1946 Grand Palace
In haar koffer zit behalve haar schooluniform slechts één extra jurk, een roze met een streepje, waarin ze was getrouwd. Vader had het onzin gevonden om een trouwjurk te kopen en Peter had zijn uniform gedragen. Veel was er niet gesproken en alles was voorbij voor ze het goed en wel besefte. Ook de treinreis met de stille kapitein die ze haar echtgenoot mocht noemen was grotendeels aan haar voorbijgegaan. De reis was geëindigd op een klein station waar een luxeauto op hen stond te wachten. De chauffeur had hen zwijgend naar een paleis gereden dat groter was dan haar voormalige school, het beroemde Queen Victoria College.
Ze wordt de zenana binnengeleid. In nachtponnen en kleurige sari’s hangen en liggen vrouwen op bedden. Bij elke beweging die ze maken rinkelen hun arm- en enkelbanden. Er zijn een- en tweepersoonsbedden, twijfelaars, kinderbedjes en er staan zelfs twee hemelbedden, maar ook zijn er sofa’s waarop gelezen wordt. Overal waar ze kijkt zijn vrouwen, meisjes en kleine kinderen. Er is geen systeem of orde in de willekeur te ontdekken. Peter is achtergebleven bij de maharadja, ze hadden elkaar begroet als oude vrienden. Charlotte, gewend aan de eetzaal met lange houten tafels vol bedeesd fluisterende meisjes in grijs uniform, kijkt verwonderd naar de chaos in het vrouwenverblijf. De vrouwen liggen te kletsen op bedden en banken bedekt met kostbare kleden, anderen maken elkaar op of doen elkaars haar. In een hoek zitten drie meisjes in één boek te lezen en een oude grijze vrouw ligt in diepe slaap op een bed in het midden van de grote kamer terwijl ze wordt bewaaierd door een vrouwelijke bediende met een waaier van pauwenveren.
Een meisje, net iets jonger dan Charlotte, steekt haar hand uit. ‘Ik heet Chutki,’ zegt ze.
‘Ik heet Charlotte.’ Ze schudt de hand van het meisje.
Meer vrouwen komen bij hen staan. Het nieuws dat Peter Harris in Bombay getrouwd is met een jonge Engelse vrouw is ingeslagen als een bom, behalve bij de maharadja, die had slechts geknikt en gemompeld dat zijn astroloog de beste was.
‘Ben jij echt met dokter Harris getrouwd?’ vraagt een hoogzwangere vrouw in keurig Engels, die de echtgenote van de maharadja blijkt te zijn.
‘Ja,’ zegt Charlotte zachtjes. Zelf kan ze het ook nog maar moeilijk geloven.
Er gaat een gegons door de kamer. De vrouwen komen nog dichter om haar heen staan. Een vrouw pakt haar hand en wijst op haar vinger – geen ring.
‘We hebben nog geen tijd gehad,’ zegt Charlotte.
Er klinkt afkeurend gesis. Een man die geen sieraden voor zijn vrouw kan kopen is geen man.
‘Dokter Harris is een goede man,’ zegt een vrouw met een grote neusbel.
‘Hij is een knáppe man,’ zegt een meisje met volle rode lippen.
‘Zonder uniform is hij vast nog mooier,’ giechelt haar oudere zus met haar arm vol glazen armbanden.
‘Hij denkt te veel,’ vindt een vrouw met zwartomrande ogen.
‘We dachten dat hij nooit zou trouwen,’ benadrukt een oudere vrouw in een rode sari.
‘Was het een groot feest?’ vraagt iemand zacht.
‘We wisten er helemaal niets van,’ klinkt het beteuterd.
‘Wij zouden allemaal zijn gekomen,’ zegt de vrouw met de neusbel, die bijval krijgt van de vrouwen om haar heen. Er klinkt duidelijk verontwaardiging in door – dat Harris sahib is getrouwd zonder hen uit te nodigen!
