– 2 –

NORMAAL GESPROKEN DEED HIJ ER EEN UUR OVER OM BIJ WILLS huis in Harrow te komen, maar dit keer was hij er de halve middag zoet mee doordat de metro voortdurend stopte. In de ondergrondse stations zaten mensen in groepjes bij elkaar op de perrons, hun gezichten bleek als was. Harry had gehoord dat mensen in Oost-Londen die hun huis kwijt waren geraakt tegenwoordig in de ondergrondse bivakkeerden.

Het idee dat hij Sandy zou gaan bespioneren riep een misselijkmakend gevoel van ongeloof bij hem op. Zijn blik ging over de bleke, vermoeide gezichten van zijn medereizigers. Elk van hen kon een spion zijn. Wat kon je eigenlijk afleiden uit iemands uiterlijk? In gedachten zag hij telkens weer de foto: Sandy’s zelfverzekerde glimlach, het Clark Gable-snorretje. Traag als een slak kroop de trein door de tunnels.

Rookwood had Harry zijn identiteit gegeven. Zijn vader, een advocaat, was bij de Somme aan stukken gereten toen Harry zes jaar oud was, en zijn moeder was overleden tijdens de griepepidemie in het laatste jaar van de Eerste Oorlog, zoals mensen de vorige oorlog inmiddels noemden. Harry had hun trouwfoto nog, en hij keek er vaak naar. Zijn vader, staand voor de kerk in jacquet, leek heel erg op hem: donker en robuust en betrouwbaar. Zijn arm lag rond het middel van Harry’s moeder, die even blond was als zijn neef Will, met krullende, schouderlange lokken onder een hoed met een brede rand. Ze glimlachten stralend in de camera. De foto was in de volle zon genomen en een beetje overbelicht, zodat ze waren gehuld in een stralenkrans van licht. Harry kon zich weinig van zijn ouders herinneren; ze waren een verdwenen droom, net als de wereld van toen.

Na de dood van zijn moeder was Harry in huis gekomen bij zijn oom James, de oudere broer van zijn vader, een beroepsofficier die in 1914 gewond was geraakt. Het was een buikwond waar niets van te zien was, maar oom James had voortdurend last van zijn darmen. Dit verergerde zijn toch al prikkelbare karakter, en tante Emily, zijn nerveuze, tobberige echtgenote, deed niet anders dan zich zorgen maken. Toen Harry bij hen kwam wonen in een pittoresk dorp in Surrey waren ze nog maar net veertig, maar ze leken toen al veel ouder, net twee zeurderige bejaarden.

Ze waren aardig voor hem, maar Harry had zich altijd ongewenst gevoeld. Zelf waren ze kinderloos, en ze hadden zich nooit goed raad met hem geweten. Oom James gaf hem vaak een klap op zijn schouder, zo hard dat Harry bijna omviel, en vroeg dan wat voor spelletjes hij die dag had gespeeld, en zijn tante maakte zich er voortdurend druk om of hij wel genoeg at.

Soms ging hij logeren bij zijn tante Jenny, de zus van zijn moeder en Wills moeder. Ze had veel van zijn moeder gehouden en vond het moeilijk om aan haar herinnerd te worden, hoewel ze hem, wellicht uit schuldgevoel, overlaadde met pakjes toen hij naar school ging.

Als kind kreeg Harry les van een huisonderwijzer, een gepensioneerde leraar die zijn oom kende. In zijn vrije tijd zwierf hij rond door de velden en bossen rondom het dorp. Daar ontmoette hij dorpsjongens, zonen van boeren en winkeliers, maar hoewel hij cowboytje en indiaantje met hen speelde en konijnen ving, bleef hij een buitenstaander: Harry de dandy. Ze plaagden hem met zijn bekakte accent.

Op een zomerdag toen Harry terugkwam van de velden riep zijn oom hem naar zijn studeerkamer. Hij was pas twaalf. Er was nog een andere man, staand voor het raam met de zon achter hem, zodat hij eerst alleen een lange schaduw was, omgeven door stofdeeltjes. ‘Ik wil je graag voorstellen aan Mr. Taylor,’ zei oom James. ‘Hij geeft les aan mijn oude school. Mijn alma mater. Dat is toch de correcte Latijnse term?’ En tot Harry’s verbazing lachte hij nerveus, als een kind.

De man kwam naar voren en gaf Harry een stevige hand. Hij was lang en mager en droeg een donker pak. Zijn zwarte haar viel in een punt op zijn voorhoofd, met diepe inhammen aan weerszijden, en helder grijze ogen bestudeerden hem door een pince-nez.

‘Aangenaam, Harry.’ De stem was scherp. ‘Je bent een beetje een deugniet, hoor ik?’

‘Hij houdt van wilde spelletjes,’ zei oom James verontschuldigend.

‘We krijgen je wel in het gareel als je bij ons komt. Zou je het leuk vinden om naar kostschool te gaan, Harry?’

