘Alles is klaar. Hebt u het geld meegenomen?’

‘Ja, zevenhonderd peseta’s. De rest na afloop.’

Hij knikte, keek opgelucht. Ze pakte haar sigaretten en bood hem een Gold Flake aan.

‘Bedankt. Luister goed.’ Hij boog zich naar voren en begon op hese fluistertoon te spreken. ‘Ik ben net terug uit Cuenca. Ik heb Augustín gisteren gesproken. Hij heeft uw vriend van ons plan verteld, en ook dat u het heeft opgezet.’

‘Hoe reageerde hij?’ vroeg ze gretig. ‘Wat zei hij?’

‘Hij was blij, señora, heel erg blij.’

‘Weet hij...’ begon ze aarzelend, ‘...weet hij dat ik met iemand anders ben?’

‘Dat heeft Augustín me niet verteld.’

Ze zuchtte. ‘Nou, wat is het plan?’

‘De ontsnapping vindt plaats op 14 december. Een zaterdag.’

Acht dagen, dacht Barbara, nog acht dagen. ‘Kan het niet eerder?’

‘Het is een goed moment, want het is dan bijna Kerstmis en de mensen raken in een feeststemming. De bewaking in het kamp verslapt. Augustín wil niet dat het gebeurt als hij net terug is van verlof, en ik ben het met hem eens dat het argwaan zou kunnen wekken. En met een beetje geluk is de sneeuw dan weg. Een man op de vlucht valt te veel op in de sneeuw.’

‘De sneeuw is dan vast weg. Zware sneeuwval is ongebruikelijk zo vroeg in de winter.’

‘Laten we het hopen.’

‘Is het plan nog hetzelfde? Hij ontsnapt tijdens het werk?’

‘Ja. Señor Piper zegt dat hij diarree heeft, en Augustín gaat met hem mee naar de bosjes. Uw vriend geeft hem een klap op zijn hoofd, hard genoeg om een buil te veroorzaken, en hij maakt met Augustíns sleutel zijn boeien los. Dan rent hij de heuvel af en verbergt hij zich in het struikgewas totdat het helemaal donker is, zodat hij onder dekking van de duisternis naar Cuenca kan lopen.’

‘Zullen ze Cuenca niet afzetten? Is het niet logisch dat hij daar naartoe gaat?’

Luis knikte. ‘Het is de enige plek waar hij naartoe kan, want de andere kant op kom je in de wildernis en de bergen. We weten dus nu al dat ze in de stad naar hem op zoek zullen gaan.’ Hij glimlachte. ‘Maar daar hebben we iets op bedacht.’

‘Wat dan?’

‘Er staan struiken en bomen langs de weg bij de kloof, niet ver van de brug, aan de andere kant van de stad. Daar verbergt hij zich totdat u hem andere kleren komt brengen.’

Barbara haalde diep adem. ‘Goed.’

‘U gaat op de veertiende met de auto naar Cuenca en u zorgt dat u er om drie uur ’s middags bent. Het is belangrijk dat u er voor het donker bent, want een vrouw alleen valt te erg op. Er is buiten de stad een beschutte plaats waar u uw auto kunt achterlaten.’ Hij keek haar ernstig aan. ‘Tijdens zijn verlof heeft Augustín de stad en de omgeving uitgebreid verkend om ervoor te zorgen dat alles klopt.’

‘Dus ik wacht tot het donker is?’

‘We hebben geregeld dat u in de kathedraal kunt wachten. Als iemand vragen stelt, kunt u zeggen dat u er een kijkje wilde nemen. Daar neemt u uw vriend later mee naartoe. Als hij zich eenmaal heeft verkleed, steekt u de brug over om als Engelse toeristen de kathedraal te komen bekijken. Daar kan hij zich scheren – hij heeft een baard – en zich een beetje fatsoeneren.’

‘Stel nou dat er andere mensen zijn?’

‘In de winter zijn er op zaterdag geen bezoekers. En er is iemand om u te helpen.’

‘Augustín? Komt hij erheen?’

‘Nee,’ zei Luis, ‘maar hij woont daar op zondag af en toe de mis bij. Het is zijn excuus om naar de stad te gaan; in het kamp denken ze dat hij religieus is geworden. Er is daar een hulpkoster om een oogje in het zeil te houden. Hij heeft aangeboden om ons te helpen.’

‘Iemand van de kerk?’ vroeg Barbara scherp. ‘Waarom zou hij ons helpen?’

‘Omdat we hem betalen, señora,’ viel Luis ongeduldig uit. ‘Zijn vrouw is ziek en hij heeft geen geld voor de dokter. Hij helpt u om dezelfde reden als wij. Hij wil driehonderd peseta’s.’

