– 32 –
SOFIA EN HARRY LIEPEN LANGZAAM DOOR DE MENIGTE OP DE RAStro. Het was zondag, bewolkt en koud, en het was druk op de grootste markt van Madrid. Op de houten stallen lagen alle mogelijke soorten rommel uitgestald: goedkope prullaria, onderdelen van machines, kanaries in houten kooien. Harry zou het liefst Sofia’s hand vasthouden, maar dat was tegenwoordig verboden omdat het als onzedelijk werd beschouwd, behalve als het stel getrouwd was. Hier en daar stonden guardias opgesteld, die het publiek met kille, harde ogen in de gaten hielden.
Het was precies een week geleden dat ze bij Harry thuis de liefde hadden bedreven. Sindsdien hadden ze elkaar bijna elke dag gezien. Harry had geen instructies om zijn spionagewerk voort te zetten, dus had hij niet veel te doen. Sofia kwam ’s avonds bij hem langs, maar ze bleef nooit lang omdat ze ’s ochtends zo vroeg op moest.
Harry was intens gelukkig nu hij voor het eerst van zijn leven echt verliefd was, blij dat zijn ordelijke leventje op zijn kop stond. Will had hem geschreven, verteld hoe lastig het was om huishoudelijke hulp te vinden op het platteland en dat de kinderen problemen hadden op school, en hij had zich heel ver verwijderd gevoeld van de wereld waarin zijn neef leefde, hoewel hij tegelijkertijd een golf van liefde door zich heen voelde gaan.
Wel waren er geheimen. Harry wilde niets liever dan Sofia vertellen over zijn werk als spion en hoe vreselijk hij het vond dat zijn enige vriend op de ambassade zijn oppasser bleek te zijn, maar dat kon en mocht hij niet doen. Op haar beurt had Sofia thuis niet van hun relatie verteld. Ze vond het niet het goede moment. Als ze Enrique vroeg om ’s avonds voor hun moeder en Paco te zorgen, vertelde ze hem dat ze uitging met de meisjes van de melkerij.
Die zondag was het Sofia’s wekelijkse vrije dag. Enrique was op haar verzoek thuisgebleven om voor hun moeder en Paco te zorgen.
Ze hadden eerst bij Harry thuis de liefde bedreven en waren daarna op voorstel van Sofia naar de rommelmarkt gegaan. Terwijl ze zich door de menigte wurmden fluisterde Harry in haar oor: ‘Je ruikt nooit naar melk. Hoe komt dat?’
Ze lachte. ‘Waar ruik ik dan wel naar?’
‘Naar jezelf. Heerlijk schoon.’
‘Toen ik daar ging werken heb ik me voorgenomen om nooit te ruiken zoals de anderen. Er is daar een douche, ijskoud water, een betonnen vloer en een afvoer zonder rooster waar je je nek over kunt breken, maar ik neem elke dag een douche.’
‘Jij laat je door niemand klein krijgen, hè?’
‘Nee.’ Ze glimlachte naar hem. ‘Ik hoop van niet.’
Ze liepen verder, lachend om de bizarre dingen die te koop werden aangeboden, en ze kwamen op het deel van de markt waar etenswaren werden verkocht. Het aanbod was schaars, met alleen hier en daar verlepte groente. Een slagersstal verkocht slachtafval dat Harry al van meters afstand kon ruiken, maar er stond wel een lange rij. Sofia zag dat hij een vies gezicht trok.
‘De mensen kopen tegenwoordig alles,’ zei ze. ‘Een hond kan nog niet leven van de rantsoenen.’
‘Ik weet het.’
‘Iedereen is ten einde raad. Daarom heeft Enrique dat baantje genomen, weet je. In zijn hart is hij een goed mens, hij wilde geen spion zijn.’
‘Ben je een beter mens als je slecht bent in spioneren?’
‘Misschien wel. Mensen die er goed in zijn om anderen te bedriegen kunnen niet deugen, of wel soms? Hij is gelukkiger als straatveger.’
‘Hoe gaat het met zijn been?’
‘Steeds beter. Hij is ’s avonds nog steeds moe, maar dat gaat wel weer over. Señora Avila is teleurgesteld. Nu er meer geld binnenkomt kan ze niet meer tegen de priester zeggen dat we niet voor Paco kunnen zorgen.’
‘Wat was je oom eigenlijk voor iemand, de priester?’ vroeg hij.