‘Ik weet het niet, meneer.’

‘Je onderwijzer is tevreden over je. Hou je van rugby?’

‘Ik heb het nooit gespeeld, meneer. Ik voetbal met de jongens uit het dorp.’

‘Rugby is zoveel mooier. Een sport voor gentlemen.’

‘Je vader heeft ook op Rookwood gezeten, net als ik,’ zei oom James.

Harry keek op. ‘Mijn vader?’

‘Ja. Je pater, zoals ze het op Rookwood noemen.’

‘Weet je wat pater betekent, Harry?’ vroeg Mr. Taylor.

‘Het is Latijn voor vader, meneer.’

‘Goed zo.’ Mr. Taylor glimlachte. ‘Ik zie wel wat in die jongen, Brett.’

Hij stelde meer vragen en was vriendelijk genoeg, maar zijn autoritaire houding maakte Harry behoedzaam. Na een tijdje werd hij de kamer uit gestuurd, terwijl Mr. Taylor achterbleef om met zijn oom te praten. Toen oom James hem weer bij zich riep, was Mr. Taylor weg. Zijn oom nodigde hem uit om te gaan zitten, streek over zijn grijzende snor en keek hem ernstig aan.

‘Je tante en ik vinden dat het tijd wordt om je naar school te sturen, Harry. Dat is beter voor je dan hier blijven met twee oude knarren zoals wij. En je moet omgaan met jongens van je eigen klasse, niet met de dorpsjeugd.’

Harry wist niet goed wat hij zich bij een kostschool moest voorstellen. Hij kreeg een beeld voor ogen van een groot gebouw met veel licht, zo helder als op de trouwfoto van zijn ouders, helder en uitnodigend.

‘Wat vind je ervan, Harry, lijkt het je wat?’

‘Ja, oom. Ja, ik wil graag naar school.’

Will woonde in een rustige straat met villa’s in Tudor-stijl. Een nieuwe schuilkelder, een lang, laag betonnen gebouw aan de rand van een grasveld, viel uit de toon.

Zijn neef was al thuis en deed open. Hij droeg een kleurig vest en keek Harry door zijn bril stralend aan. ‘Hallo, Harry! Heb je een goede reis gehad?’

‘Prima, bedankt.’ Harry drukte hem de hand. ‘Hoe is het met je, Will?’

‘Ach, we doen ons best om het vol te houden, net als iedereen. Hoe is het met die oren van je?’

‘Bijna weer normaal. Ik ben alleen links nog een beetje doof.’

Will nam Harry mee naar binnen. Een lange, magere vrouw met dof blond haar en een afkeurend gezicht kwam uit de keuken terwijl ze haar handen afdroogde aan een theedoek.

‘Muriel.’ Harry’s hartelijke glimlach was een beetje geforceerd. ‘Hoe gaat het?’

‘Het valt niet mee. Ik geef je geen hand, want ik ben aan het koken. Het leek me beter om de thee over te slaan en meteen te gaan eten.’

‘Maar we hebben wel een mooi stuk vlees. We hebben een afspraak met de slager. Nou, kom op, je wilt je vast wel even opfrissen.’

Harry had al vaker in de achterkamer gelogeerd. Er stond een groot bed, en op de kaptafel pronkten snuisterijen op kleedjes. ‘Ik laat je alleen,’ zei Will. ‘Kom maar beneden als je klaar bent.’

Harry waste zijn gezicht boven de wastafel en keek in de spiegel erboven terwijl hij zich afdroogde. Hij was stevig gebouwd, en begon nu zelfs dik te worden door het gebrek aan lichaamsbeweging van de laatste paar maanden. Zijn vierkante kaak was ronder geworden. Mensen hadden tegen hem gezegd dat hij een aantrekkelijk gezicht had, hoewel hij zijn regelmatige gelaatstrekken onder het krullende bruine haar zelf een beetje te grof vond. Hij had tegenwoordig kraaienpootjes bij zijn ogen. Hij deed zijn best om zo uitdrukkingsloos mogelijk te kijken. Zou Sandy zijn gedachten kunnen lezen achter zo’n uitgestreken masker? Op school werd van je verwacht dat je je gevoelens verborg; als je iets liet blijken, was het met een verbeten trek om je mond of een opgetrokken wenkbrauw. Je lette op de kleine dingen. Nu moest hij leren om niets prijs te geven, of dingen te zeggen die niet waar waren. Hij ging op het bed liggen, denkend aan school en Sandy Forsyth.

Harry had zich meteen vanaf het begin thuis gevoeld op school. Rookwood was gehuisvest in een achttiende-eeuws herenhuis op het platteland van Sussex, en oorspronkelijk opgericht door een groep Londense zakenlieden die handel dreven overzee en een goede school wilden voor de zonen van hun scheepsofficieren. Tegenwoordig werden er zonen van ambtenaren en lagere adel opgeleid, en een handjevol jongens met beurzen die uit legaten werden gefinancierd.

