– 3 –

HET VLIEGTUIG VERTROK BIJ HET KRIEKEN VAN DE DAG VAN CROYdon. Harry was van het trainingscentrum van de Secret Intelligence Service rechtstreeks naar het vliegveld gebracht. Hij had nooit eerder gevlogen. Het was een gewone vlucht, geen militaire, en de andere passagiers waren Engelse en Spaanse zakenlieden. Er werd ongedwongen gepraat, vooral over de problemen voor de handel die de oorlog met zich meebracht, terwijl ze over de Atlantische Oceaan in zuidelijke richting vlogen om het door de Duitsers bezette Frankrijk te mijden. Harry voelde een lichte angst toen ze opstegen, en hij besefte dat de spoorlijnen die hij in de diepte kon zien, kleiner dan Ronnies speelgoedtrein, echt waren. Eenmaal in de wolken was dat gevoel snel voorbij. Het gestage ronken van de motoren werd monotoon, en Harry leunde achterover. Hij dacht aan zijn opleiding, de drie weken van begeleiding en voorbereiding die hij had gehad.

De ochtend na het bombardement was Harry met een auto naar een landhuis in Surrey gebracht, waar hij de hele periode van drie weken was gebleven. Hij had nooit geweten waar het huis precies was. Het was opgetrokken uit rode baksteen, in victoriaanse stijl, en door de indeling van de kamers, de kale vloeren en een vage, ondefinieerbare geur had hij de indruk gekregen dat het gebouw vroeger ooit een school was geweest.

De mensen die hem opleidden waren over het algemeen jong. Er ging enthousiasme en een aanstekelijk avonturisme van hen uit, zodat zijn aandacht geen moment verslapte. Ze leerden hem de kneepjes van het vak: het afgeven van brieven, hoe je kon merken dat je werd geschaduwd, hoe je een boodschap kon sturen als je op de vlucht was. Niet dat hem dat zou overkomen, verzekerden ze hem, want hij genoot diplomatieke bescherming, een nuttig bijverschijnsel van zijn dekmantel.

Na de algemene onderwerpen kwam zijn specifieke opdracht aan bod: Hoe moest hij Sandy Forsyth aanpakken? Ze lieten hem rollenspelen doen met een voormalige politieman uit Kenia die Sandy speelde. Een wantrouwende Sandy die zijn verhaal niet geloofde; een dronken en vijandige Sandy die wilde weten waarom iemand die altijd een hekel aan hem had gehad nu opeens met hem aanpapte; een Sandy die zelf spion was, een stiekeme fascist.

‘Je weet niet hoe hij op je zal reageren, dus je moet op alles voorbereid zijn,’ legde de politieman uit. ‘Je moet je aan zijn stemmingen aanpassen, proberen te peilen wat hij denkt en voelt.’

Harry moest consistent vasthouden aan zijn verhaal, vertelden ze hem, het moest waterdicht zijn. Dat was niet zo moeilijk. Hij kon volkomen oprecht zijn over zijn leven tot aan de dag dat Will door Buitenlandse Zaken was gebeld. Dan moest hij vertellen dat hij was gevraagd om een tolk op de ambassade in Madrid te vervangen die onverwacht naar Engeland terug had moeten keren. Dat had Harry snel onder de knie, al bleef er een probleem. Hij hield zijn gezicht wel in de plooi, maar zijn stem klonk onzeker als hij zijn verhaal vertelde, bijna onwillig. Een gewiekste bedrieger zoals Forsyth zou aan kunnen voelen dat hij loog. Harry werkte eraan, en na een tijdje waren ze tevreden. ‘Een vreemde toon,’ zei de politieman, ‘kun je natuurlijk toeschrijven aan je lichte doofheid, want dat kan de stem beïnvloeden. Benadruk dat, en vertel hem ook van je paniekaanvallen na Duinkerken.’

Harry was verbaasd. ‘Maar daar heb ik tegenwoordig geen last meer van.’

‘Je voelt toch nog steeds paniek opkomen? Je kunt dat gevoel onderdrukken, maar het is er nog wel.’ Hij keek naar het dossier op zijn knieën, een zeemleren map met een rood kruis en het woord ‘geheim’ erop. ‘Dik dat aan – een moment van verwarring, zoals vragen of hij iets wil herhalen, kan in je voordeel werken. Het geeft jou de tijd om na te denken en hij krijgt de indruk dat je een kneus bent, niet iemand om bang voor te zijn.’

De informatie over zijn paniekaanvallen, wist Harry, was afkomstig van een vrouw met wie hij op een dag een gesprek had gehad. Ze had niet verteld wie ze was, maar ze was waarschijnlijk psychiater. Met haar blauwe ogen had ze hem zo doordringend aangekeken dat Harry ervan was geschrokken. Ze gaf hem een hand en nodigde hem opgewekt uit om aan een kleine tafel te gaan zitten.

‘Ik moet je een aantal persoonlijke vragen stellen, Harry. Mag ik Harry zeggen?’

