– 45 –
HOOG IN DE TIERRA MUERTA LAG NOG SNEEUW, MAAR BENEDEN DE steengroeve was het meeste tijdens de paar minder koude dagen weggesmolten. De binnenplaats van het kamp was in een grote modderpoel veranderd.
Toen ze de vorige dag een rustpauze hielden tijdens de tocht naar het werk was Augustín zo onopvallend mogelijk naast Bernie blijven staan. ‘Ben je er klaar voor?’ fluisterde hij.
Bernie knikte.
‘Raap morgenochtend een scherpe steen op en stop die in je zak.’
‘Waarom?’ vroeg Bernie verbaasd.
‘Om me mee te slaan, natuurlijk,’ zei hij, geërgerd en ook een beetje angstig. ‘Je moet zorgen dat ik bloed, dat maakt het realistischer.’
‘Goed,’ beloofde hij.
Toen hij die avond op zijn brits lag, wreef Bernie over zijn schouder, die na een dag hard werken in brand leek te staan van de pijn. Zijn been was stijf, en hij hoopte dat hij er de volgende dag niet al te veel last van zou hebben tijdens de lange tocht door de bergen, naar Cuenca. Het leek onwaarschijnlijk, en toch ging het echt gebeuren. Hij keek naar de brits tegenover de zijne. Establo was twee avonden daarvoor overleden, kronkelend van pijn, en de anderen hadden zijn dekens verdeeld. De communisten in de barak waren stil en terneergeslagen.
De volgende ochtend voelde hij zich suf. Hij stond op en keek door het raam naar buiten. Het was kouder dan ooit maar het sneeuwde nog steeds niet. Zijn hart begon te bonzen. Het ging gebeuren. Voorzichtig oefende hij zijn stijve been.
Tijdens het ontbijt vermeed hij het de communisten aan te kijken. Hij schaamde zich ervoor dat hij de andere gevangenen in het kamp achterliet, maar hij kon niets voor hen doen. Hij vroeg zich af of ze blij voor hem zouden zijn als hij wist te ontsnappen of dat ze hem juist zouden veroordelen. Als het hem lukte om terug te komen naar Engeland zou hij de hele wereld vertellen van de toestand in dit kamp, hij zou het van de daken schreeuwen.
Samen met de anderen stond hij op de modderige binnenplaats in de rij voor het appel. De modder was in ijs veranderd en leek wel een bevroren zee. Aranda riep de namen af. Nadat Bernie had geweigerd zijn informant te worden, bleef Aranda’s blik soms op hem rusten tijdens het appel, en dan pauzeerde en glimlachte hij, alsof hij zon op wraak en iets vervelends voor hem in petto had. Maar gelukkig gebeurde er niets, hij ging gewoon door met het afroepen van namen. Bernie slaakte een zucht van verlichting. Je hebt je kans gemist, klootzak, dacht hij.
Pater Eduardo kwam uit de kerkbarak naar buiten. Hij zag er vermoeid en somber uit, zoals steeds de laatste tijd. Het viel Bernie op dat zijn donkerrode haar bijna dezelfde kleur had als dat van Barbara. Hij had het nooit eerder opgemerkt, maar hij had dan ook heel vaak aan haar gedacht sinds hij had gehoord dat zij de drijvende kracht was achter de plannen om hem te laten ontsnappen. De priester liep naar het hek, waar hij zijn arm hief in antwoord op de fascistische groet van de wachtpost toen deze hem doorliet. Waarschijnlijk ging hij naar Cuenca. Geen van de beide priesters waren aan Establo’s sterfbed verschenen, misschien omdat ze het niet durfden. In tegenstelling tot de arme Vicente was Establo een gevreesd man geweest.
Na het appel marcheerde de werkploeg naar het hek. Augustín keek niet naar Bernie. Het hek werd geopend, en de lange rij begon aan de tocht naar de groeve. Het eerste deel van het pad liep tussen bruin gras door, toen verschenen de eerste vingers van sneeuw in de greppels, en uiteindelijk kwamen ze boven de sneeuwgrens uit en was de wereld weer wit. Augustín liep een eind voor Bernie uit; hij wilde natuurlijk niet dat iemand hen voor de ontsnapping samen zou zien.