De orde en regelmaat deden Harry goed. De discipline kon streng zijn, maar hij voelde niet de behoefte om de regels te overtreden en kreeg zelden strafwerk, laat staan de rotting. Hij was goed in de meeste vakken, vooral in Frans en Latijn; talen kwamen hem aanwaaien. Ook genoot hij van sport, rugby en met name cricket; het laatste jaar was hij aanvoerder van de junioren geweest.

Soms liep hij in zijn eentje rond door de aula, waar foto’s hingen van alle eindexamenklassen. Hij bleef dan altijd staan voor de foto uit 1902: twee rijen stijf poserende jongens met baretten, en daartussen het jongensachtige gezicht van zijn vader. Achter het podium hing een gedenkplaat met de namen van de gevallenen in de Grote Oorlog in gouden letters. Als hij naar de naam van zijn vader keek, kreeg hij tranen in zijn ogen, die hij altijd snel wegveegde zodat niemand het kon zien.

Het jaar dat Sandy Forsyth op school kwam, in 1925, zat Harry in de vierde klas. Hoewel de jongens nog steeds op grote slaapzalen sliepen, hadden ze sinds een jaar een eigen studiekamer, een klein vertrek met ouderwetse leunstoelen en gebutste tafels voor twee of drie jongens. Harry was voornamelijk bevriend met rustige en serieuze jongens, en hij was blij geweest dat hij een studiekamer deelde met Bernie Piper, een van de jongens met een beurs. Piper kwam binnen toen hij op de eerste dag van het nieuwe schooljaar zijn spullen aan het uitpakken was.

‘Hallo, Brett,’ zei hij. ‘Ik verheug me er nu al op om weer een heel jaar van jouw stinkende sokken mee te genieten.’ Bernies vader was een kruidenier in East End, en toen hij op Rookwood kwam, sprak hij plat Cockney. In de loop der jaren had hij zich het bekakte accent van de andere jongens aangemeten, maar als hij terugkwam van vakantie kon je de eerste tijd goed horen waar hij vandaan kwam.

‘Leuke zomer gehad?’

‘Een beetje saai. Mijn oom was de hele tijd ziek. Ik ben blij dat ik terug ben.’

‘Je had mee moeten werken in de winkel van m’n pa. Dan zou je pas weten wat saai is.’

Er verscheen nog een gezicht in de deuropening: een zwaargebouwde jongen met donker haar. Hij had een koffer die er duur uitzag en leunde met een air van verwaande nonchalance tegen de deurpost. ‘Harry Brett?’ vroeg hij.

‘Ja.’

‘Ik ben Sandy Forsyth. Nieuwe jongen. Ik zit in deze studiekamer.’ Hij zeulde de koffer de kamer in en bleef staan om naar Harry en Bernie te kijken. Hij had levendige bruine ogen, maar zijn gezicht had een harde trek.

‘Waar kom je vandaan?’ vroeg Bernie.

‘Braildon, in Hertfordshire. Wel eens van gehoord?’

‘Ja,’ zei Harry. ‘Het schijnt een goede school te zijn.’

‘Dat zeggen ze, ja.’

‘Het is niet slecht hier.’

‘O nee? Ik heb gehoord dat er hier een ijzeren discipline heerst.’

‘Ze grijpen al naar de rotting als ze je zien,’ beaamde Bernie.

‘Waar kom jij vandaan?’ vroeg Forsyth.

‘Wapping,’ zei Bernie trots. ‘Ik ben een van de arbeidersjongens die de hoge heren toelaten.’ Bernie had voor de vakantie verklaard dat hij een socialist was, waar afkeurend op was gereageerd.

Forsyth trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ik durf te wedden dat ze jou makkelijker hebben toegelaten dan mij.’

‘Wat bedoel je?’

‘Ik misdraag me wel eens.’ De nieuwe jongen haalde een pakje Gold Flake uit zijn zak en tikte er een sigaret uit.

Bernie en Harry keken naar de openstaande deur. ‘Je mag niet roken in de studiekamers,’ zei Harry snel.

‘Dan doen we de deur toch dicht. Willen jullie er een?’

Bernie lachte. ‘Je krijgt slaag als je hier rookt. Dat is het niet waard.’

‘Oké.’ Hij grijnsde grote witte tanden bloot. ‘Dus jij bent een rooie?’

‘Ik ben een socialist, als je dat soms bedoelt.’

Forsyth haalde zijn schouders op. ‘We hadden een dispuut op Braildon, en verleden jaar kwam er iemand spreken over het communisme. De gemoederen raakten nogal verhit.’ Hij lachte, en Bernie keek hem afkeurend aan.

‘Ik wilde een debat leiden om voor atheïsme te pleiten,’ vervolgde Forsyth, ‘maar dat vonden ze niet goed omdat mijn vader bisschop is. Waar kun je hier wel roken?’