Er klinkt een kreet. De vrouwen draaien zich om en kijken naar de hoogzwangere maharani, die, met haar ogen wijd opengesperd en haar handen om haar buik, midden in een groeiende plas staat. De vrouwen schieten op haar af. In een taal die Charlotte nooit eerder heeft gehoord praten ze allemaal door elkaar. De kreunende vrouw van de maharadja wordt weggeleid. Vrouwelijke bedienden worden geroepen en het zojuist verloren vocht wordt met uiterste precisie opgedweild van de vloer, waarna er druppels etherische olie en bloemblaadjes op de plek worden gestrooid, twee vrouwen beginnen te zingen bij een muuraltaartje naast de deur en de vrouw met de neusring trekt haar sari over haar gezicht en kruipt op een bed. Alleen Chutki blijft naast Charlotte staan. Ze pakt haar bij de hand en neemt haar mee.
Ze lopen door gangen en zalen. Charlotte heeft nog nooit zo’n gigantisch groot gebouw gezien. De ene ruimte is nog luxueuzer ingericht dan de volgende. Overal schieten doodstille bedienden weg als ze langskomen. Charlotte zou langer willen kijken maar het meisje loopt door. Ze gaan een trap op en weer een gang door. Ook boven zijn allerlei kamers en ruimtes ingericht met kostbare meubels en wandversieringen. Voor een grote houten deur stoppen ze en ze gaan zonder te kloppen de kamer binnen.
Langs de wanden hangen planken vol met kostbare stoffen, in prachtige tinten en materialen. In het midden van de kamer zit een man op de grond, vóór hem staat een handnaaimachine. De man draait aan het wiel en naait. Chutki zegt iets tegen hem en wijst naar Charlotte.
Hij staat op, loopt op Charlotte af, buigt zijn hoofd en groet haar met zijn handen voor zijn borst: ‘Namasté.’
Charlotte groet terug. Hij pakt het meetlint dat om zijn nek hangt en gaat achter haar staan. Zonder haar aan te raken maar met grote precisie neemt hij haar maten op.
‘Wat is je lievelingskleur?’ vraagt Chutki.
Charlotte
heeft de afgelopen jaren bijna uitsluitend haar schooluniform
gedragen, dat net als alle kleuren in Engeland donker en saai was.
Ze is overdonderd door de helderheid van de stoffen om haar heen,
blauw, paars, groen, geel, rood, roze, oranje in alle schakeringen
... Effen lappen en lappen met patronen. Lappen met borduursels,
piepkleine kraaltjes of pailletten. Ze kijkt om zich heen naar de
planken vol oogverblindende stoffen. Zo veel stapels, zo veel
kleuren, zo veel tin-ten ... Zou Peter van roze houden? Of van
blauw? Hij vond haar blauwe hoedje leuk, had hij gezegd. Welke
kleur staat haar eigenlijk goed? Op het internaat spraken ze nooit
over kleuren. Het begint haar te duizelen – tot ze onder aan een
stapel op de bovenste plank een lichtgroene zijden lap ziet die
precies lijkt op de stof van de avondjurk die haar moeder ooit
droeg, de lange jurk met de laag uitgesneden hals.
Charlotte wijst omhoog. De darzi volgt haar blik en met een stok
raakt hij de stapel aan. Charlotte knikt enthousiast als de punt
van de stok de lap bereikt. De man pakt een ladder en klimt omhoog.
Hij trekt de lap ertussenuit en gooit de stof uit over zijn arm. De
lange lap soepele zijde reikt tot aan de vloer. Charlotte laat de
stof door haar vingers glijden.
‘Vind je die mooi?’ vraagt Chutki.
‘Mag dat echt zomaar?’ vraagt Charlotte.
‘Gaurav maakt al onze kleren, kies maar, vader heeft alles voor dokter Harris over.’
‘Waarom?’ klinkt er zachtjes uit Charlottes mond, weer beseft ze dat ze niets weet over haar kapitein.
‘Harris sahib is een goede dokter, hij weet alles over kelen, wij hadden altijd pijn en nu hebben wij nooit meer pijn, papa kan zelfs weer zingen, maar alleen als ik dans.’
‘Heeft hij jullie geopereerd?’
Chutki knikt enthousiast. ‘Hier in het paleis, papa wilde niet naar een ziekenhuis, papa doet altijd alles zoals hij het wil. Nu wil hij dat jij een avondjurk krijgt.’
Boven op de ladder wacht de darzi geduldig met de lange, lichtgroene lap.
‘Wordt het die?’ vraagt Chutki.
