1963 Bombay
Hij kan niet meer slapen, hij heeft geen honger, hij verwisselt de witte rozenknoppen met de witte rozenblaadjes en de oranje met de roze, waardoor de werking ‘je bent nog te jong voor de liefde’ verward raakt met ‘de onschuld’, en ‘de passionele liefde’ met ‘de eerste liefde’. Elk excuus om de weverij te verlaten grijpt hij aan en na het avondeten zwerft hij rond het blok in de hoop het meisje weer te zien. Ook loopt hij eindeloos de trap af naar Chandan Chandran als hij bezig is extracten te maken waarin hij kettingdraden weekt of wanneer hij gedroogde bloemblaadjes meeweeft in een lap, in de hoop dat zijn dochter langskomt om haar vader zijn lunch te brengen. Hij brengt zijn nachten half wakend en half dromend door. In een van die dromen danst hij met het meisje en wordt wakker met een natte broek. Tijdens zijn ochtendbad, dat hij altijd in het hok achter de weverij neemt, krijgt hij weer een erectie. Tijd om zich snel af te trekken heeft hij niet, want hij hoort Subhash zingend de trap afkomen. Hij pakt de emmer met koud water en gooit die leeg over zijn gezwollen lid. Het ijzige water doet hem rillen, maar zijn geslacht blijft pontificaal omhoog wijzen.
‘Krijg je hem niet meer tot bedaren,’ lacht Subhash als hij zijn vriend moeite ziet doen zijn geslachtsorgaan achter de emmer te verbergen.
Madan bloost.
‘Ik ga wel weer,’ grinnikt Subhash, ‘maar niet te lang, hè? Ik moet me ook nog wassen.’
Madan is blij met het begrip van zijn vriend, hij pakt zijn pik stevig vast en terwijl hij het ritme aanzet, fantaseert hij over het meisje met haar kleine bewegende vingers van wie hij niet eens weet hoe ze heet. Hij hoort niet het lossen van de kisten garen, de roep van de imam, het getoeter van een ongeduldige taxichauffeur, de hond die aanslaat omdat de postbode de binnenplaats op komt, de roepende moeder, de gillende kinderen, de bel die aankondigt dat hun werkdag is begonnen en het kloppen van Subhash op de deur.
Als Subhash de deur opendoet ziet hij dat zijn vriend nog steeds in extase is. ‘Mukka, we moeten beginnen, heb je de bel niet gehoord?’
Het schaamrood schiet naar Madans wangen, maar zijn geslacht heeft nergens last van en blijft als een opgeheven zwaard voor zijn eigenaar staan.
‘Trek wat aan en kom mee.’ Subhash gooit Madan zijn broek toe, kijkt met verbazing toe hoe Madan eerst met een smalle lange lap zijn geslacht op zijn buik bindt en dan pas zijn broek aantrekt. ‘Heb je hier vaker last van?’
Madan kleurt nog roder nu hij zich realiseert dat zijn vriend zijn geheim kent, want sinds hij de onbereikbare dochter heeft gezien is zijn penis bijna de hele dag door stijf.
‘Ik weet wel een oplossing,’ zegt Subhash.
Madan kijkt hem aan met een blik die tegelijkertijd opgelucht en verdrietig is.
‘Vanavond, na het werk.’
Hij herkent het straatje direct. In de jaren dat hij met Abbas op straat leefde kwamen ze er weleens, omdat de vrouwen die er woonden de hele nacht op waren en sommigen prachtig konden zingen.
Subhash is net zo zenuwachtig als hij en gluurt van onder zijn oogleden stiekem naar de verschillende huizen. Voor een van de deuren staat een man met een grote snor, die nadat ze drie keer zijn langsgelopen, de deur opent en hen zwijgend binnenlaat. De jongens stappen licht hijgend van angst het huis in. Ze horen muziek en durven elkaar niet aan te kijken. Dan opent Subhash de enige deur aan het einde van de slecht verlichte gang. De muziek rolt Madan tegemoet, net als de bijtende tabaksrook. Als zijn ogen eraan gewend zijn ziet hij een grote kamer waar langs de kanten mannen op banken zitten, die lachen, zingen en bier drinken. In het midden van de kamer is een grote ruimte, afgescheiden door een laag muurtje, waarachter meisjes in felgekleurde sari’s dansen.