‘Achter de gymzaal,’ antwoordde Bernie kil.

‘Okido. Tot straks.’ Forsyth stond op en slenterde de kamer uit.

‘Verwaande kwast,’ hoonde Bernie toen hij weg was.

En toen, later die dag, werd Harry voor het eerst gevraagd om Sandy te bespioneren. Hij was alleen in de studiekamer toen een van de leerlingen de boodschap kwam brengen dat Mr. Taylor hem wilde spreken.

Taylor was dat jaar hun klassenleraar. Hij stond als zeer streng bekend, en de jongere leerlingen hadden groot ontzag voor hem. Als hij de lange, magere man over de binnenplaats zag lopen, zijn gezicht altijd even ongenaakbaar, dacht Harry terug aan de eerste keer dat hij hem had ontmoet, in het huis van zijn oom. Sinds die dag hadden ze elkaar nauwelijks meer gesproken.

Mr. Taylor was op zijn werkkamer, een comfortabel ingericht vertrek met aan de muren tapijten en portretten van vroegere rectors. Hij droeg zijn toga en stond achter een groot, met proefwerken bezaaid bureau.

‘Hallo, Brett.’ Zijn toon was hartelijk en hij gebaarde met een lange arm dat Harry binnen kon komen. Voor het bureau bleef Harry staan, zijn handen op de voorgeschreven manier achter zijn rug. Taylor begon snel kaal te worden; alleen op zijn voorhoofd groeide nog een toef haar.

‘Fijne vakantie gehad? Alles goed met je oom en tante?’

‘Ja, meneer.’

‘Mooi zo. Je zit dit jaar in mijn klas. Ik hoor goede dingen over je en ik verwacht topprestaties van je.’

‘Dank u, meneer.’

‘Ik wilde met je praten over de nieuwe jongen. Ik heb hem in jouw studiekamer ingedeeld, in plaats van Piper. Forsyth heet hij. Heb je hem al ontmoet?’

‘Ja, meneer. Ik geloof niet dat Piper het weet.’

‘Hij krijgt het vandaag nog te horen. Kun je een beetje opschieten met Forsyth?’

‘Gaat wel, meneer,’ zei Harry neutraal.

‘Heb je gehoord dat zijn vader bisschop is?’

‘Forsyth heeft hem genoemd.’

‘Forsyth komt van Braildon. Het leek zijn ouders beter om hem naar Rookwood te sturen, aangezien we bekendstaan om onze eh... tucht.’ Taylor glimlachte vriendelijk en er ontstonden diepe plooien in zijn magere wangen. ‘Ik vertel je dit in vertrouwen. Je bent een rustige jongen, Brett, en we denken dat je op een dag mentor kunt worden. Hou een oogje op Forsyth, wil je?’ Hij zweeg even. ‘Zorg dat hij op het rechte pad blijft.’

Harry keek Taylor snel aan. Het was een merkwaardige opmerking; naarmate de jongens ouder werden, gebruikten de docenten steeds meer dubbelzinnigheden. Er werd van je verwacht dat je hen begreep. Officieel werd het afgekeurd dat jongens klikten over elkaar, maar Harry wist dat de docenten bepaalde jongens als informanten gebruikten. Was dat wat Taylor van hem vroeg? Hij wist intuïtief dat hij het niet wilde; het hele idee bezorgde hem een ongemakkelijk gevoel.

‘Ik zal hem wegwijs maken, meneer,’ zei hij behoedzaam.

Taylor keek hem doordringend aan. ‘En laat het me weten als er problemen zijn. Gewoon tussen ons. We willen graag dat het met Forsyth de goede kant op gaat. Het is belangrijk voor zijn vader.’

Het was meer dan duidelijk. Harry zei niets. Mr. Taylor fronste licht zijn wenkbrauwen.

Toen gebeurde er iets uitzonderlijks. Er bewoog iets kleins tussen de papieren op het bureau; Harry zag het vanuit zijn ooghoeken. Taylor slaakte een kreet en deinsde achteruit. Tot Harry’s verbijstering kromp hij ineen, zijn ogen afgewend van een dikke spin die over zijn vloeiblad liep. Het beestje bleef staan op een handboek Latijn.

Taylor keek met een hoogrood hoofd naar Harry. Vluchtig dwaalde zijn blik af naar het bureau, en huiverend wendde hij zich af.

‘Brett, haal dat ding alsjeblieft weg,’ zei hij op smekende toon.

Verwonderd haalde Harry een zakdoek uit zijn zak. Hij stak een hand uit naar de spin en hij pakte het diertje voorzichtig op.

‘Eh... bedankt, Brett.’ Taylor slikte moeizaam. ‘Ik... eh... we kunnen hier geen eh... spinnen gebruiken. Ze brengen ziektes over. Maak hem dood, maak hem nu meteen dood,’ voegde hij er haastig aan toe.