‘Ja,’ zegt Charlotte overtuigd, ze wil net zo mooi zijn als haar moeder vroeger.
Het is leeg in de vrouwenverblijven. Alleen de oude vrouw op het bed in het midden van de kamer is er nog, maar zij slaapt. Ook haar punkah-wallah is aan het wegdommelen. Charlotte loopt naar de tafel bij het raam en schenkt zichzelf een glas water in uit een thermosfles. Peter heeft haar gezegd dat hij iets belangrijks met de maharadja moet bespreken, en ze heeft geen idee hoe lang dat nog zal duren. Het water is heerlijk koud en lest haar dorst. Buiten ziet ze een auto aankomen. Twee bedienden met parasols snellen toe. Een man met een koffertje stapt uit. Hij gaat het paleis in en het wordt weer stil. Op het grote gazon voor het paleis pikt een kraai lusteloos in het gras en in de kamer bromt een vlieg. Charlotte loopt naar de open deur aan de andere kant van de kamer en kijkt de smalle gang in. Ze snapt niet waar Chutki blijft. Verderop klinken geluiden en vrouwenstemmen. Ze loopt de gang in, haar voetstappen verdwijnen in het hoogpolige tapijt. Er klinkt geschreeuw. Charlotte schrikt, ze weet niet of ze terug moet gaan of door zal lopen. Aan het eind van de gang verschijnt een vrouw met een verpleegsterskap op en een witte schort voor die een bak klotsend water draagt waarmee ze in een andere kamer verdwijnt. Het geschreeuw raakt vermengd met vrouwenstemmen, het lijkt alsof ze iemand aanmoedigen. Charlotte voelt zich een indringer maar kan de verleiding om dichter bij de barende maharani te komen niet weerstaan. De kreten en kreunen nemen toe in volume, net als de aanmoedigingen. Dan wordt het stil.
Ze gluurt de kamer in. Er staat een verpleegster met een bebloede baby in een lap, haar ogen weggedraaid van de pasgeborene. Als ze het bleke Engelse meisje in haar roze streepjesjurk ziet schrikt ze.
Charlotte ziet het kleine hoopje mens dat ze in haar handen houdt. Een verschrompeld gezichtje met gesloten ogen, twee natte beentjes met heel kleine voetjes, een stuk navelstreng en daaronder de balzak.
De verpleegster begint te gillen en duikt achter een kamerscherm.
Een andere vrouw kijkt haar woedend aan en briest: ‘U mag hier niet zijn! U moet terug naar de grote kamer!’ Ze wijst naar het einde van de gang.
‘Sorry, ik ...’ stamelt Charlotte en ze draait zich om.
‘Is ze weg?’ kreunt de maharani, nog onder het bloed.
‘Ja,’ zegt de vrouw die Charlotte heeft weggestuurd.
De maharani begint te huilen. ‘Waarom liep ze daar?’ snikt ze. ‘Waarom heeft niemand haar tegengehouden?’
‘Chutki zou bij haar zijn, maar die is verdwenen.’
‘Heeft ze het gezien?’ vraagt de moeder tussen haar snikken door.
De vrouw met het verpleegsterskapje buigt berouwvol haar hoofd. De moeder begint te krijsen en slaat haar handen voor haar gezicht. De andere vrouwen komen aansnellen met natte doeken en water, en steken wierook aan om het bed terwijl ze prevelen dat ze extra pudja’s zullen doen.
‘Waarom mijn kind,’ snikt de moeder, ‘waarom?’
De verpleegster kijkt bezorgd naar de anderen en seint dat ze moeten weggaan. ‘Wilt u het nog zien?’
De maharani kreunt: ‘Als jullie allemaal je ogen dichtdoen.’
Van achter het scherm haalt de verpleegster zonder ernaar te kijken de provisorisch omwikkelde baby weer tevoorschijn. Ook de andere vrouwen hebben hun blik afgewend.
De maharani pakt het kind aan en slaat de lap weg. ‘Een zoon,’ zegt ze met een trillende lip. Haar blik glijdt van de kleine piemel en de roestbruine balzak tussen zijn beentjes, naar de dichtgeknepen oogjes en gebalde vuistjes. ‘Jij, mijn zoon, zal nooit gelukkig kunnen worden.’
De baby opent zijn mond en begint te huilen.