54

Smithback bleef roerloos in de tunnel staan luisteren. Daar waren de voetstappen weer, verder weg ditmaal. Hij haalde een paar maal diep adem, slikte moeizaam en probeerde zijn hart weer op normale snelheid te doen kloppen. In het donker was hij in de smalle gangen verdwaald. Hij wist niet eens meer zeker of hij de goede kant uit liep. Voor zover hij wist, kon hij best een halve bocht terug gemaakt hebben zodat hij de moordenaars recht in de armen zou lopen, wie of wat het ook waren. Maar zijn instinct zei hem dat hij nog steeds verder verwijderd raakte van de plek waar die afgrijselijke slachtpartij had plaatsgevonden. De gangen met hun gladde wanden leken nog steeds in een en dezelfde richting te wijzen: naar beneden. De afzichtelijke wezens die hij gezien had, waren de Rimpelaars, daarvan was hij overtuigd. De schepsels waarover Mefisto had lopen razen, misschien wel degenen die al die mensen in de metro vermoord hadden. Rimpelaars. Binnen een paar minuten hadden ze minstens vier man vermoord... Waxies kreten leken nog steeds in zijn oren te klinken totdat hij niet meer wist wat echt was en wat in zijn geheugen zat. Toen drong een ander, bijzonder echt geluid zijn gedachten binnen: weer die voetstappen, en wel heel dichtbij. In paniek draaide hij zich om, op zoek naar een plek waarheen hij kon vluchten. Plotseling scheen er een fel licht in zijn ogen en daarachter kwam iets of iemand op hem af. Smithback zette zich schrap voor een strijd die naar hij hoopte genadig snel afgelopen zou zijn.

Maar toen deinsde de gestalte met een gil van angst terug. De zaklamp viel op de grond en rolde kletterend naar Smithback toe. Met een zucht van opluchting herkende de journalist de snor van Duffy, de vent die achter Waxie aan de ladder opgeklommen was. Hij was kennelijk aan zijn achtervolgers ontkomen, god wist hoe. 'Rustig,' fluisterde Smithback terwijl hij de zaklamp greep voordat die kon wegrollen. 'Ik ben journalist, ik heb alles gezien.' Duffy was te geschrokken, of te zeer buiten adem, om te vragen wat Smithback onder de grote vijver van Central Park deed. Naar adem happend ging hij op de stenen vloer van de tunnel zitten. Om de paar seconden wierp hij een snelle blik in het duister achter hem. 'Weet jij hoe we hier uit komen?' probeerde Smithback. 'Nee,' hijgde Duffy. 'Misschien. Kom, help me overeind.' 'Ik ben Bill Smithback,' fluisterde Smithback terwijl hij een hand uitstak en de trillende technicus omhooghielp. 'Stan Duffy,' hikte de man. 'Hoe ben je die dingen ontvlucht?'

'Ik heb ze daarginds afgeschud, in de afvoerkanalen,' zei Duffy. Een grote traan rolde langzaam over zijn modderige gezicht. 'Hoe komt het dat die tunnels omlaag leiden, en niet omhoog?' Duffy veegde afwezig zijn ogen af met een mouw. 'We zitten in de secundaire stroomtunnels. Bij noodgevallen stroomt het water zowel door de hoofdpijpen als door deze secundaire pijpen, helemaal tot aan de Flessenhals. Het is een gesloten systeem. Alles hier in de buurt moet door de Flessenhals.' Hij zweeg en sperde zijn ogen open alsof hij zich iets herinnerde. Toen keek hij op zijn horloge. 'We moeten ervandoor!' zei hij. 'We hebben nog maar anderhalf uur!' 'Anderhalf uur? En dan?' vroeg Smithback terwijl hij het licht door de tunnel voor hen liet schijnen.

'Om middernacht laten ze de vijver leeglopen, dat kan niet meer worden tegengehouden. En als dat gebeurt, komt het water in deze tunnels terecht.'

'Wat?' vroeg Smithback ademloos.

'Ze gaan proberen de onderste niveaus, de Astor Tunnels, door te spoelen om die wezens kwijt te raken. Dat wilden ze althans. Nu willen ze weer iets anders. Maar het is te laat...'

'De Astor Tunnels?' vroeg Smithback. Dat moet die Duivelszolder zijn waar Mefisto het over had.