‘Mijn ouders zijn toen ik klein was van Tarancón naar Madrid verhuisd om werk te zoeken, en mijn oom kreeg een parochie in Cuenca. Mijn ouders waren republikeinen, maar ze hielden wel contact. Familie is alles in Spanje. Vroeger gingen we elke zomer een paar dagen bij mijn oom Ernesto logeren. Ik weet nog hoe verbaasd ik was over zijn sotana,’ vertelde ze lachend. ‘Mijn oom droeg een jurk! Het was een schat. Ik mocht de kandelaars in de kerk poetsen. Ik maakte er een potje van, maar hij zei dat het niet erg was. Hij liet ze later vast door iemand anders nog een keer poetsen.’ Ze keek Harry aan. ‘Na de oorlog vond mijn moeder dat een van ons naar Cuenca moest gaan om te zien of hij nog leefde. We hadden er het geld niet voor, en volgens mij was dat maar goed ook. Ik heb gruwelverhalen gehoord over wat er daar met de priesters en de nonnen is gebeurd.’
‘Het moet vreselijk zijn geweest.’
Ze kneep even in zijn hand, verborgen tussen de mensen om hen heen. ‘Ik had in elk geval ouders die voor me zorgden. Ik ben niet naar een kostschool gestuurd, zoals jij.’
Een eindje verderop werd de straat breder, en Harry zag een groot aantal goed geklede mensen die zich voor de kramen verdrongen. Twee civiles keken toe vanuit een portiek.
‘Wat is daar gaande?’ vroeg Harry.
‘Daar worden de spullen verkocht die in 1936 uit de huizen van de rijken zijn weggehaald,’ legde Sofia uit. ‘De mensen hebben geld nodig om eten te kopen, dus doen ze die spullen van de hand. Rijke Madrileños komen hier om hun gestolen familiestukken te zoeken.’
Ze liepen langs de stallen, met duur uitziende vazen, serviesgoed, porseleinen beeldjes en zelfs een oude platenspeler met een zilveren hoorn. Een oudere vrouw graaide in een bak met broches en parelmoeren halssnoeren. ‘Je vindt het echt niet terug, Dolores,’ mompelde haar man vermoeid. ‘Vergeet het nou maar.’
Harry pakte een porseleinen beeldje van een vrouw in een achttiendeeeuwse japon. Haar neus was gebroken. ‘Sommige van deze dingen hebben waarschijnlijk een hoop voor iemand betekend.’
‘Ze zijn gekocht met geld dat van het volk is gestolen,’ antwoordde Sofia met een bijtende klank in haar stem.
Ze kwamen langs een stal met een enorme stapel foto’s. Mensen verdrongen zich rond de kraam, lieten de foto’s met trieste gezichten door hun handen gaan.
‘Waar komen al die foto’s vandaan?’ vroeg Harry.
‘Ze zijn uit de lijsten gehaald toen die werden verkocht. Deze mensen zijn op zoek naar foto’s van hun familie.’
Sommige foto’s waren recent, andere minstens een halve eeuw oud. Trouwfoto’s en familieportretten, in zwart-wit en sepia. Een jongeman in militair uniform, glimlachend naar de camera, een jong stel dat hand in hand voor een taberna zat. Harry besefte dat veel van de geportretteerden nu overleden moesten zijn. Geen wonder dat deze mensen zo wanhopig waren; ze hoopten de enige beeltenis van een verloren zoon of broer terug te vinden.
‘Zo veel doden,’ mompelde hij. ‘Zo veel verdriet.’
Sofia boog zich naar hem toe. ‘Harry, ken je die man daar? Hij kijkt de hele tijd naar ons.’
Harry keek om en zijn adem stokte. Generaal Maestre stond bij de kraam met porseleinen figuurtjes, samen met zijn vrouw en Milagros. Hij droeg burgerkleren, een dikke jas en een gleufhoed. Zonder het uniform zag zijn verweerde gezicht er harder en ouder uit. Señora Maestre bekeek een zilveren kandelaar, maar de generaal staarde met gefronste wenkbrauwen in Harry’s richting. Milagros keek ook naar hem, haar ogen triest in haar mollige gezicht. Zijn blik kruiste de hare, en ze bloosde en boog haar hoofd. Harry knikte naar de generaal, die kort terugknikte, zijn wenkbrauwen opgetrokken.
‘Het is een minister, generaal Maestre,’ fluisterde Harry.
‘Hoe ken je hem?’ vroeg ze argwanend, haar ogen groot van verbazing.
‘Ik moest voor hem tolken. Wat gênant om hem tegen te komen. Ik heb zijn dochter een keer mee uit genomen, onder druk. Kom, laten we gaan.’
Er stonden zo veel mensen rond de kraam met foto’s dat er geen doorkomen aan was, en ze moesten de andere kant op, richting Maestre. De generaal deed een stap naar Harry toe en begroette hem zonder te glimlachen.