‘Ja... eh...’

‘Miss Crane, voor jou ben ik Miss Crane. Ik krijg de indruk dat je een tamelijk ongecompliceerd leven hebt geleid, Harry. Niet zoals de vreemde vogels met wie ik hier vaak te maken krijg, dat kan ik je verzekeren,’ voegde ze er lachend aan toe.

‘Ik leid inderdaad een heel gewoon leven.’

‘Toch kan het niet makkelijk zijn geweest om al op zo jonge leeftijd je beide ouders te verliezen. Overgeleverd aan ooms en tantes en een kostschool.’

Dat ergerde hem. ‘Mijn oom en tante zijn altijd heel goed voor me geweest. En ik was gelukkig op school. Rookwood is geen gewone kostschool, maar een particuliere.’

Vragend keek Miss Crane hem aan. ‘Maakt dat verschil?’

‘Zeker.’ De felheid waarmee hij het zei verbaasde hem zelf. ‘Je wordt niet naar een particuliere kostschool gestuurd omdat je ouders dan geen last meer van je hebben. Op een school als Rookwood maak je deel uit van een hechte gemeenschap. Je wordt erdoor gevormd.’

Ze glimlachte nog steeds maar haar reactie was keihard. ‘Toch is het niet hetzelfde als opgroeien bij ouders die van je houden, of wel soms?’

Harry’s boosheid maakte plaats voor vermoeidheid. Hij sloeg zijn ogen neer. ‘Je moet je omstandigheden accepteren, er het beste van maken. Doorzetten.’

‘In je eentje? Je hebt toch geen vriendin?’

Hij fronste zijn wenkbrauwen en vroeg zich af of ze nu ook vragen over zijn seksleven zou gaan stellen, zoals Miss Maxse had gedaan. ‘Nu niet meer. In Cambridge had ik een vriendin, maar het ging niet tussen ons.’

‘Waarom ging het niet?’

‘Laura en ik raakten op elkaar uitgekeken, Miss Crane. Niets dramatisch.’

Ze veranderde van onderwerp. ‘En na Duinkerken? De shellshock, de paniekaanvallen, de angst voor harde geluiden. Heb je toen ook besloten om door te zetten?’

‘Uiteraard. Al kan ik natuurlijk nooit meer in actieve dienst.’

‘Maakt dat je boos?’

Hij keek haar aan. ‘Zou u niet boos zijn?’

Vermanend boog ze haar hoofd. ‘We zijn hier om over jou te praten, Harry.’

Hij zuchtte. ‘Ja, ik ben vastbesloten om door te zetten.’

‘Ben je in de verleiding geweest om het op te geven? Om in je schulp te kruipen en als invalide door het leven te gaan?’

Allemachtig, wat was die vrouw scherp. ‘Ja, in het begin wel. Maar dat heb ik niet gedaan. Ik ben begonnen met wandelingen door de tuin van het ziekenhuis. Daarna kon ik de straat oversteken, toen door de stad lopen. Het werd steeds makkelijker. Ik heb mannen gezien die er veel erger aan toe waren dan ik.’

‘Daar was moed voor nodig, doorzettingsvermogen. Net als toen je je neef en zijn gezin hebt geholpen tijdens het bombardement, vlak voordat je hierheen kwam.’

‘Het is erop of eronder. Dat geldt tegenwoordig voor iedereen,’ viel hij bits uit. ‘Zelfs als je meemaakt dat alles wat je als vanzelfsprekend beschouwde, alles waar je in geloofde, kapot wordt gemaakt.’ Hij slaakte een diepe zucht. ‘Wat ik op dat strand heb gezien, de aftocht, de chaos, heeft me denk ik even diep geraakt als de granaat die me op een haar na heeft gemist.’

‘Je moet je heel eenzaam hebben gevoeld.’ Haar stem klonk opeens vol begrip.

Harry voelde dat hij tranen in zijn ogen kreeg, en onwillekeurig gaf hij zijn gevoelens prijs. ‘Die avond in de schuilkelder was zo vreemd. Muriel, Wills vrouw, pakte mijn hand beet. We hebben het nooit met elkaar kunnen vinden, ik heb altijd het gevoel gehad dat ze een hekel aan me had, en toch pakte ze mijn hand. En...’

‘Ja?’

‘Haar hand was zo droog. Zo koud. Het... het maakte me verdrietig.’

‘Misschien had je liever de hand van iemand anders gevoeld.’

Hij keek haar aan. ‘U hebt gelijk,’ zei hij, zelf verbaasd. ‘Maar ik weet niet wiens hand.’

‘We hebben allemaal iemands hand nodig.’

‘Is dat zo?’ Harry lachte ongemakkelijk. ‘Dit heeft wel erg weinig met mijn missie te maken.’

Ze knikte bevestigend. ‘Ik probeer je gewoon een beetje te leren kennen, Harry.’