Harry aarzelde even, maar hij kneep de spin toen tussen duim en wijsvinger samen. Hij voelde iets knappen en gruwde ervan.

‘Weg ermee.’ Taylors ogen hadden een verwilderde blik achter de pince-nez met het gouden montuur. ‘En denk erom dat je dit aan niemand vertelt. Begrepen? Je kunt gaan,’ voegde hij er bruusk aan toe.

Het avondeten bij Will bestond uit soep uit blik met waterige groente erin. Muriel verontschuldigde zich terwijl ze opschepte.

‘Ik had geen tijd om zelf soep te maken, het spijt me. Ik heb tegenwoordig natuurlijk geen hulp meer. Ik moet alles zelf doen: koken, voor de kinderen zorgen, de distributiebonnen bijhouden, álles.’ Ze streek een losgeraakte lok haar naar achteren en wierp Harry een uitdagende blik toe. Hun kinderen, een mager joch van negen en een meisje van zes, namen Harry belangstellend op.

‘Dat moet een hele opgaaf zijn,’ zei hij. ‘Maar de soep is erg lekker.’

‘De soep is héérlijk!’ riep Ronald luid. Zijn moeder zuchtte. Harry begreep niet waarom Muriel kinderen had gewild; waarschijnlijk omdat het zo hoorde.

‘Hoe gaat het op je werk?’ vroeg hij zijn neef om de stilte te doorbreken. Will werkte op Buitenlandse Zaken, bij de afdeling die zich met het Midden-Oosten bezighield.

‘Perzië zou problemen kunnen geven.’ De ogen achter de dikke brillenglazen stonden zorgelijk. ‘De sjah heult met Hitler. Hoe was je gesprek?’ vroeg hij met overdreven nonchalance. Hij had Harry een paar dagen daarvoor gebeld om te vertellen dat hij een telefoontje kon verwachten van mensen die banden hadden met Buitenlandse Zaken, maar dat hij niet wist waar het over ging. Uit de manier waarop Will de vraag stelde, maakte Harry op dat hij vermoedde wie deze ‘mensen’ waren. Hij vroeg zich af of Will op zijn werk over hem had gepraat, wellicht had verteld dat een neef van hem op Rookwood had gezeten en Spaans sprak, waardoor de informatie op de een of andere manier bij Jebb terecht was gekomen. Of hadden spionnen andere kanalen?

Bijna had hij verteld dat ze hem naar Madrid wilden sturen, maar dat kon hij natuurlijk niet doen. ‘Ze willen dat ik iets voor ze doe. In het buitenland. Een beetje geheimzinnig allemaal.’

‘Het kost levens als je je mond voorbijpraat,’ zei het kleine meisje ernstig.

‘Bemoei je er niet mee, Prue,’ bitste Muriel. ‘Eet je soep.’

‘Het is niet gevaarlijk, hoor,’ zei Harry geruststellend. ‘Niet zoals Frankrijk.’

‘Heb je in Frankrijk veel Duitsers gedood?’ wilde Ronnie weten.

Muriel legde haar lepel met een klap op haar bord. ‘Ik wil niet dat je zulk soort vragen stelt, dat heb ik al zo vaak gezegd.’

‘Nee, Ronnie,’ antwoordde Harry. ‘Maar ze hebben wel veel van onze mannen gedood.’

‘We gaan het ze betaald zetten, hè? Ook de bombardementen?’

Muriel zuchtte hoorbaar.

Will keek naar zijn zoontje. ‘Heb ik je verteld dat ik Von Ribbentrop een keer heb ontmoet, Ronnie?’

‘Echt waar? Jeetje, je had hem moeten vermóórden!’

‘We waren toen nog niet in oorlog, Ronnie. Hij was in die tijd de Duitse ambassadeur. Hij haalde altijd de stomste dingen uit. We noemden hem Von Blunderkop.’

‘Wat vond je van hem?’

‘Het was een ploert. Zijn zoon zat op Eton, en Von Ribbentrop is toen een keer op een open dag geweest. Hij stond op de binnenplaats met zijn arm in de lucht en schreeuwde: “Heil Hitler!”’

‘Gossie!’ zei Ronnie. ‘Dat had hij op Rookwood niet moeten wagen. Ik wil volgend jaar graag naar Rookwood, wist je dat al, oom Harry?’

‘Misschien kunnen we het schoolgeld niet betalen, Ronnie.’

‘En als de school dan nog bestaat,’ vulde Muriel aan. ‘Als het gebouw niet is gevorderd of opgeblazen.’ Harry en Will staarden haar aan. Ze veegde met haar servet haar mond af en stond op. ‘Ik ga het vlees halen, anders droogt het uit.’ Ze keek naar haar man. ‘Wat doen we vanavond?’