Plotseling greep Duffy de zaklamp en begon de tunnel in te rennen. Smithback vloog achter hem aan. De gang liep uit in een tweede tunnel die verder naar beneden liep, in een spiraal als een gigantische kurkentrekker. Er was geen licht, afgezien van de wild heen en weer zwaaiende straal uit de zaklamp. Hij probeerde langs de zijkant van de holle tunnelvloer te blijven, om het stilstaande water op de bodem heen, hoewel hij niet zeker wist waarom hij die moeite nam: Duffy plonsde dwars door het midden en maakte genoeg herrie om de doden te doen ontwaken.

Even later bleef Duffy staan. 'Ik hoor ze!' gilde hij toen Smithback naast hem kwam staan.

'Ik heb niets gehoord,' hijgde Smithback met een blik om zich heen. Maar Duffy rende alweer, en Smithback holde achter hem aan. De paniek scheurde door zijn hart en hij dacht niet meer aan zijn fantastische artikel. In de wand van de tunnel verscheen een donkere opening en Duffy dook erop af. Smithback volgde hem, en plotseling gaapte er een gat onder zijn voeten. Even later gleed hij hulpeloos een gladde, natte buis door. Duffy's gehuil klonk van onder hem en Smithback draaide zich langs de natte wanden klauwend om. Het leek op zo'n droom waarin je eindeloos valt, maar dit was erger dan hij ooit gedroomd had, in een donkere, muffe tunnel, hij wist niet hoe diep onder Manhattan.

Plotseling klonk er voor hem een plons en even later landde ook hij met een klap in zo'n vijftig centimeter water.

Hij krabbelde overeind. Hij had overal pijn, maar was blij dat hij weer vaste grond onder de voeten had. De vloer van de tunnel leek recht te lopen en het water rook frisser dan boven. Naast hem was Duffy onstuitbaar aan het huilen.

'Hou je bek,' siste Smithback tegen hem. 'Je lokt die dingen zó naar ons toe.'

'O, mijn god,' snikte Duffy in het donker. 'Dit kan niet waar zijn, het kan niet. Waar zijn ze? Wat...'

Smithback stak in het duister een arm uit, vond die van Duffy en trok de man met een bruusk gebaar naar zich toe. 'Hou je bek,' zei hij met zijn lippen tegen het oor van de technicus. Het snikken verzwakte tot een zacht gehik. 'Waar is de zaklamp?' fluisterde Smithback.

Als enig antwoord volgde er meer gesnik. Maar toen ging vlakbij het licht aan. Wonderlijk genoeg had Duffy de lamp nog steeds bij zich. 'Waar zitten we?' Het hikken hield op. 'Duffy! Waar zitten we?'

Er klonk een gesmoorde snik. 'Ik weet het niet. Misschien in een van de afvoerbuizen.'

'Enig idee waar die heen leidt?'

Gesnuif. 'Die voert overtollig water uit de grote vijver af. Als we stroomafwaarts naar de Flessenhals gaan, kunnen we misschien bij het onderste drainagesysteem komen.'

'En als we daar zijn, hoe komen we er dan uit?' fluisterde Smithback. Duffy hikte. 'Weet ik niet.'

Smithback bette nogmaals zijn gezicht en zei niets. Hij probeerde de angst, de pijn en de schrik op te rollen tot een klein balletje dat hij ergens in zichzelf kon opbergen. Hij probeerde aan zijn artikel te denken. God, zijn kostje was gekocht met zo'n verhaal, vlak na dat van de museumbeestmoorden. En met enig geluk had hij het Wisher-artikel nog steeds in zijn zak. Maar eerst...

Er klonk een plonzend geluid. De afstand was moeilijk te schatten vanwege de echo's, maar het kwam duidelijk dichterbij. Hij leunde het donker in en probeerde iets te horen.

'Ze zitten nog steeds achter ons aan!' kermde Duffy enkele centimeters van zijn trommelvlies.

Smithback greep de arm voor de tweede keer beet. 'Duffy, hou je mond en luister naar me. We kunnen ze niet ontlopen. We moeten ze afschudden. Jij kent het gangenstelsel. Jij moet zeggen waar we heen moeten.'

Duffy stribbelde tegen en maakte onverstaanbare geluiden van angst. Smithback kneep harder. 'Luister, we redden het best als jij nou maar kalmeert en rustig nadenkt.'