Harry ontwaakte uit zijn gemijmer doordat het vliegtuig opzij helde. Hij greep de armleuningen beet en keek uit het raampje. Het was zonnig buiten, en ze vlogen over land. Spanje. Harry zag het landschap van Castilië, een zee van geel en bruin met een lappendeken van velden, verlaten wegen, huizen met rode pannendaken, ruïnes van de burgeroorlog. De gezagvoerder kondigde aan dat ze binnen enkele ogenblikken zouden landen op luchthaven Barajas, en een paar minuten later raakte het landingsgestel de grond. Het toestel taxiede naar de terminal, en hij was er, in Spanje. Hij voelde een mengeling van opwinding en angst; hij kon nog steeds nauwelijks geloven dat hij terug was in Madrid.

Hij keek uit het raampje en zag voor de terminal een zestal politiemannen van de Guardia Civil staan. Harry herkende de donkergroene uniformen van de civiles, de gele holster aan hun riem. Nog steeds droegen ze de sinistere zwartleren hoofddeksels, rond met twee vleugeltjes aan de achterkant, glanzend als het pantser van een kever. De eerste keer dat hij in Spanje was geweest, in 1931, werden de civiles, de oude aanhangers van rechts, bedreigd door de republiek, en kon je op hun harde gezichten angst en woede aflezen. Toen hij in 1937 weer in Spanje was, tijdens de burgeroorlog, waren ze verdwenen. Nu waren ze terug, en Harry voelde zijn mond droog worden toen hij naar hun koude, uitdrukkingsloze koppen keek.

Achter de andere passagiers aan liep hij naar de deur. Droge hitte kwam hem tegemoet tijdens het afdalen van de trap. Ze liepen naar de terminal, een laag betonnen gebouw met afbladderende verf. Een van de civiles kwam hen tegemoet. ‘Por allí, por allí,’ blafte hij, wijzend op een deur met IMMIGRACIÓN erboven.

Harry had een diplomatiek paspoort en werd snel doorgelaten, zonder dat zijn bagage werd gecontroleerd. Hij keek rond in de verlaten aankomsthal. Het rook er naar een desinfecterend middel, het misselijkmakende spul dat overal in Spanje werd gebruikt.

Een eenzame figuur die geleund tegen een pilaar de krant stond te lezen zwaaide en kwam naar hem toe. ‘Harry Brett? Simon Tolhurst, van de ambassade. Hoe was de vlucht?’

Hij was ongeveer even oud als Harry, lang en blond, en glimlachte hartelijk. Hij had dezelfde stevige lichaamsbouw als Harry, en ook hij begon dik te worden.

‘Prima. Vrijwel de hele tijd bewolkt, maar weinig turbulentie.’ Harry zag dat Tolhurst een Eton-das droeg, de felle kleuren haast te opvallend bij zijn witlinnen jasje.

‘Ik breng u naar de ambassade, een rit van ongeveer een uur. We gebruiken geen Spaanse chauffeurs, dat zijn allemaal spionnen van de regering.’ Hij liet zijn stem dalen, al was er niemand in de buurt. ‘Ze luisteren zo ingespannen mee dat hun oren ervan lijken te klapperen. Erg opvallend.’

Tolhurst nam hem mee naar buiten en legde zijn koffer in de achterbak van een glimmend gepoetste oude Ford. Het vliegveld lag buiten de stad, in een kaal bruin landschap dat zinderde in de hitte. Aan de andere kant van de weg was een boer aan het werk; met een houten ploeg liep hij achter twee magere ossen aan, precies zoals zijn voorvaderen in de Romeinse tijd hadden gedaan. In de verte waren de ruige toppen van de Sierra de Guadarrama zichtbaar, afgetekend tegen een helderblauwe lucht. Harry voelde het zweet op zijn voorhoofd.

‘Warm voor oktober,’ merkte hij op.

‘Het is een bloedhete zomer geweest. De oogst is slecht, en iedereen maakt zich grote zorgen over de voedselsituatie. Het zou ons in de kaart kunnen spelen, want het maakt het minder waarschijnlijk dat ze aan de oorlog zullen deelnemen. Kom, we gaan. U hebt een afspraak met de ambassadeur.’

In de auto stelde Tolhurst meteen voor om elkaar te tutoyeren en Harry vond het een opluchting dat iemand van de ambassade zo informeel bleek te zijn.

‘Hoe lang ben je al in Spanje?’ vroeg Harry.

‘Vier maanden. Ik ben met sir Sam meegekomen. Hiervoor zat ik in Cuba. Lekker ontspannen was het daar. Veel leuker dan hier,’ verzuchtte hij. ‘Dit is een vreselijk land, ben ik bang. Je bent hier al eens eerder geweest, meen ik?’

‘Voor de burgeroorlog, en toen ook nog korte tijd in 1937. Beide keren in Madrid.’

‘De sfeer is er nu behoorlijk grimmig,’ waarschuwde Tolhurst.