‘Goedemorgen, señor Brett. Milagros was bang dat u van de aardbodem verdwenen was.’
‘Het spijt me, generaal, ik heb het erg druk gehad en...’
Maestre keek naar Sofia. ‘Milagros had gehoopt dat u haar een keer zou bellen, maar die hoop heeft ze inmiddels opgegeven.’ Hij gebaarde naar zijn gezin. ‘Mijn vrouw komt hier vaak om naar onze gestolen familieschatten te zoeken. Ik zeg altijd tegen haar dat ze nog een keer iets oploopt tussen al die hoeren uit de sloppenwijken.’ Hij keek naar Sofia en liet zijn blik over haar versleten zwarte jas gaan. Daarna draaide hij zich om en liep hij terug naar zijn vrouw en dochter, die deed alsof ze grote belangstelling had voor een porseleinen herderinnetje. Sofia keek hem na, haar handen tot vuisten gebald.
Harry raakte haar schouder aan. ‘Sofia, het spijt me...’
Ze duwde zijn hand weg, om zich vervolgens in de menigte te storten. Door de drukte kwam ze nauwelijks vooruit, en Harry haalde haar al snel in.
‘Sofia, Sofia, het spijt me.’ Zacht legde hij een hand op haar schouder om haar om te draaien. ‘Het is een smeerlap dat hij je zo diep beledigt.’
Tot zijn verbazing lachte ze, schel en bitter. ‘Denk je nou echt dat mensen zoals ik het niet gewend zijn om door dat soort types voor vuil te worden uitgemaakt? Denk je dat het me iets kan schelen wat dat varken zegt?’
‘Wat is er dan wel?’
‘Je begrijpt het niet,’ verzuchtte ze. ‘We praten over dit soort dingen, maar je begrijpt het gewoon niet.’
Hij zocht haar handen, nam ze in de zijne. Mensen staarden hen aan, maar daar trok hij zich niets van aan. ‘Ik wíl het begrijpen.’
‘We kunnen beter doorlopen,’ zei ze terwijl ze haar handen lostrok. ‘We schenden de openbare orde.’
‘Goed.’ Harry kwam naast haar lopen.
‘Ik heb van die man gehoord, generaal Maestre,’ zei ze. ‘Hij was een van de gevreesde namen tijdens de belegering van de stad. Ze zeggen dat hij in een van de dorpen opdracht heeft gegeven om de vrouwen van de socialistische raadsleden naar het plein te laten brengen, dat hij ze heeft laten vastbinden door de Moren en hun borsten eraf heeft laten snijden waar hun mannen bij waren. Ik weet wel dat er veel propaganda was, maar ik heb een man uit dat dorp verpleegd en hij bevestigde dat het waar was. En toen Madrid verleden jaar werd bezet, speelde Maestre een belangrijke rol bij de razzia’s om subversieve elementen op te pakken. Niet alleen communisten, ook mensen die alleen maar een rustig leven wilden en niet bij de politiek betrokken waren.’ Haar stem brak, en Harry zag dat ze huilde. ‘De zuivering, noemden ze het. Elke nacht kon je schoten horen op de begraafplaats in het oosten. Soms worden daar nog steeds mensen gefusilleerd. Ze hebben de stad ingenomen als een bezettingsleger en ze onderdrukken de bevolking. De falangisten zijn heer en meester in ónze stad!’
Ze hadden een rustiger gedeelte bereikt. Sofia bleef plotseling staan en veegde met een zakdoek haar gezicht af. ‘Ik weet dat je het probeert te begrijpen,’ zei ze, ‘maar dan zie ik je praten met dat monster. Je komt uit een andere wereld, Harry. Je blijft een tijdje in deze... deze hel en dan ga je weer terug.’ Verslagen boog ze haar hoofd. ‘Laten we naar je huis gaan, Harry, laten we met elkaar vrijen. Ik wil nu niet meer praten.’
Zwijgend liepen ze terug naar het Plaza de Cascorro, waar de markt begon. Kan ik haar niet weg krijgen uit dit land, vroeg Harry zich onder het lopen af, haar meenemen naar Engeland? Maar hoe? Ze zou haar moeder, broer en Paco nooit achterlaten, en hij kon onmogelijk het hele gezin meenemen. Ze liep een eindje voor hem uit, sterk en onverzettelijk, en tegelijkertijd zo klein, zo kwetsbaar in deze stad waar de generaals die Hoare en Hillgarth paaiden met de Knights of St. George de dienst uitmaakten.