‘Sorry,’ zei ze. ‘Ik begrijp het.’

‘Goed, u gaat dus op de veertiende naar Cuenca. U laat de auto achter op de plek die wij hebben uitgekozen, en dan gaat u naar de kathedraal. De oude hulpkoster, Francisco, weet dat u komt. Daar wacht u tot het donker wordt en dan gaat u naar de hangende huizen. Weet u die te vinden?’

‘Ja. Ik heb een kaart en een gids bestudeerd. Ik kan er waarschijnlijk geblinddoekt de weg vinden.’

‘Mooi. Neem kleren mee voor uw vriend, zo mogelijk een pak.’

‘Ik koop wel een pak. In een grote maat. Bernie is groot en sterk.’

‘Na drie jaar in het kamp niet meer,’ waarschuwde Luis. ‘U moet iets kopen voor een magere man. En neem scheerspullen mee.’

‘En een hoed? Een hoed met een brede rand om zijn gezicht en blonde haar te verbergen?’

‘Dat is een goed plan.’

‘Ik zorg voor de kleren,’ verzekerde ze hem. ‘Ik doe gewoon alsof het kerstinkopen zijn. De auto zou een probleem kunnen zijn. Misschien dat mijn... mijn man de auto nodig heeft.’

‘Daar zult u een oplossing voor moeten vinden, señora,’ zei Luis fel.

‘Ja, ja, wees maar niet bang. Ik regel wel iets. Wat doe ik als ik bij de hangende huizen ben?’

‘Aan de voet van de Tierra Muerta loopt de rivier door een kloof. Die is heel diep. De oude stad ligt aan de andere kant van de kloof, en er loopt een ijzeren brug voor voetgangers overheen. Aan de ene kant ligt de oude stad, aan de andere kant een weg. Langs die weg zijn de struiken waar uw vriend zich moet verbergen.’

‘Stel nou dat er politie is op de brug omdat ze weten dat er een gevangene is ontsnapt?’

‘Dat zou kunnen. Het kamp waarschuwt ongetwijfeld de guardia in de stad. Als er inderdaad politie staat, wacht u in de kathedraal. Señor Piper steekt dan ergens anders de kloof over en komt daarheen. Dan gaat u terug naar de auto als een Engels echtpaar dat een dagje in Cuenca is geweest. Vergeet niet dat ze uitkijken naar een gevangene, niet naar een keurig geschoren man in een pak. Met een beetje geluk zijn er geen wegversperringen, want ze zullen er geen rekening mee houden dat hij in een auto de stad verlaat.’ Luis nam nog een sigaret uit het pakje op tafel. ‘Dat u welgesteld bent is uw beste vermomming, señora.’

‘Hoe ver is Cuenca ook alweer van het kamp? Acht kilometer?’

‘Ja.’

‘Is hij fit genoeg om zo ver te lopen?’ vroeg Barbara met een trilling in haar stem.

‘Dat denk ik wel. Veel gevangenen zijn ziek geworden door de kou, maar uw vriend is tot nu toe nog gezond. En het is allemaal heuvelafwaarts.’

‘Stel nou dat ze hem vinden onderweg naar de stad?’

‘Laten we maar gewoon hopen dat dat niet gebeurt,’ zei Luis toonloos.

‘We moeten hopen dat er geen maan is en geen sneeuw, en hij weet dat hij zo veel mogelijk tussen de bomen moet blijven.’

Barbara begon opeens hevig te twijfelen.

‘Als hij wordt gepakt...’

Luis keek haar aan. ‘Hij wil dit zelf, señora.’

‘Ja, ik weet dat hij zo’n kans wil aangrijpen,’ zei ze met een diepe zucht. ‘Ik moet dit voor hem doen.’

‘Wat gaat u doen als u eenmaal weg bent uit de stad?’ vroeg hij nieuwsgierig.

‘Ik breng hem naar de Britse ambassade. Hij is Brits staatsburger, dus ze zullen hem binnen moeten laten. Ze hebben alle andere internationale brigadisten naar huis gestuurd.’

‘En wat gaat u doen?’

‘We zien wel.’ Haar eigen plannen gingen hem niet aan. ‘

Ik vertrouw erop dat u me de rest van het geld geeft als u terug bent.’

‘We zien elkaar op de zestiende. Hier, om twaalf uur,’ beloofde ze. ‘Wat doen we als het plan gewijzigd moet worden, als Augustíns rooster wordt veranderd of als Bernie bijvoorbeeld ziek wordt?’

‘Augustín stuurt me een boodschap en dan bel ik u thuis op.’