Tijdens de rit praatten ze over de Blitz en Hitler, die zijn invasieplannen voorlopig leek te hebben opgeschort. Tolhurst informeerde op welke school Harry had gezeten.’

‘O, Rookwood. Prima school, heb ik begrepen. Dat waren nog eens tijden,’ voegde hij er melancholiek aan toe.

Harry glimlachte triest. ‘Zeg dat wel.’

Ze reden over een uitgestorven weg, omzoomd door populieren met gele punten aan het blad, als grote toortsen, en Harry verbaasde zich over de leegte om hen heen. Ze passeerden alleen af en toe een boer op een ezelkar, en één keer een legertruck, met vermoeide, wezenloos voor zich uit starende soldaten achterin. Ook de dorpen waren verlaten. Het was de tijd van de siësta, maar vroeger zag je altijd wel een paar mensen op straat. Nu waren zelfs de scharminkelige honden verdwenen en scharrelden er alleen hier en daar een paar kippen rond. In een van de dorpen hingen enorme affiches van Franco op de gebarsten muren rond het dorpsplein, zijn armen zelfverzekerd over elkaar geslagen. ¡HASTA EL FUTURO! Op naar de toekomst. De affiches waren over oude affiches heen geplakt, en Harry herkende op de gescheurde onderste rand de oude slogan ¡NO PASARAN! Ze komen er niet door. Maar dat was wel gebeurd.

Toen kwamen ze in de rijke noordelijke buitenwijk, met deftige villa’s. Hier leek het wel alsof er nooit een burgeroorlog was geweest. ‘Woont de ambassadeur hier?’ vroeg Harry.

‘Nee, sir Sam woont in de Castellana. Behoorlijk gênant,’ voegde hij er gnuivend aan toe, ‘want hij woont naast de Duitse ambassadeur.’

Met open mond keek Harry hem aan. ‘Maar we zijn in oorlog!’

‘Spanje houdt zich officieel afzijdig, maar het sterft hier van de moffen. Je komt dat tuig overal tegen. De Duitse ambassade in Madrid is de grootste ter wereld. We praten uiteraard niet met ze.’

‘Hoe is de ambassadeur naast de Duitsers terechtgekomen?’

‘Het was het enige grote huis dat beschikbaar was. Hij maakt er grappen over, zegt dat hij Von Stohrer over de tuinmuur heen dodelijke blikken toewerpt.’

In het centrum waren de verveloze huizen nog verder in verval geraakt dan de laatste keer dat Harry er was geweest, al moesten ze ooit statig zijn geweest. Overal hingen affiches van Franco en het symbool van de Falange, een juk met twee pijlen. De meeste mensen waren armoedig gekleed en hadden magere, vermoeide gezichten. Mannen in overalls met tanige gezichten liepen langs, alsmede vrouwen met zwarte omslagdoeken, gerafeld en opgelapt. Zelfs de magere kinderen die op blote voeten in de stoffige goten speelden hadden zorgelijke, waakzame gezichten. Harry had min of meer verwacht overal militaire parades en massabijeenkomsten te zien, zoals hij ze kende van het journaal, maar de stad was niet alleen havelozer dan hij het zich herinnerde, maar ook stiller. Hij zag priesters en nonnen op straat; die waren ook terug, net als de civiles. De weinige welvarend ogende mannen droegen een colbert en hoed, ondanks de hitte.

‘Toen ik hier in 1937 was,’ vertelde Harry, ‘was het verboden om op warme dagen een jasje en hoed te dragen. Dan was je een bourgeois.’

‘Tegenwoordig mag je niet meer zónder jasje over straat, tenminste niet als je een overhemd draagt. Onthoud dat maar.’

De trams reden wel, maar met weinig rijtuigen, en verder waren er eigenlijk alleen ezelkarren en fietsers. Harry draaide zich met een ruk om toen hij een bekend symbool zag: een zwart hakenkruis.

‘Zag je dat? Op dat gebouw wappert die vervloekte swastika naast de Spaanse vlag!’

Tolhurst knikte. ‘Probeer er maar aan te wennen. En de swastika’s zijn nog niet eens het ergst; de politie en de pers zijn geheel in Duitse handen. Franco maakt er geen geheim van dat hij hoopt dat de nazi’s zullen winnen. Kijk daar eens.’

Ze stonden stil voor een kruispunt. Harry zag drie kleurig geklede meisjes, zwaar opgemaakt. Ze zagen hem kijken en glimlachten, lonkten ongegeneerd naar hem.

‘Er zijn overal hoertjes. Pas maar op. De meesten hebben gonorroe, en er zijn ook spionnen van de regering bij. Het ambassadepersoneel mag niet bij ze in de buurt komen.’

Een politieman met een witte helm gebaarde dat ze door konden rijden. ‘Denk jij dat Franco zich in de oorlog zal storten?’ vroeg Harry.

