5
IK ZIT NU AL MEER DAN DRIE UUR IN DE trein en heb denk ik 95 procent van de tijd zitten kletsen. En dat kan ik, net als alle andere dingen die mijn gedachten (al is het maar even) afleiden van Jason, alleen maar zien als iets positiefs. Zelfs al vrees ik dat mijn kaken straks in een kramp schieten.
De eerste die naast me kwam zitten was een oudere man, een beer van een vent, die achttien jaar geleden, na een carrière bij de brandweer, met pensioen was gegaan. Hij had in de Big Apple zijn kleinkinderen opgezocht en was zo opgetogen dat ik uit Liverpool kwam (omdat de Beatles daar woonden) dat je zou denken dat ik een olympische medaille gewonnen had.
Daarna kwam Janice Weisberger, een voormalig fotomodel van een jaar of vijftig. Ze had haar kapsel denk ik met superlijm vastgezet, anders krijg je het nooit zo strak opgestoken. Zij was op weg naar huis na een tweedaagse beautyconferentie en was zo aardig om me een tubetje reinigende lotion voor de probleemhuid cadeau te doen. Een van haar buren had een neef die in de jaren tachtig een keer in Liverpool was geweest en we hadden volgens haar dus heel wat gemeen.
Het stokje werd overgenomen door Earl, een ploeterende kunstenaar, die zo rap van tong was dat ik maar één op de vijf woorden meekreeg, en Kate, een bibliothecaresse die onlangs haar vriendje had gedumpt nadat ze hem voor de spiegel had betrapt in haar moeders flanellen nachtpon.
Nu Kate is uitgestapt besef ik ineens hoe goed het me afgaat om in mijn eentje op reis te zijn. Waar heb ik me in vredesnaam zo druk om gemaakt?
Bij het volgende station schuifelt er een bejaarde vrouw met een wit suikerspinkapsel, een nette lange jas en een kleurige boodschappenkar door het gangpad mijn kant op en komt naast me zitten.
‘Hallo!’ zeg ik met een vriendelijke glimlach – ik begin al een beetje te wennen aan de Amerikaanse omgangsvormen.
Geen reactie.
Ook goed, denk ik; heb ik even pauze na al dat geklets. Ik trek de verfomfaaide OK! die ik op het vliegveld van Manchester heb gekocht weer uit mijn tas. Ik brand van verlangen om te weten welk behang Jordan en Peter André hebben uitgekozen voor op de plee. Een minuut of vijf ga ik helemaal op in mijn lectuur, maar dan zie ik ineens waar mijn buurvrouw mee bezig is.
Zonder mijn hoofd te draaien – zodat iedereen denkt dat ik Jordans neus zit te bestuderen – gluur ik opzij.
Uit haar boodschappenkar haalt het oude dametje een fles tevoorschijn die is verborgen in een bruine papieren zak. Dit zou natuurlijk helemaal niet erg zijn, ware het niet dat er geen appelsap in zat. Zo te ruiken is het een zelfgebrouwen drankje met een alcoholpercentage van meer dan zeventig dat tweeduizend jaar in iemands kelder heeft staan gisten.
Ze zet de fles aan haar mond en neemt een paar flinke slokken van het dubieuze goedje. Ik vraag me af of ik beter een ander plekje kan gaan zoeken of dat ik geboeid zal blijven kijken. Maar de trein zit tjokvol, dus ik heb weinig keus.
De volgende twintig minuten van de reis ben ik zogenaamd verdiept in mijn tijdschrift. Als ik het na verloop van tijd weer in mijn tas terugstop, zie ik opeens helemaal onderin een envelop zitten. Ik vis hem uit de tas en bestudeer de voorkant, waarop in mijn moeders handschrift ‘Zoë’ geschreven staat.
Met haar vijfenveertig jaar is ze nog redelijk jong – nou ja, vergeleken met de ouders van de meesten van mijn leeftijdgenoten dan. Hoewel ze een wilde tante moet hebben geleken (ze was pas zestien toen ze van mij in verwachting raakte) is ze dat juist helemaal niet.
Papa en zij waren al getrouwd voor ze legaal een blikje shandy mochten kopen en de afgelopen achtentwintig jaar hebben ze een doodgewoon en heel gelukkig huiselijk leven geleid.
En mijn moeder, die nog jong genoeg is om haar kleren te kopen bij River Island en vier keer per week met Desy (haar beste homovriend) naar steps te gaan, is in veel opzichten net als de meeste moeders. Ze is in ieder geval behoorlijk beschermend, en dat heb ik gemerkt toen ik haar vertelde dat ik naar het buitenland ging. Ze maakte er geen geheim van dat mijn vertrek haar verdriet deed. En als mijn moeder ergens een mening over heeft, dan steekt ze die niet onder stoelen of banken.
15 juni
Lieve Zoë,
Nou, als je deze brief leest, dan heb je het plan dus doorgezet en ben je nu op weg naar Amerika. Je weet al hoe ik daarover denk, dus ik zal mijn standpunt niet nog eens uiteenzetten.
Als jij vindt dat je dit moet doen, dan moet je het ook maar doen. Persoonlijk ben ik van mening dat je dat Gore Zwijn pas echt een lesje had geleerd door hier te blijven. Je had hem dan kunnen laten zien dat het leven ook zonder hem gewoon doorgaat.