Bernie werd ingedeeld in een groep die grote brokken steen in kleinere stukken moest hakken. Hij had gehoopt dat hij het die dag rustig aan kon doen om zijn energie te sparen, maar het was zo koud dat hij direct begon te bibberen als hij ophield met werken. In de loop van de ochtend vond hij een geschikte steen om Augustín mee te slaan; plat en rond, maar met een scherpe punt, zodat hij zonder al te hard te slaan toch een bloedende wond kon veroorzaken. Hij stak de steen in zijn zak en probeerde niet te denken aan Pablo aan het kruis.
In de korte lunchpauze schepte hij zo veel mogelijk kikkererwten en rijst uit de pan. Die middag bleef de lucht wolkeloos. De zon zakte omlaag en wierp een roze gloed over de kale hellingen en de besneeuwde bergtoppen in het oosten. Bernies hart begon te bonzen. Hoe dan ook, het was de laatste keer dat hij dit uitzicht zou zien.
Uiteindelijk zag hij Augustín, die zijn groep bewaakte, naderbij komen. Dit was het teken dat het moment was gekomen. Bernie haalde diep adem en telde tot drie om zich voor te bereiden. Toen liet hij zijn pikhouweel vallen en greep hij naar zijn buik, kreunend alsof hij pijn had. Hij klapte voorover en slaakte een luide kreet. De mannen in zijn groep staarden hem aan. Ze hadden geluk, want er waren geen andere bewakers in de buurt.
‘Wat is er, Bernardo?’ vroeg Miguel.
Augustín nam het geweer van zijn schouder, en hij liep naar Bernie toe. ‘¿Que pasa aquí?’ blafte hij ruw.
‘Ik heb diarree. Au, ik kan het niet ophouden!’
‘Niet hier! Ik neem je wel mee naar de bosjes. Jezus man,’ voegde hij er luid aan toe, ‘sta toch stil, anders kan ik je niet boeien.’
Wat speelt die man goed toneel, dacht Bernie. Nadat Augustín zijn geweer had neergelegd, haalde hij een lange ketting met twee boeien aan de uiteinden uit zijn zak om vervolgens de beugels rond Bernies enkels dicht te klikken.
‘Snel, alsjeblieft!’ smeekte Bernie, zijn gezicht een grimas van pijn.
‘Vort, lopen!’ Augustín pakte zijn geweer en maakte een ongeduldig handgebaar naar Bernie.
Snel liepen ze weg over het paadje dat rond de heuvel liep. Binnen een minuut waren ze uit het zicht van de anderen, bij de struiken. Bernie hijgde van opluchting.
‘Het is gelukt,’ zei hij buiten adem.
Augustín bukte zich snel. Met trillende handen maakte hij de boeien open. Hij gooide de sleutel op de grond, legde zijn geweer neer en ging op zijn knieën in de sneeuw zitten. Met een smekende blik keek hij omhoog naar Bernie, doodsbang nu hij aan zijn genade was overgeleverd.
‘Je slaat me niet dood, hè?’ Hij slikte moeizaam. ‘Ik heb zonden op mijn geweten...’
‘Ik geef je alleen een klap.’ Bernie haalde de steen uit zijn zak en bracht zijn arm omhoog.
‘Doe het!’ siste Augustín. ‘Nu! Maar niet te hard.’ Hij klemde zijn kaken op elkaar en sloot zijn ogen.
Opeens was Bernie besluiteloos; hij vond het moeilijk om te beoordelen hoe hard hij moest slaan. Toen sloeg hij Augustín met de steen tegen zijn slaap. Zonder een geluid te maken zakte de bewaker opzij, waar hij stil bleef liggen. Geschrokken stond Bernie naar hem te kijken, want het was niet zijn bedoeling geweest om hem bewusteloos te slaan. Een dun straaltje bloed sijpelde uit de wond. Hij boog zich over Augustín heen, maar de bewaker ademde nog.