‘We gaan alleen naar de schuilkelder als de sirene gaat,’ antwoordde hij. Muriel verliet de kamer. Prue was heel stil geworden, en Harry zag dat ze de teddybeer op haar schoot krampachtig vasthield.

Will zuchtte. ‘Toen de luchtaanvallen begonnen zijn we steeds na het eten naar de schuilkelder gegaan. Maar sommige mensen uit de buurt zijn een beetje ordinair, en Muriel heeft een hekel aan ze, dus het is geen prettige situatie. Nu blijven we thuis totdat de sirene gaat.’ Hij staarde door het raam naar de tuin. Het was al bijna donker en er stond een volle maan aan de heldere hemel. ‘Een avond als deze is ideaal om te bombarderen. Jij kunt gaan, als je wilt.’

‘Dat hoeft niet,’ zei Harry. ‘Ik blijf gewoon bij jullie.’

Het dorp van zijn oom lag op de route van de Duitse bommenwerpers, op de linie van het Kanaal naar Londen, en steeds gingen de sirenes af als er bommenwerpers overkwamen, hoewel niemand er acht op sloeg. Harry verafschuwde het huilen van de sirenes. Het deed hem denken aan het geluid van de duikbommenwerpers, en sinds hij terug was uit Duinkerken klemde hij telkens zijn kaken op elkaar en balde hij zijn handen tot vuisten totdat de knokkels wit werden als het geloei begon.

‘Als er ’s nachts luchtalarm is, staan we op en gaan we naar de schuilkelder,’ vertelde Will. ‘Het is aan de andere kant van de straat.’

‘Ja, ik heb de bunker gezien.’

‘Het is heel erg geweest. Na tien dagen ben je echt gesloopt, en god weet hoe lang het nog gaat duren. Muriel overweegt om met de kinderen naar het platteland te gaan.’ Will stond op om de dikke verduisteringsgordijnen te sluiten. In de keuken klonk het geluid van brekend glas en een boze uitroep. Hij snelde de kamer uit. ‘Even kijken of Muriel hulp nodig heeft.’

De sirenes begonnen om een uur ’s nachts. Vanuit Westminster rimpelde het klaaglijke galmen uit naar de buitenwijken. Harry ontwaakte uit een droom waarin hij door Madrid rende, winkels en cafés in- en uitging om te vragen of iemand zijn vriend Bernie had gezien. Maar hij sprak Engels, geen Spaans, en niemand kon hem verstaan. Hij kwam uit bed en was binnen enkele seconden aangekleed, zoals hij het in het leger had geleerd. Hij was helder van geest, niet in paniek. Om tien uur die avond was hij gebeld door iemand van Buitenlandse Zaken, met het verzoek of hij zich de volgende dag wilde melden op een adres in Surrey. Hij vroeg zich af waarom hij in zijn droom naar Bernie had gevraagd, niet naar Sandy.

Hij deed de gordijnen op een kier open. In het maanlicht renden duistere figuren naar de schuilkelder aan de overkant van de straat. Lichtbundels van grote zoeklichten doorkliefden de lucht zo ver het oog reikte.

Beneden in de gang brandde licht, en daar stond Will in zijn pyjama en ochtendjas. ‘Prue is van streek,’ zei hij. ‘Ze wil niet mee.’ Uit de ouderlijke slaapkamer klonk het huilen van een doodsbang kind.

Zelfs nu nog, met de loeiende sirene in zijn oren, vond Harry het moeilijk om de slaapkamer van Will en Muriel binnen te gaan, maar hij dwong zichzelf ertoe. Muriel zat op het bed, met krulspelden in haar haar. Haar snikkende dochter zat bij haar op schoot, en ze maakte sussende geluidjes. Harry had niet gedacht dat ze zo lief kon zijn. Het meisje omklemde met haar ene hand nog steeds haar teddybeer. Will stond onzeker naar hen te kijken; met zijn haar dat alle kanten op piekte en de bril scheef op zijn neus leek hij van iedereen nog het meest kwetsbaar. De sirene bleef huilen, en Harry’s benen begonnen te trillen.

‘We moeten gaan,’ zei hij kortaf.

Muriel keek op. ‘Sinds wanneer deel jij hier de lakens uit?’

‘Prue weigert mee te gaan naar de schuilkelder,’ legde Will uit.

‘Het is donker,’ kermde het kleine meisje. ‘Het is zo donker! Ik wil thuisblijven.’

Harry kwam naar hen toe en hij greep Muriels benige elleboog beet. De korporaal had dat gedaan na het vallen van de bom; hij had hem overeind geholpen en naar de boot gebracht. Muriel keek hem verontwaardigd aan.

‘We moeten weg. De bommenwerpers komen eraan. Kom op, Will, we moeten gaan.’ Zijn neef pakte Muriels arm en samen trokken ze haar overeind. Prue had haar hoofd begraven tegen haar moeders borst. Ze snikte nog steeds en hield de teddybeer tegen zich aan. De glazen ogen leken Harry aan te staren.