Tolhurst woelde met een hand door zijn blonde haar. ‘Joost mag het weten. De sfeer is verschrikkelijk; de kranten en de radiozenders zijn allemaal openlijk pro-Duits. Himmler komt volgende week hierheen voor een staatsbezoek. Toch moeten we zo veel mogelijk doen alsof er niets aan de hand is.’ Hij glimlachte wrang. ‘Maar de meeste mensen hebben wel een ingepakte koffer klaarstaan, voor het geval we overhaast de benen moeten nemen. Hé, kijk daar eens, een gazogène!’

Hij wees op een grote oude Renault die over straat tufte, langzamer dan de ezelkarren. Aan de achterkant was een karretje met een brander bevestigd, met een schoorsteentje waar rook uit kwam. Leidingen liepen van het ding onder de auto door naar de motor. De bestuurder, een bourgeois van middelbare leeftijd, negeerde de blikken van mensen die stil bleven staan om naar zijn gevaarte te kijken. Hij moest een ruk aan het stuur geven toen een tram luid klingelde om te kunnen passeren, en zijn lachwekkende voertuig viel bijna om.

‘Wat was dát?’ vroeg Harry.

‘Spanjes revolutionaire antwoord op het benzinetekort. Het ding rijdt op kolen of hout in plaats van benzine. Het gaat best, zolang je niet tegen een heuvel op hoeft. De Fransen hebben ze ook, heb ik gehoord. Ik denk niet dat de Duitsers voor díé uitvinding in de rij staan!’

Harry bestudeerde de omstanders. Een paar mensen glimlachten besmuikt om het bizarre vehikel, maar het viel hem op dat niemand hardop lachte of joelde, zoals de Madrileños vroeger gedaan zouden hebben. Hij herinnerde zich het altijd aanwezige geroezemoes van stemmen van de vorige keren dat hij hier was geweest, en nu waren de mensen zo stil.

Ze reden door en vingen in de verte een glimp op van het koninklijk paleis, wit en glinsterend te midden van alle verval.

‘Woont Franco daar?’ vroeg Harry.

‘Hij ontvangt er gasten, maar hij heeft zichzelf het Palacio de El Pardo buiten Madrid toegeëigend. Hij is als de dood voor aanslagen. Hij laat zich rondrijden in de kogelvrije Mercedes die hij van Hitler heeft gekregen.’

‘Is er dan nog steeds verzet?’

‘In de steden hebben de civiles de wind eronder. Maar je weet het nooit. Madrid is per slot van rekening pas anderhalf jaar geleden veroverd. In feite is het net zo goed een bezette stad als Parijs. In het noorden is nog steeds verzet, naar het schijnt, en republikeinse bendes houden zich schuil op het platteland. De vagabundos worden ze genoemd.’

‘Allemachtig,’ verzuchtte Harry, ‘wat heeft dit land niet allemaal doorstaan.’

‘En het is misschien nog niet voorbij,’ zei Tolhurst grimmig.

Ze reden een straat in met grote negentiende-eeuwse huizen, en aan een ervan wapperde de Union Jack. Een aantal civiles stond op wacht bij de deur. Harry was in 1937 naar de ambassade gegaan om naar Bernie te informeren. Het personeel was destijds niet bepaald behulpzaam geweest, want men stond afwijzend tegenover de Internationale Brigade.

Tolhurst parkeerde de auto en haalde Harry’s koffer uit de achterbak. Toen Harry uitstapte, voelde hij dat er van achteren aan zijn broek werd getrokken. Hij keek om en zag een jongetje van een jaar of tien, gekleed in een tot op de draad versleten uniformjas. Het kind zat op een soort slee met wieltjes, en Harry zag dat hij geen benen had.

‘Señor, por favor, diez pesetas,’ smeekte hij met een uitgestoken hand. ‘Por el amor de Dios.’

Een van de civiles kwam aanlopen en klapte in zijn handen. ‘¡Vete! ¡Vete!’ Het jongetje zette zijn handen plat op de stoeptegels en rolde zijn karretje achteruit een zijstraat in.

‘In het vervolg zul je sneller moeten zijn, ouwe jongen. Meestal komen de bedelaars niet zo ver, ze zitten allemaal in het centrum. In het begin is het schokkend, vooral de kinderen. Je zult eraan moeten wennen.’

De civil die de jongen had weggejaagd begeleidde hen naar de voordeur. ‘Gracias por su asistencia,’ zei Tolhurst formeel. De man knikte, maar Harry zag een uitdrukking van minachting in zijn ogen.

Tolhurst duwde de deur open, en een donkere gang werd zichtbaar. ‘Zo, dan is het nu tijd om je ontvangstcomité te ontmoeten. De hoge heren zitten op je te wachten.’ Hij klonk jaloers, vond Harry.

De ambassadeur zat achter een enorm bureau in een imposant vertrek, gekoeld door zacht gonzende ventilators. Aan de muren hingen achttiendeeeuwse prenten en er lagen dikke kleden op de tegelvloer. Een andere man, gekleed in het uniform van een marinekapitein, zat naast het bureau. Een raam keek uit op een binnenplaats met planten in potten, waar een groepje mannen in hemdsmouwen op een bankje met elkaar zat te praten.