Subhash trekt Madan mee naar binnen en gebaart hem te gaan zitten. Hij neemt het plekje dat het dichtst bij de deur is. Naast hem zit een man met een stapel geld in zijn hand. Hij roept naar een van de meisjes. Ze draait zich heupwiegend om en komt op hen af.
Madans adem stokt. Het meisje is nog mooier en knapper dan de prinses van zijn droom. Ze draait uitdagend met haar heupen en komt dansend dichterbij. Als ze vóór hen staat lacht ze verleidelijk naar de man. Haar tanden glimmen en haar wimpers knipperen. Plotseling gooit de man zijn hele stapel biljetten over het meisje. Ze dwarrelen neer, vallen op haar haren, glijden over haar schouders en langs haar borsten naar de vloer, waar haar blote voeten met fel gelakte nagels blijven dansen zonder op het geld te gaan staan.
Een heel klein mannetje in donkere kleren schiet de dansvloer op en verzamelt razendsnel al de biljetten rond haar voeten en duwt ze in de hand van de danseres. Nu ziet Madan dat ze al een dikke bundel in haar hand heeft. Ze heupwiegt verder naar de volgende man die haar roept. De man die naast hem zit drinkt in één teug zijn glas leeg, geeft hem een vette knipoog en vertrekt.
Madan kijkt weer naar het wonderschone meisje, dat nu voor een andere man danst. Ook hij strooit na een tijdje een heleboel bankbiljetten over haar heen. De kleine man duikt weer op uit het niets en grist het geld bij elkaar, terwijl ze doordanst naar de volgende gulle gever. Madan voelt in zijn zak, tussen de muntjes brandt zijn enige biljet.
Ook Subhash heeft zijn hand in zijn zakken, maar dan ziet Madan dat dat om een andere reden is. Voor het eerst in weken heeft hij zelf geen erectie. Hij is overdonderd door de overvloed die de mannen tentoonspreiden, hij voelt zich steeds kleiner worden.
In het midden van de kamer danst een meisje in een gebloemde sari. Hij heeft haar tot nu toe alleen op de rug gezien. In vergelijking met de andere meisjes danst ze bijna niet. Haar heupen doen een poging maar het zijn vooral haar schouders die onzeker draaien. Ze heeft geen geld in haar handen en staart naar de vloer.
Madan hoort de stem van Subhash. Even denkt hij dat hij hem roept maar dan ziet hij dat zijn vriend zijn aandacht op de mooie danseres heeft gericht. Zij reageert echter niet en blijft dansen voor een dikke man met een grote stapel geld in zijn handen.
De jongens staan voor de deur van het danshuis. De portier met de grote snor is verdwenen. Subhash is al zijn geld kwijt en kreunt bij het idee dat ze nog zeker een uur moeten lopen voordat ze bij de weverij zijn. ‘Of heb jij nog geld?’
Madan, die het biljet nog steeds in zijn zak heeft, kijkt zijn vriend niet aan.
‘Heb jij nog geld?’ herhaalt Subhash.
De deur gaat open en het verlegen meisje in de gebloemde sari schiet naar buiten. Ze heeft een grote doek omgeslagen en kijkt strak naar de grond. Ze heeft de hele avond niets verdiend. Madan wil op haar aflopen als Subhash hem tegenhoudt. Met zijn ogen vraagt hij zijn vriend wat hij wil. Madan trekt het biljet uit zijn zak en gebaart dat hij het aan het meisje wil geven. Subhash begint te lachen, knikt begrijpend en fluistert dat hij wel op tijd terug moet zijn op de weverij, want meneer Chandran houdt niet van laatkomers.
Madan, die het biljet alleen maar aan het meisje had willen geven en dan met zijn vriend mee naar huis lopen, kijkt opeens met andere ogen naar de rug van het meisje.
Subhash begrijpt niet waarop zijn vriend wacht. ‘Ga dan,’ moedigt hij hem aan.
Madan voelt dat de opwinding in zijn onderbuik, die de hele avond weg is geweest, plotseling terugkeert. Hij kijkt nog een keertje angstig naar Subhash en rent dan achter het meisje aan.