‘Hé,’ snauwde Muriel, ‘ik kan best zelf lopen.’ Ze lieten haar los. Ronnie draafde de trap af en de anderen volgden. Het jongetje deed het licht uit en opende de voordeur.

Het was vreemd, Londen in het donker zonder straatverlichting. Er was niemand meer op straat, maar de donkere contouren van de schuilkelder waren zichtbaar aan de overkant. In de verte klonk het afweergeschut en nog een ander geluid, een luid, zwaar geronk uit het zuiden.

‘Verdomme,’ vloekte Will, ‘ze komen deze kant op!’ Opeens keek hij verward. ‘Ze gaan altijd naar de haven!’

‘Misschien zijn ze verdwaald.’ Of ze hebben het op het moreel van de burgerbevolking gemunt, dacht Harry. Zijn benen trilden niet langer. Hij moest de leiding nemen. ‘Kom op, laten we oversteken.’

Ze begonnen te rennen, maar Muriel werd gehinderd door haar dochtertje. Midden op straat draaide Will zich om, van plan haar te helpen, maar hij struikelde en viel met een doffe klap en een kreet op de grond. Ronnie, die vooropliep, bleef staan en keek over zijn schouder.

‘Will, sta op!’ gilde Muriel hysterisch. Will probeerde te gaan staan maar viel terug. Prue, de teddybeer nog steeds in haar armen geklemd, begon te huilen. Harry knielde naast Will neer.

‘Ik heb mijn enkel verstuikt.’ Zijn gezicht was vertrokken van pijn en angst. ‘Laat me maar, en zorg dat de anderen in de schuilkelder komen.’ Achter hem hield Muriel het huilende meisje in haar armen. Muriel vloekte hartgrondig, en Harry was verbaasd dat ze dit soort taal uitsloeg.

‘Die ongelofelijke klootzak van een Hitler, godverdomme!’

De sirene loeide nog steeds. De vliegtuigen waren nu bijna boven hen. Harry hoorde het janken van vallende bommen, gevolgd door een luide explosie. Een lichtflits was zichtbaar, een paar straten verderop, en hete lucht streek langs zijn gezicht. Het was net Duinkerken. Zijn benen trilden en hij had een droge, bijtende smaak in zijn mond, maar hij kon wel helder denken. Hij moest Will overeind zien te krijgen.

Weer gejank en een doffe dreun, nog dichterbij, de grond schudde ervan. Muriel bleef stokstijf staan, haar ogen en mond wijd opengesperd. Gehuld in haar dunne peignoir boog ze zich beschermend over haar snikkende dochtertje heen. Harry pakte haar arm beet en hij keek in haar verwilderde ogen. Hij praatte langzaam en duidelijk tegen haar.

‘Je moet met Prue naar de schuilkelder, Muriel. Nú. Kijk, daar staat Ronnie, hij weet zich geen raad. Neem je kinderen mee naar binnen. Ik zorg voor Will.’

Haar ogen kwamen weer tot leven. Zonder iets te zeggen draafde ze weg, haar hand uitgestoken naar Ronnie. Harry bukte zich en pakte Wills hand beet. ‘Kom op, ouwe jongen, sta op. Laat je goede been je gewicht dragen.’

Hij hees zijn neef overeind op het moment dat er weer een bom insloeg, niet meer dan een straat bij hen vandaan. Een felle gele lichtflits, en ze werden bijna omver geblazen door de luchtstroom, maar Harry had zijn arm om Will heen geslagen en hij wist hen allebei op de been te houden. Harry’s slecht oor suisde en er stond druk op. Will leunde zwaar op hem, hinkte op zijn goede been, maar glimlachte ondanks de pijn.

‘Zorg dat ze je niet opblazen,’ zei hij. ‘De spionnen zouden woedend zijn!’ Will had dus wel degelijk geraden door wie hij was benaderd, dacht Harry. Meer bommen vielen, maar dit keer iets verder weg.

Iemand stond op de uitkijk in de schuilkelder en had de deur op een kier gehouden. Armen werden naar buiten gestoken om Will te ondersteunen, en samen vielen ze de donkere, volle ruimte binnen. Harry werd naar een zitplaats geleid, waar hij naast Muriel terechtkwam. Prue zat bij haar op schoot, nog steeds snikkend, en Ronnie zat aan de andere kant tegen haar aan.

‘Het spijt me, Harry,’ zei Muriel. ‘Ik draaide door. Mijn kinderen... elke dag denk ik aan alles wat ze kan overkomen. De hele tijd.’

‘Het geeft niet,’ zei hij. ‘Ik neem het je niet kwalijk.’

‘Ik had mezelf niet meer in de hand. Dankzij jou zitten we nu hier.’ Ze tilde een arm op om hem aan te raken, maar liet die weer vallen alsof het een te grote inspanning was.