Hij richtte zich op en keek om in de richting van de groeve, toen omlaag langs de heuvel. Vluchtig overwoog hij Augustíns geweer mee te nemen, maar dat zou hem hinderen. Hij haalde diep adem en begon te rennen, langs de heuvel omlaag, zich er pijnlijk van bewust hoe duidelijk hij afstak tegen de sneeuw in zijn bruine jas en groene overall. Elk moment verwachtte hij een kogel te voelen in zijn rug. Het was net als bij de Jarama, dezelfde hulpeloze angst.
Aan de rand van de sneeuwgrens bleef hij staan, en hij keek om naar de voetafdrukken die hij in de sneeuw had achtergelaten. Hij was eerst afgebogen naar rechts en vervolgens naar links, in de hoop zijn achtervolgers op een dwaalspoor te brengen. Naar beide kanten waren plooien in de heuvels. Het was beangstigend om alleen te zijn en door deze wildernis te lopen, en opeens verlangde Bernie wanhopig naar de beslotenheid van de barak. Het volgende moment gleed hij uit over een stukje ijs en rolde hij holderdebolder de heuvel af, buitelend, kreunend, snakkend naar adem. Hij stootte zijn schouder en moest een kreet van pijn onderdrukken.
Onder aan een aardplooi kwam hij tot stilstand. Hijgend ging hij zitten en hij keek omhoog. Niets. Niemand. Hij glimlachte. Op deze manier was hij veel sneller onder aan de heuvel beland dan als hij had gelopen. Zoals Augustín had gezegd groeiden er op een beschutte plek een aantal bergeiken dicht bij elkaar. Hij rende erheen, kroop zo diep mogelijk weg in het kreupelhout en bleef buiten adem liggen tegen een boomstam. Goed gedaan, zei hij tegen zichzelf. Tot nu toe ging het volgens plan.
Hij spitste zijn oren maar hij hoorde geen enkel geluid, niets, alleen de stilte die leek te gonzen in zijn oren. Hij raakte ervan in de war, want hij had al drie jaar lang geen volledige stilte meer meegemaakt. De verleiding was groot om verder te rennen, maar Augustín had gelijk, het was beter om te wachten totdat het donker was. Het zou Molina snel genoeg opvallen dat Augustín en hij niet waren teruggekomen. Hij leunde achterover tegen de boomstam, wriemelend met zijn ijskoude tenen. Een tijd later meende hij in de verte vaag een schreeuw te horen, maar hij hoorde het niet nog een keer.
Een halve maan kwam op en er twinkelden sterren. Bernie verwonderde zich erover dat sterren werkelijk één voor één verschenen. Hij wachtte totdat de lucht helemaal donker was voordat hij overeind krabbelde. Tijd om te gaan. Toen verstijfde hij. Hij had geritsel gehoord aan de rand van het bosje, een paar meter bij hem vandaan. O mijn god, dacht hij, o mijn god... En hij hoorde het weer, op dezelfde plek. Heel behoedzaam, zijn kiezen op elkaar geklemd, deed hij de takken van een struik uit elkaar. Een hertje stond te grazen van het stugge gras, nog geen meter bij hem vandaan. Het was een heel jong dier; misschien was zijn moeder wel doodgeschoten door de kampbewakers. Nu de sneeuw was gesmolten zouden de herten weer de bergen in gaan om naar voedsel te zoeken. Het hertje ontroerde hem, en hij kreeg tranen in zijn ogen, die hij snel wegveegde met zijn mouw. De beweging maakte het hertje aan het schrikken, het tilde zijn kop op, draaide zich om en rende weg. Bernie hield zijn adem in, luisterde ingespannen. Als ze hem achternazaten en ze waren in de buurt, zou het geluid hen alarmeren. Godzijdank bleef het stil. Hij kroop tussen de struiken vandaan en maakte zich zo klein mogelijk, voelde zich opnieuw heel erg kwetsbaar. Hij moest zichzelf dwingen om weer te gaan lopen. Zeven kilometer te gaan.
