1966 Rampur
Voor het ziekenhuis staan geen riksja’s of taxi’s te wachten. Ze heeft geen idee dat het al ver na middernacht is en dat de operatie van haar vader meer dan twaalf uur heeft geduurd. Als er na een tijdje wachten nog geen vervoer is, besluit ze te gaan lopen. Bij het licht van de sterren en een enkele straatlantaarn loopt ze de weg af naar het centrum van Rampur. Hun huis ligt precies aan de andere kant van de stad. Het gebeurt zelden dat ze alleen loopt, altijd is er wel een koelie bij haar voor de boodschappen, of de bobajee, die op de markt veel beter kan afdingen dan zij. Behalve een snurkende hond en een slapende geit is er geen levend wezen te bekennen op straat. De onrust van overdag heeft plaatsgemaakt voor een vredige stilte.
Bij St. Stephen’s Chapel blijft ze staan. Het is te donker om de begraafplaats achter de kerk te kunnen zien. Laat papa blijven leven, bidt ze naar de top van de kerktoren. Charlotte bidt nooit, al niet meer sinds haar laatste jaar kostschool, waar ze jaar in jaar uit elke zondag naar de kerk moest en dagelijks bad, terwijl nooit een van haar gebeden vol noodkreten werd verhoord. Na de dood van Peter had ze het bidden voor altijd afgezworen. Laat hem leven, alsjeblieft.
Of het de stilte van de nacht is of de duisternis van de stad, de misselijkmakende angst die haar in het ziekenhuis had overvallen ebt weg en het is alsof ze een luchtledige ruimte binnenloopt. De bezorgdheid voor het leven van haar vader verdwijnt en haar voeten raken de grond niet meer. Dat ze op weg was naar huis is niet meer van belang. Ze loopt niet meer maar danst bijna, haar armen als elfenvleugels iets gespreid.
Pas dan hoort ze de muziek, zo zacht en ijl dat het deel is van de sterrenhemel miljoenen lichtjaren bij haar vandaan. De steeg die ze ingaat kent ze niet, net zomin als het huis waarvan de deur gastvrij openstaat. Ze duwt het gordijn opzij. Ze stapt de met sigarettenrook gevulde kamer in, overal op de grond zitten mensen. De muziek die haar hierheen heeft gelokt is nog net zo ijl en breekbaar als op het eerste moment dat ze tot haar doordrong, alleen zijn de klanken nu veel rijker en helderder. In het midden van de kamer, op een kleine verhoging omringd door brandende kaarsen, zitten drie Indiase muzikanten, een speelt tabla, een zit achter een soort xylofoon en in hun midden zit een sitarspeler. Niemand van het rokende publiek lijkt verbaasd over haar binnenkomst, en hoewel haar blonde haar en blanke huid nogal afsteken bij die van de mensen in de kamer, voelt ze dat ze welkom is. Ze gaat zitten op een kussen dat iemand haar toeschuift en sluit haar ogen. De hemelse klanken vullen haar, en alles wat die dag is gebeurd lijkt vergeten.
De sitarspeler begint te zingen. Charlotte opent haar ogen, bij het licht van de kaarsen kijkt ze naar de zingende man. Een nasaal geluid vol onverstaanbare woorden. Ze kan haar ogen niet van hem afhouden. Ze kijkt naar zijn lange vingers die over de snaren glijden, zijn zwart omrande ogen, zijn mond die zingt over een wereld waar ze niet eerder is geweest.
Ze heeft niemand zien opstaan of horen weggaan, maar als de muzikanten ophouden, zitten er nog maar een paar mensen in de kamer, die eerder overvol was. De laatste noot glijdt weg. Mensen beginnen zacht te praten. De muzikanten staan op en pakken hun instrumenten in. De paniek, die was verdwenen, begint zich vanuit de hoeken van de kamer weer aan haar op te dringen. Haar ogen sluiten helpt niet, waar zojuist licht was daalt het duister. Haar ademhaling versnelt. Ze veegt de sporen van de tranen die verlichting brachten van haar wangen. Ze staat op en loopt naar de zanger. Hij kijkt naar haar en zij naar hem. Elke stap die ze in zijn richting zet, is een stap weg van de wereld waar ze vandaan komt. Ze weet dat als ze doorloopt alles zal veranderen. Ze aarzelt niet.
De kamer is leeg op de blonde vrouw en de sitarspeler na, die zwijgzaam naast elkaar zitten. Er brandt nog een laatste kaars. Hij biedt haar iets te roken aan. Ze heeft in jaren niet gerookt, maar pakt de sigaret aan. Hij geeft haar een vuurtje. De lichte aanraking met zijn hand is als een elektrische schok. Ze huivert. Hij steekt er zelf ook een op. Zij zuigt de scherpe tabaksrook diep naar binnen. Een golf van duizeligheid glijdt door haar heen, als die oplost neemt ze weer een trekje. Er komen geen herinneringen, er is alleen verlangen.
Ze zitten doodstil. Buiten roept een uil. Hij roept naar hen. Ze blaast de rook naar het open raam, als een wolk die naar de hemel mag stijgen. De tabak brandt zachtjes op haar tong. Nog even en ook de laatste kaars zal doven. Ze luistert naar de geluiden van de nacht. Hij pakt haar hand – of pakt zij de zijne?
Er is geen woord gewisseld. Zijn naam kent ze niet, wel proeft ze hem nog op haar lippen en ruikt ze nog zijn huid. De lucht was roze toen hij uit haar gleed, ze opstonden, hun kleren aantrokken en naar buiten liepen. Ieder een andere kant op. De uil riep nog een keer, toen is ze de weg naar huis ingeslagen.
—
Beste Donald,
Ik moet je veel vertellen en ik weet niet waar te beginnen. Als je hier was, zou het allemaal veel gemakkelijker zijn. Ik heb gebeld naar het telefoonnummer dat je hebt opgegeven, maar er neemt niemand op. Ik hoop dat er niets is gebeurd en dat je deze brief wel krijgt. Vader heeft een heel zwaar ongeluk gehad. Vier dagen heeft hij op sterven gelegen, maar gisteravond deed hij zijn ogen open en keek hij me weer aan. Eerst dacht ik dat hij boos op me was, later begreep ik dat hij erg veel pijn heeft. Het is moeilijk te beschrijven wat er is gebeurd. Hij heeft een lading zware ijzeren buizen over zich heen gekregen. Het moeilijkste is dat het zijn eigen schuld was. Hij zal waarschijnlijk nooit meer kunnen lopen, maar dat weet hij nog niet. Ook niet dat zijn laarzen kapot zijn gesneden. Soms denk ik dat hij dat het ergste zal vinden. Ik wilde dat ik hem dit niet allemaal hoef te gaan vertellen. Daarom verlang ik er nu extra naar dat je hier was, dan konden we het samen doen. Hij ligt van zijn tenen tot zijn nek in een gipsen harnas. De artsen zeiden dat het onzin was om zijn verbrijzelde onderbenen nog in het gips te zetten, maar ik ben ervan overtuigd dat als vaders benen worden geamputeerd hij het niet overleeft, terwijl hij als hij nog benen heeft, ook al kan hij er niet meer op lopen, waarschijnlijk de kracht vindt om te vechten. Hoe lang hij in het ziekenhuis moet blijven weet niemand, maar het gaat zeker nog maanden duren. Wil je me bellen, als je deze brief krijgt? Ik zou graag even met je praten. Ik zal deze brief per expresse sturen dan heb je hem het snelst.
Groeten van je zus Charlotte