Harry herkende sir Samuel Hoare van het journaal. Hij was minister geweest onder Chamberlain, een vredestichter die uit zijn functie werd ontheven toen Churchill het roer overnam. Het was een kleine man, met scherpe, strenge gelaatstrekken en dun wit haar, en hij droeg een jacquet met een bloem in het knoopsgat. Hij ging staan en stak zijn hand uit.

‘Welkom, Brett, welkom.’ De handdruk was verbazend krachtig. Kille blauwe ogen keken Harry even aan, en vervolgens wees de ambassadeur op de andere man. ‘Kapitein Alan Hillgarth, onze militair attaché. Hij is verantwoordelijk voor onze geheime dienst.’ Dat laatste werd er met een zekere afkeer aan toegevoegd.

Hillgarth was in de veertig, lang en knap, met donker haar en bruine ogen. De ogen waren hard, maar wel met een ondeugende schittering erin, en er speelde een lachje om zijn sensuele mond. Harry herinnerde zich dat Sandy op Rookwood boeken had gelezen van ene Hillgarth, avonturenverhalen over spionnen in achtergebleven gebieden in Europa. Sandy was er dol op, maar Harry vond ze nogal vergezocht.

De kapitein drukte hem hartelijk de hand. ‘Hallo, Brett. Je valt rechtstreeks onder mij en je rapporteert via Tolhurst.’

‘Ga zitten, allemaal.’ Hoare wees Harry een stoel.

‘We zijn blij dat je er bent,’ zei Hillgarth. ‘We hebben gehoord dat je instructeurs tevreden over je waren.’

‘Bedankt, meneer.’

‘Ben je er klaar voor?’

‘Helemaal.’

‘We hebben een woning voor je. Tolhurst brengt je er straks naartoe. Je hebt je verhaal paraat?’

‘Ja, meneer. Ik ben hier gedetacheerd als tolk, nadat mijn voorganger wegens familieomstandigheden moest vertrekken.’

‘Arme Greene,’ zei Hillgarth met een onverwachte lach. ‘Hij weet nog steeds niet waarom hij opeens naar huis moest.’

‘Hij was een goede tolk,’ merkte Hoare op. ‘Verstond zijn vak. Brett, je zult heel voorzichtig moeten zijn met wat je zegt. Naast je eh... andere werk moet je tolken voor hooggeplaatste personen, en de situatie hier is gevoelig. Erg gevoelig.’ Hoare keek hem nadrukkelijk aan, en opeens voelde Harry zich geïntimideerd, vooral omdat hij tegenover een man zat die hij op het journaal had gezien.

‘Dat begrijp ik, meneer. Het is me in Engeland uitgelegd. Ik vertaal alles in zo diplomatiek mogelijke bewoordingen, en ik voeg nooit mijn eigen commentaar toe.’

‘Ik heb dinsdag een gesprek met de onderminister van Handel,’ zei Hillgarth tegen Hoare, ‘en dan tolkt hij. Ik hou hem wel in de gaten.’

‘Maestre.’ Hoare kreunde. ‘Die willen we niet tegen ons in het harnas jagen.’

Hillgarth haalde een gouden sigarettenkoker uit zijn zak en hield Harry die voor. ‘Sigaret?’

‘Dank u, ik rook niet.’

Hillgarth stak een sigaret op en blies rook uit. ‘We willen niet dat je Forsyth nu meteen al ontmoet, Brett. Neem een paar dagen de tijd om te acclimatiseren. Je zult er ook aan moeten wennen dat je wordt gevolgd – de regering laat alle ambassadepersoneel schaduwen. De meeste spionnen zijn hopeloos slecht, je herkent ze van een kilometer afstand, maar de laatste tijd zien we een paar mannen die door de Gestapo zijn opgeleid. Let op of je wordt gevolgd en rapporteer aan Tolhurst.’ Hij glimlachte alsof het allemaal één groot avontuur was.

‘In orde, meneer.’

‘Zo,’ vervolgde Hillgarth, ‘dan nu Forsyth. Je was op school met hem bevriend, maar sindsdien heb je hem nooit meer gezien. Correct?’

‘Ja, meneer.’

‘Maar je denkt wel dat hij positief op je zal reageren?’

‘Ik hoop het, maar ik weet niet wat hij heeft uitgevoerd sinds we zijn opgehouden elkaar te schrijven. Dat was tien jaar geleden.’ Harry keek uit het raam en zag dat een van de mannen op de binnenplaats naar binnen keek.

‘Die ellendige vliegeniers!’ snauwde Hoare. ‘Ik heb schoon genoeg van dat gegluur.’ Hij maakte een gebiedend gebaar, en de mannen stonden op en verdwenen door een zijdeur naar binnen.