Harry leunde met zijn bonkende hoofd tegen de betonnen muur. Hij had hen geholpen, de leiding genomen, hij had zijn zelfbeheersing niet verloren. Een paar maanden geleden zou dat wel zijn gebeurd.

Hij herinnerde zich de eerste aanblik van het strand bij Duinkerken, toen hij van een duin liep, terwijl eindeloze colonnes mannen door de zee naar ontelbare boten waadden. Er waren boten in allerlei soorten en maten – een pleziervaartuig lag naast een mijnenveger. Ook waren er rokende wrakken. Duitse duikbommenwerpers ronkten boven hun hoofden, doken omlaag en wierpen hun bommen op de boten en de manschappen. De aftocht was zo chaotisch verlopen, zo verschrikkelijk geweest. Harry had opdracht gekregen om de mannen op het strand op te stellen voor de evacuatie. Nu, zittend in de schuilkelder, voelde hij opnieuw de verpletterende schaamte over die totale nederlaag.

Muriel mompelde iets. Ze zat aan de kant van zijn dove oor, en hij draaide zich naar haar toe. ‘Wat zei je?’

‘Gaat het? Je trilt helemaal.’ Haar stem beefde. Hij opende zijn ogen. Om zich heen zag hij de brandende puntjes van sigaretten oplichten. Het was stil in de schuilkelder; iedereen wilde horen wat er buiten gebeurde.

‘Ja, hoor. Het komt gewoon allemaal weer boven... de evacuatie.’

‘Ik begrijp het,’ zei ze zacht.

‘Volgens mij zijn ze weg,’ zei iemand. De deur ging een eindje open en iemand keek naar buiten. Een vlaag frisse lucht maakte de stank van zweet en urine iets draaglijker.

‘Vreselijk, die stank hier,’ verzuchtte Muriel. ‘Daarom vind ik het zo erg om hier te zitten. Ik kan er niet tegen.’

‘Soms kunnen mensen het niet helpen. Ze laten hun plas lopen als ze bang zijn.’

‘Je zult wel gelijk hebben.’ Haar stem had een zachtere klank gekregen. Harry wilde dat hij haar gezicht kon zien.

‘Hoe voel jij je, Will?’ vroeg hij.

‘Best,’ antwoordde Will van Muriels andere kant. ‘Goed gedaan, Harry. Bedankt, kerel.’

‘Lieten de soldaten... hun plas lopen?’ vroeg Muriel. ‘In Frankrijk? Jullie moeten zo bang zijn geweest.’

‘Ja, soms wel.’ Harry herinnerde zich de stank toen hij naar de mannen op het strand was gelopen. Ze hadden zich al dagen niet gewassen. In gedachten hoorde hij de stem van sergeant Tomlinson.

‘We hebben geluk, het gaat sneller nu er ook kleinere boten zijn. Sommige mannen staan hier al drie dagen, de arme drommels.’ Hij was een grote, blonde man, en zijn gezicht zag grauw van vermoeidheid. Hij gebaarde naar de zee en schudde zijn hoofd. ‘Moet je ze zien, de stommelingen! Straks kapseist die boot nog.’

Harry volgde zijn blik. Soldaten stonden tot aan hun schouders in het koude water van het Kanaal. Aan het eind van de rij klommen mannen in een vissersschuit, die door hun gewicht al opzij helde.

‘We kunnen beter ingrijpen,’ zei Harry. Tomlinson had geknikt, en samen marcheerden ze naar het strand. Harry kon zien dat de vissers probeerden te voorkomen dat er nog meer mannen in hun boot klommen.

‘We mogen van geluk spreken dat de discipline niet helemaal weg is,’ had Harry gezegd. Tomlinson draaide zich naar hem toe, maar zijn antwoord ging verloren in het gieren van een duikbommenwerper, pal boven hun hoofd, waardoor het zachtere janken van de vallende bommen verloren ging. Toen klonk er gebulder dat voelde alsof Harry’s hoofd ervan uit elkaar zou barsten en werd hij in een wolk van bloederig zand omver geblazen.

‘En toen was hij er niet meer,’ zei Harry hardop. ‘Weg. Alleen nog stukjes.’

‘Wat zei je?’ vroeg Muriel niet-begrijpend.

Harry kneep zijn ogen dicht, probeerde de beelden te verdringen. ‘Niets, Muriel. Sorry.’

Hij voelde haar hand rond de zijne, haar kneepje. Haar vingers waren eeltig van het harde werken, hard en droog. Hij knipperde tranen weg.

‘We hebben ons erdoorheen geslagen, hè?’ zei hij.

‘Ja, dankzij jou.’

De sirene gaf het signaal dat het gevaar was geweken, en er ging een collectieve zucht van verlichting door de schuilkelder. De deur ging helemaal open en de leider stond afgetekend tegen de oranje gloed van alle branden in de omgeving.

‘Ze zijn weg, mensen,’ zei hij. ‘We kunnen weer naar huis.’