Ze durft niet op te kijken naar de jongen die de hele avond stil naast de deur heeft gezeten. De straatstenen veranderen bij elke stap die ze zet. Het huis waar ze woont ligt aan het eind van de straat. Weer is zij als eerste weggegaan. Ook gisteren was zij de enige die thuiskwam zonder een cent te hebben verdiend. De eigenaar van de kamer die ze huurt met de andere meisjes heeft haar gezegd dat hij haar eruit gooit als ze niet snel betaalt.
Hij loopt achter haar aan de trap op. De spanning van zojuist is verdwenen. Hij twijfelt als ze de deur openduwt. Het is donker in de kamer.
Ze pakt zijn hand. Haar hand is klam, net als de zijne. Meteen komt de spanning in zijn onderbuik terug. Ze sluit de deur. Hij kan haar niet meer zien. Ze leidt hem naar een mat op de grond. Ze gaat liggen en hij gaat naast haar liggen. Hij voelt de tinteling in zijn penis. Hij hoort dat ze snel begint te ademen. Hij hoort zijn hart dreunen in zijn borst. De huid van haar armen is als de bloem van de amaryllis. Hij buigt zich naar haar toe. Ze ruikt naar kamperfoelie. De toppen van haar vingers glijden over zijn rug. Hij tuit zijn lippen en zoekt haar gezicht. Heel voorzichtig geeft hij haar een kus. Hij merkt dat zijn geslacht begint te kloppen, naar buiten wil. Haar mond vindt de zijne. Ze smaakt naar jonge lathyrus. Haar handen glijden over zijn lijf. Ze vindt zijn broek, knoopt hem los en duwt die naar beneden. Hij knijpt zijn ogen stijf dicht en ziet haar zoals ze loopt met haar bewegende vingers, zoals ze de rozenhouten knoest streelt, zoals ze lacht naar hem met haar papaverlippen, haar haren van ebbenhout, haar vlinderneus, haar kristalheldere ogen. De druk van zijn pik is onhoudbaar. Hij voelt haar zachte lijf onder hem. Haar zwart-wit geblokte sari is verdwenen. Haar vingers helpen zijn zoektocht. Hij kreunt. Zij is doodstil. Hij hijgt. Zij laat hem binnen. Hij opent zijn mond en slaakt één genotzuchtige kreet.
Het meisje verstijft als ze de afschuwwekkende kreet hoort. Al haar poriën sluiten zich in een fractie van een seconde. Met een harde duw werpt ze de jongen van zich af. ‘Wie bén jij?’ roept ze. ‘Wat bén jij? Een beest, een monster!’ Ze begint hem in paniek te slaan, te trappen. ‘Ga weg! Ga weg!’
Madan begrijpt niet wat hem overkomt. Met zijn broek nog op zijn enkels struikelt hij naar buiten terwijl ze almaar ‘ga weg, ga weg!’ blijft schreeuwen.
—
Hij staat onder aan de trap. Chandan Chandran zit achter zijn oude weefgetouw, zoals hij ook de eerste keer zat toen hij was binnengekomen. Niets lijkt er te zijn veranderd, alleen Madan zelf en de lengte van de paardenstaart van zijn baas. Madan heeft de paar bezittingen die hij door de jaren heen verzameld heeft, in een door hem zelf geweven doek gerold. De man die zo lang zijn leraar is geweest vraagt hem niet waarom hij gaat. Madan heft zijn hand op als groet. Chandan Chandran knikt.
Madan gaat de smalle, lage gang door, waar nog steeds de geur van verroest ijzer en olie hangt. Hij is bijna buiten als hij hoort dat meneer Chandran iets zegt. Hij draait zich om.
De man komt op hem af met een velletje papier. ‘Hier moet je naartoe gaan,’ zegt hij met zijn immer lage en zachte stem. ‘Ik heb zijn adres opgeschreven. Hij zal je in dienst nemen, dat weet ik zeker.’
Madan pakt het papiertje aan, hij heeft geen idee wat erop staat.
‘Het is ver. In Madras,’ zegt Chandan Chandran. ‘Je moet met de trein.’ Hij pakt geld uit zijn zak en geeft het aan Madan.
Madan schudt zijn hoofd, trekt het biljet dat nog steeds in zijn zak zit eruit en toont het zijn baas alsof hij zeggen wil dat hij heus wel voor zichzelf kan zorgen.
Chandan Chandran lacht. Het is de eerste keer dat Madan hem ziet lachen. Hij steekt nogmaals zijn hand op en vertrekt.