‘Het zijn piloten die boven Frankrijk met een parachute uit hun toestel moesten springen,’ legde Hillgarth uit. ‘Een paar zijn helemaal naar Madrid gelopen.’

‘Ja, ja,’ zei Hoare geërgerd. ‘We hebben niet de hele dag de tijd.’

‘Zeker, excellentie,’ zei Hillgarth overdreven formeel, en Harry zag dat hij de ambassadeur onvriendelijk aankeek. ‘Forsyth,’ hervatte hij. ‘We hoorden twee maanden geleden voor het eerst van hem. Ik heb een agent bij het ministerie van Industrie, een klerk, en die liet ons weten dat er grote opwinding heerste over iets wat zich buiten de stad afspeelde, een kilometer of vijfenzeventig van Madrid. Hij heeft geen toegang tot geheime dossiers, maar hij kon wel een aantal gesprekken opvangen. Het gaat om goudreserves. Grote, geologisch geverifieerd. We weten dat ze er mijnbouwmaterieel heen sturen, en kwik en andere chemicaliën, dure en schaarse spullen.’

‘Sandy heeft altijd belangstelling gehad voor geologie,’ vertelde Harry. ‘Op school verzamelde hij fossielen, en hij maakte lange tochten om naar beenderen van dinosauriërs te zoeken.’

‘Is dat zo?’ zei Hillgarth. ‘Dat wist ik niet. Voor zover wij weten heeft hij geen studie voltooid, maar hij werkt samen met een man die wel is afgestudeerd, ene Alberto Otero.’

‘De man met ervaring in Zuid-Afrika.’

‘Precies,’ beaamde Hillgarth goedkeurend. ‘Mijnbouwkundig ingenieur. Ze hebben je thuis van alles over goud en de winning ervan laten lezen, heb ik begrepen.’

‘Dat klopt, meneer.’ Het was vreemd geweest om ’s avonds met dikke studieboeken op zijn kamertje te zitten.

‘Tegenover Forsyth hou je je uiteraard van de domme.’

‘Dat spreekt vanzelf.’ Harry zweeg even. ‘Weet u hoe Forsyth en deze Otero elkaar hebben leren kennen?’

‘Nee. Er zijn veel hiaten. We weten alleen dat Forsyth toen hij als gids werkte betrokken is geraakt bij de Auxilio Social, de falangistische organisatie die verantwoordelijk is voor wat hier voor de steun doorgaat.’ Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Zo corrupt als de hel. Ze vullen alleen hun eigen zakken, en dat in zo’n arm land.’

‘Heeft Forsyth nog contact met zijn familie?’

Hillgarth schudde zijn hoofd. ‘Zijn vader heeft al jaren niets meer van hem gehoord.’

Harry herinnerde zich de enige keer dat hij de bisschop had gezien; hij was naar Rookwood gekomen nadat Sandy van school was gestuurd om een goed woordje voor hem te doen. Vanuit een klaslokaal had Harry hem op de binnenplaats gezien. Hij had hem herkend aan het rode episcopale overhemd onder zijn kostuum. Hij zag eruit als een degelijke patriciër, heel anders dan Sandy.

‘Dus Forsyth steunde de nationalisten?’ vroeg Harry.

‘Volgens mij steunt Forsyth alles wat hem geld oplevert,’ antwoordde Hillgarth.

‘Jij was toch geen aanhanger van de republikeinen, hè?’ Hoare keek Harry argwanend aan.

‘Ik steunde geen enkele kant, meneer.’

Hoare snoof. ‘Ik dacht dat het voor de oorlog de grote scheidingslijn was, wie de roden in Spanje steunde en wie de nationalisten. Het verbaast me dat iemand die Spaans heeft gestudeerd geen partij trok.’

‘Toch is het zo, meneer. Ik vond ze eerlijk gezegd allebei een plaag voor het land.’ Wat een opvliegende kleine bullebak is die Hoare, dacht Harry.

‘Een rood Spanje zou rampzalig zijn geweest. Ik heb nooit begrepen hoe iemand daar ooit anders over heeft kunnen denken.’

Hillgarth leek zich te ergeren aan de onderbreking. Hij boog zich naar voren. ‘Weet jij of Forsyth al Spaans sprak toen hij hierheen ging?’

‘Nee, maar het moet een koud kunstje voor hem zijn geweest om het te leren. Hij is slim. Daarom hadden de docenten op school zo’n hekel aan hem; hij was intelligent maar wilde niet werken.’

‘Volgens onze man heeft hij contacten bij het staatsbedrijf dat over de mijnbouw gaat. Die ritselen de leverantie van bepaalde spullen voor ze.’ Hij zweeg even. ‘Het ministerie van Mijnbouw is bijna helemaal in handen van falangisten. Ze willen niets liever dan dat Spanje zelf de import van voedsel kan financieren, in plaats van bij ons en de Amerikanen om leningen te bedelen. Het probleem is dat we daar geen goede informant hebben. Als jij rechtstreeks via Forsyth aan de weet kunt komen hoe de vork in de steel zit, zou dat van onschatbare waarde zijn. We moeten weten wat er waar is van de verhalen over goud.’