Hij was verbaasd hoeveel hij kon zien bij het licht van de maan. Via geitenpaden werkte hij zich gestaag langs de heuvel omlaag, zo veel mogelijk in de schaduw. Hij schatte dat hij Augustín een uur of twee geleden had achtergelaten. Steeds verder omlaag. Om de zoveel tijd hield hij halt om op adem te komen en te luisteren, telkens als er bomen waren langs de rand van het pad, en dat werden er steeds meer. Zijn schouder stak en zijn voeten begonnen pijn te doen, maar zijn stijve been kon zijn gewicht nog steeds dragen.
Op een gegeven moment moest hij over een kleine helling heen, en eenmaal boven zag hij recht voor zich uit de lichten van Cuenca. Lager dan de stad zelf zag hij een aantal verlichte ramen bij elkaar: de hangende huizen in het klif. Hij haalde diep adem. Wat een geluk dat hij pal tegenover de stad was uitgekomen.
Hij liep nu langzamer, zocht elk plekje schaduw op. Er waren wolken verschenen die voor de maan langs schoven, en hij was dankbaar voor het extra beetje duisternis. Inmiddels kon hij de kloof zien, en de zwarte balken van de ijzeren brug, die verrassend fragiel leek; over het houten middenstuk konden niet meer dan drie mensen naast elkaar lopen. De huizen in het klif aan de overkant waren veel kleiner dan hij zich had voorgesteld.
De weg die parallel liep aan de kloof lag ongeveer honderd meter beneden hem. Bernie dook weg achter een struik. Nergens mensen te bekennen. Het kamp moest inmiddels de civiles hebben gebeld, en misschien stuurden die wel mannen om de brug af te zetten. Maar dit was niet de enige brug; Augustín had hem verteld dat er nog een paar andere waren, verderop. Als de belangrijkste brug werd bewaakt, zou Barbara in de kathedraal op hem wachten.
Toen hij stemmen hoorde, verstijfde hij. Vrouwen. Ze waren met zijn vieren, gekleed in het zwart met sjaals over hun hoofd, en ze voerden twee ezels met brandhout mee. Hij bleef staan kijken terwijl ze beneden hem langsliepen; hij kon hun gezichten niet onderscheiden maar hun stemmen klonken oud. Hij had al drie jaar geen vrouw meer gezien. In gedachten zag hij Barbara voor zich in bed, en zijn hart begon te bonzen, speeksel vulde zijn mond. Snel slikte hij het weg.
De vrouwen en hun ezels staken de brug over en ze verdwenen uit het zicht. Bernie verliet zijn schuilplaats. Een eind voorbij de brug zag hij een grote groep bomen. Dat moest de plek zijn. De helling was verder zo goed als kaal, en toen hij naar beneden liep zocht hij dekking bij elke kleine eik.
Op het moment dat hij achter een boom vandaan kwam, hoorde hij boven zich een metalig geluid. Hij liet zich op de grond vallen en wachtte op het schot. Er gebeurde niets. Hij opende zijn ogen maar zag alleen de kale helling. Een eind boven hem onderscheidde hij een grote, eenzame eik. Het geluid was daar vandaan gekomen, maar als het een civil of een kampbewaker was, zou er nu zeker zijn geschoten. Telkens keek hij omhoog naar de eik toen hij verder liep, maar hij hoorde verder niets meer. Misschien was het een hert of een geit geweest.
Toen hij de bomen bereikte, stortte hij zich in het dichte struikgewas. Hij kon de weg niet meer zien, en dat betekende dat hij goed beschut was. En Barbara wist waar hij zich schuilhield. Barbara. Hij rilde, werd zich ervan bewust hoe koud hij het had nu hij niet meer bewoog. En hij was moe, zijn armen en benen trilden. Hij wreef zijn handen tegen elkaar en blies erop. Nu kon hij alleen nog maar afwachten, wachten totdat Barbara hem kwam redden.