‘Dat is riskant.’ Ze dacht even na. ‘Als ik niet thuis ben, zeg je dat je de banketbakker bent met een vraag over de taart voor Kerstmis en dat je later terugbelt. Dan kom ik meteen hierheen. Goed?’ Ze schreef haar telefoonnummer op het pakje sigaretten en schoof het naar hem toe. Hij glimlachte, altijd blij met sigaretten.

‘Jullie hebben dit goed doordacht,’ zei ze. ‘Jij en je broer.’

‘Ik wil niet dat u ons bedankt.’ Hij keek haar niet aan. ‘We doen dit voor het geld.’

‘Vertel me eens,’ zei ze na een stilte, ‘heb jij ooit nog iets gehoord van die journalist, Markby?’

Luis schudde zijn hoofd. ‘Nee. Hij heeft via een vriend van me contact opgenomen. Hij wilde een artikel schrijven over de werkkampen, maar ik heb nooit meer iets van hem gehoord. Ik denk dat hij terug is naar Engeland.’

‘Ik heb hem een paar keer geprobeerd te bellen, maar hij was altijd weg.’

‘Journalisten. Het zijn rusteloze mensen.’ Hij keek naar Barbara en kuchte. ‘Señora...

‘Sorry.’ Barbara opende haar handtas en onder de tafel gaf ze hem een dikke envelop aan. Hij bleef even heel stil zitten, knikte toen. Ze zag dat de schouders van zijn tot op de draad versleten colbertje nat waren en ze besefte dat hij geen jas had.

‘Gracias,’ zei hij. ‘Ik stel voor dat we elkaar hier woensdag de elfde nog een keer ontmoeten om de laatste details te bespreken. Alles moet volkomen duidelijk zijn.’

‘Goed.’ Ze voelde zich uitgelaten. Het ging gebeuren, het ging nu echt gebeuren.

Luis keek om zich heen om te zien of er iemand op hen lette, waarna hij snel de envelop in zijn zak stak.

Barbara ging staan. ‘Zullen we gaan?’

‘Ik blijf wachten totdat het ophoudt met sneeuwen. Tot volgende week. U bent een goede vrouw,’ voegde hij er onverwacht aan toe.

‘Ik?’ zei ze lachend. ‘Helemaal niet. Ik zorg alleen maar voor problemen.’

‘Dat is niet waar,’ zei Luis beslist. ‘Adiós, señora.’

‘Hasta luego.’

Ze wurmde zich door de menigte naar de deur en ze was opgelucht toen ze weer buiten stond. Het sneeuwde minder hard, maar er waren toch weinig mensen op straat. De mensen bleven binnen als het maar even kon om hun schoenen niet te verpesten; als je al nieuwe kon vinden, waren de prijzen astronomisch.

Ze liep over het Plaza Mayor. De palmbomen zagen er vreemd uit in de sneeuw. Bij een kiosk trok een krantenkop haar aandacht. ‘Veteraan gemarteld en vermoord.’ Ze kocht een Ya, de katholieke krant, en ze schuilde even in de portiek van een gesloten winkel om de voorpagina te bekijken. Onder de foto van een magere man in legeruniform las ze:

Gisteren is het lichaam gevonden van luitenant Alfredo Gomez Romero (59), in een greppel bij het dorp Paloblanco, niet ver van Santa Maria de Real. Majoor Gomez, veteraan van de oorlog in Marokko, is zwaar gemarteld; zijn handen en voeten vertonen brandwonden, en zijn gezicht is ernstig misvormd. Aangenomen wordt dat een bende rode bandieten verantwoordelijk is. De werkgever en voormalig bevelvoerend officier van Gomez, onderminister van Handel kolonel Santiago Maestre Miranda, heeft verklaard dat de luitenant dertig jaar lang een vriend en kameraad van hem is geweest, en dat hij er persoonlijk op zal toezien dat zijn moordenaars zullen worden opgepakt. ‘De vijanden van Spanje zijn nergens veilig,’ zo zei hij.

Barbara’s knieën knikten en ze verkreukelde de krant in haar hand. Een priester die langs de portiek liep keek haar nieuwsgierig aan. Nu wist ze het zeker. Sandy had in dat telefoongesprek de naam Gomez genoemd, en Sandy’s falangistische vrienden hadden Maestre in haar bijzijn een tegenstander genoemd. Sandy was betrokken geweest bij het martelen en vermoorden van deze oude man. Ze had hem horen zeggen dat hij het aan de ander ‘overliet’, waarmee hij had bedoeld dat Gomez uit de weg geruimd moest worden. En dit was de man die zij bedroog om zijn vroegere vijand te bevrijden. Ze greep de deurknop beet en ze haalde diep adem om te voorkomen dat ze van haar stokje ging.