‘Ja, meneer.’

Het bleef even stil, en het zoemen van de plafondventilator klonk opeens heel luid. ‘Forsyth heeft een eigen bedrijfje,’ vervolgde Hillgarth. ‘Nuevas Iniciativas. Het bemiddelt bij de aanschaf van allerlei goederen. Het heeft een beursnotering, en het aandeel is de laatste tijd gestegen. Ambtenaren van het ministerie van Mijnbouw investeren erin. Het bedrijf heeft een kantoortje in de buurt van de Calle Toledo; daar is Forsyth bijna elke dag. We hebben niet kunnen achterhalen waar hij woont, verdomde vervelend. We weten alleen dat hij ergens in de wijk Vigo woont, samen met een of ander snolletje. Hij gaat vrijwel elke dag lunchen in een café in de buurt van zijn kantoor. Daar moet je contact met hem leggen.’

‘Gaat hij alleen?’

‘Hij heeft alleen een secretaresse, geen ander personeel. En hij gaat altijd alleen lunchen.’

Harry knikte. ‘Op school trok hij er ook het liefst in zijn eentje op uit.’

‘We hebben hem laten schaduwen. Zenuwslopend, want ik blijf bang dat Forsyth het in de gaten krijgt.’ Hij gaf Harry een aantal foto’s uit een map op het bureau. ‘Deze heeft ons mannetje genomen.’

Op de eerste foto liep Sandy, goed gekleed en gebruind, over straat met een legerofficier. Hij had zich naar de man opzij gebogen en luisterde aandachtig naar hem. Op de tweede slenterde hij ontspannen langs, jasje openhangend, een sigaret in zijn hand. Er speelde een zelfverzekerde glimlach om zijn mond.

‘Hij ziet er welvarend uit.’

‘O ja, hij zit niet om geld verlegen,’ beaamde Hillgarth. ‘De woning die we voor je hebben gevonden is niet ver van zijn kantoor. De straat grenst aan een arme wijk, maar gezien het huizentekort is het wel geloofwaardig om er een jonge diplomaat te huisvesten.’

‘Ja, meneer.’

‘Ik heb gehoord dat het een heel aardige woning is. Onder de republiek woonde er een communistische functionaris. Die zal inmiddels wel de kogel hebben gehad. Installeer je er, maar ga nog niet naar het café.’

‘Hoe heet het?’

‘Café Rocinante.’

Harry glimlachte. ‘De naam van Don Quijots paard.’

Hillgarth knikte en keek Harry strak aan. ‘Een woord van advies.’ Hij zei het op vriendelijke toon, al stonden zijn ogen hard. ‘Je bent te serieus, alsof je het gewicht van de wereld op je schouders draagt. Kijk wat vrolijker, glimlach. Zie het als een avontuur.’

Harry knipperde. Een avontuur. Als spion contact leggen met een oude vriend die met fascisten samenwerkte.

De ambassadeur lachte spottend. ‘Een avontuur! God beware ons. Er zijn in dit land al veel te veel avonturen, als je het mij vraagt.’ Hij keek naar Harry met een geanimeerde uitdrukking op zijn gezicht. ‘Luister, Brett, ik krijg de indruk dat je een intelligente jongen bent, maar wees verdomde voorzichtig. Ik heb ingestemd met je komst omdat het belangrijk is dat we uitvinden wat er gaande is, maar ik wil niet dat je als een olifant door de porseleinkast gaat.’

‘Dat begrijp ik, meneer.’

‘Het regime is verdeeld in twee kampen. De meeste generaals zijn betrouwbare, verstandige mensen die Engeland bewonderen en niet willen dat Spanje aan de oorlog deelneemt. Het is mijn taak om bruggen te bouwen en hun positie tegenover Franco te versterken. Het mag de generalísimo niet ter ore komen dat we informatie proberen te verzamelen over zijn troetelkind.’

‘Ik begrijp het,’ herhaalde Harry. Hoare wil me hier helemaal niet, dacht hij. Ik zit midden in een politiek wespennest.

‘Ik moet naar een parade van helden van de Spaanse marine,’ kondigde Hillgarth aan. ‘Ik kan maar beter even mijn gezicht laten zien, is het niet, excellentie?’

Hoare knikte en Hillgarth ging staan, gevolgd door Harry en Tolhurst. Hillgarth pakte de map en gaf die aan Harry. Er stond een rood kruis op de voorkant.

‘Tolly brengt je naar je woning. Neem Forsyths dossier mee en bekijk het goed, maar breng het morgen weer terug.’

Bij de deur keek Harry om naar Hoare. Hij staarde uit het raam naar buiten, zijn wenkbrauwen gefronst omdat een aantal vliegeniers toch weer op de binnenplaats was gaan zitten.