Duffy leek zich te ontspannen en Smithback hoorde hem zwaar ademhalen. 'Oké,' zei de technicus. 'De noodafvoer heeft onderaan een meetstation. Vlak voor de Flessenhals. Als we daar nu zitten, kunnen we ons misschien daarbinnen verstoppen...' 'Kom op,' siste Smithback.

Ze plonsden door het donker terwijl het licht van de lamp van de ene naar de andere muur flitste. De lage tunnel maakte een bocht en voor Smithback doemde een gigantisch, ouderwets stuk machinerie op. Een reusachtige holle schroef of iets dergelijks, horizontaal op een granieten bodem. Zwaar verroeste pijpen staken er aan beide zijden uit, en verderop lag nog een wirwar van buizen als een kluwen ijzeren darmen. Onder aan de machine lag een klein platform met een balustrade. Het grootste deel van de stroom liep langs het meetstation, maar een kleine zijtunnel slingerde het donker links van hen in. Smithback pakte de zaklamp, greep de balustrade en hees zich omhoog. Daarna hielp hij Duffy omhoog.

'De buis in,' fluisterde Smithback. Hij duwde Duffy naar binnen en wrong zich achter hem aan. Voordat hij de duisternis in verdween, gooide hij de zaklamp het water in. 'Ben jij gek? Je hebt zojuist...'

'Hij is van plastic,' zei Smithback. 'Dat blijft drijven. Ik hoop dat ze achter het licht aangaan.'

In volkomen stilte bleven ze zitten. De dikke wanden van de meetapparatuur dempten het rumoer uit de tunnel, maar even later hoorde Smithback dat de plonzende geluiden dichterbij klonken. De Rimpelaars kwamen eraan, en snel ook, zo te horen. Achter zich voelde hij Duffy bewegen, en hij bad dat de vent zijn mond zou houden. Het geplons klonk luider en nu hoorde Smithback ze ademen, een zwaar gehijg als uitgeputte paarden. De plonzen bereikten het meetstation en hielden op.

De gore lucht van geiten hing nu zwaar in de lucht en Smithback kneep zijn ogen strak dicht. In het donker achter hem zat Duffy hevig te trillen.

Hij hoorde geplons in het water buiten het meetstation terwijl de dingen rondliepen. Er kwam een zacht geluid dat klonk als gesnuffel, en Smithback verstijfde toen hij aan Mbwuns scherpe reukzintuig dacht. Toen hoorde hij, tot zijn geweldige opluchting, hoe het ding wegliep. Ook de anderen gingen verder de tunnel in.

Hij haalde diep en langzaam adem en telde iedere ademtocht. Bij dertig draaide hij zich om naar Duffy. 'Welke kant uit voor de nood-afvoer?'

'Andere kant,' fluisterde Duffy. 'Kom op.'

Voorzichtig draaiden ze zich om in de kleine, stinkende ruimte en begonnen naar de achterkant van de buis te kruipen. Eindelijk kwam Duffy in de open lucht te voorschijn. Smithback hoorde eerst een en toen de tweede voet van de technicus in het water zakken, en net toen hij bezig was zich naar buiten te worstelen kwam er plotseling een doordringende gil uit het pikdonker. Een straal van iets dat zo warm en dik was dat het onmogelijk water kon zijn, spatte op Smithbacks gezicht. In paniek begon hij terug te krabbelen. 'Help!' riep Duffy onverwachts. 'Nee, niet doen, dan ga ik... O, god, dat zijn mijn darmen... Jezus, laat iemand...'

Plotseling veranderde de stem in een wanhopig nat gehijg, en toen was er niets meer te horen dan het hevige geplons van water. Terwijl Smithback in pure paniek probeerde weg te kruipen, hoorde hij een dreunend geluid als van een hakbijl op vlees en daarna het gekraak van botten die uit de gewrichtskommen gewrongen werden. Smithback viel de pijp uit, kwam op zijn rug in het water terecht, krabbelde overeind en rende blindelings de zijtunnel in. Hij hoorde niets, hij voelde niets, en hij dacht aan niets anders dan vluchten. Hij rende en rende, stuiterend van de ene naar de andere tunnelwand, krabbelend en vechtend langs de eindeloos vertakkende paden, dieper en dieper de ingewanden van de aarde in. De tunnel kwam uit in een tweede, en die weer in een derde, elk groter dan de vorige. Totdat hij, volkomen onverwachts, een natte en afschuwelijk sterke arm om zijn nek voelde, terwijl tegelijkertijd een machtige hand over zijn mond geslagen werd.