Desy is het trouwens op dit punt volledig met me eens. En vergeleken bij zijn liefdesleven is Gone With the Wind maar een langdradig verhaal, dus hij kan het weten. Vanochtend gingen we na steps nog even ergens een latte drinken en toen gaf hij toe dat Jason hem altijd deed denken aan die kerel met wie hij een paar jaar geleden terugkwam van een vakantie in Sunny Beach in Bolivia (of was het Bulgarije?). Die ken je toch nog wel? Een knappe gast met maar één been. Hij had plannen om met Desy een café te openen, maar ging er uiteindelijk vandoor met een journalist uit South Shields. Desy was er kapot van. En hoewel jou iets heel anders is overkomen, kun je er toch iets van leren: je bent niet de enige. Er zijn heel veel mensen die precies weten wat jij nu doormaakt.
Maar goed, daar hebben we het al zo vaak over gehad.
Ik wilde je alleen vragen een paar adviezen ter harte te nemen van iemand die al heel wat jaartjes langer meedraait dan jij.
Allereerst: pas op voor terroristen. Zie je iemand die zich verdacht gedraagt, bel mij dan onmiddellijk op (of de politie). Ten tweede: mocht je dit verblijf in het buitenland willen aangrijpen om een tattoo te nemen, neem dan in ieder geval zo’n smaakvol Arabisch plaatje, zoals Angelina Jolie heeft gedaan. Ik zeg dit alleen om wat Mandy (niet die met die kale kop van marketing, maar mijn collegaatje van de administratie die heeft meegedaan aan Who Wants to Be A Millionaire?) is overkomen. Ze is er nog steeds niet overheen dat haar zoon Brian terugkwam uit Australië met een tatoeage van een koalabeer op zijn achterste. Als je op een zeker moment ook maar de geringste aandrang voelt om zoiets te doen, sluit dan, lieve Zoë, heel even je ogen en bedenk hoe je billen eruit zullen zien als je negentig bent.
Verder – en word nu niet meteen kwaad – moet je echt je gewicht in de gaten houden. Je had altijd van die prachtige benen. En ik snap wel dat je lijn je op het moment totaal niet interesseert, maar dat heeft Britney Spears ook wel eens gedacht.
Zo, ik heb mijn zegje gedaan. Dat betekent dat het nu – voor de allerlaatste keer – tijd is om afscheid te nemen. Dag lieverd, dag mijn lieve schat. Ik ga je missen.
Mama
XXX
Als ik de brief uit heb, kijk ik op en besef dat we al over een paar minuten in Boston aankomen. Terwijl ik bezig ben mijn spullen in mijn tas te stoppen gebeurt er iets onverwachts.
Plotseling maakt de trein een schokkerige beweging. De vrouw naast mij – die met de fles zelfgebrouwen drank – is op haar beste dagen vast al niet zo goed ter been, en nu helemaal niet. Haar lichaam klapt dubbel en ze glijdt bijna van haar stoel. Ik buig me voorover om haar overeind te helpen, maar dan hapert de trein nog eens en ditmaal schiet de vrouw achteruit, terug in haar stoel.
Jammer genoeg maakt niet alleen zij een wilde beweging. De tweede schok is zo abrupt dat de fles uit haar hand schiet en mijn kant op vliegt, in een beweging die opvallende gelijkenissen vertoont met de manoeuvre van Tom Cruise in Cocktail.
Mijn haar, gezicht en kleren zijn rijkelijk besprenkeld met de sterkedrank, die, zo lijkt het, direct door al mijn poriën wordt opgenomen. Ik weet niet wat me overkomt en het enige wat ik op dat moment zeker weet is dat ik nu ruik alsof ik mijn oksels altijd was met Glenfiddich.
‘Hé, eh, wat…’ Ik ben met stomheid geslagen.
‘KLOTEMACHINIST!’ roept ze, zonder acht te slaan op mij. Ze schudt met haar vuist en ziet eruit als een kruising tussen Miss Marple en Linda Blair uit The Exorcist.
Met mijn bagage probeer ik me zo snel mogelijk uit de voeten te maken en weet mezelf – en mijn tas – in het toilet aan het uiteinde van de wagon te persen. Over een paar minuten zal de trein het station al binnenrijden. Het hokje is ongelooflijk klein, maar ik besef dat ik gered ben als ik mijn hand door de rits van mijn tas weet te wurmen op zoek naar wat schone kleren.
Terwijl ik mijn hand met veel moeite in de tas schuif (waarbij hij zowat ontveld raakt) om rond te tasten, besef ik dat ik genoegen zal moeten nemen met de kleren die bovenop liggen. Gestrest veeg ik de naar alcohol dampende slierten haar uit mijn gezicht en weet enkele kledingstukken uit mijn tas te trekken.
‘O god,’ stamel ik, als ik zie wat ik te pakken heb. ‘O god, o god, o god.’
Inmiddels is de trein het station binnengereden. Ik kan twee dingen doen. Ik blijf zoals ik nu ben: kleddernat, met een doorschijnend topje en walmend naar iets wat je zou kunnen omschrijven als eau-de-drank. Of ik trek de outfit aan die ik zonet uit mijn tas heb getrokken, ook al is die nog zo ongeschikt voor de gelegenheid.
Het is kiezen uit twee kwaden. Terwijl ik me in de schone kleren probeer te hijsen, hoor ik dat de trein al leegstroomt en bekruipt me de twijfel of ik de juiste keuze heb gemaakt. Het enige lichtpuntje is dat Jason me in ieder geval zo niet kan zien. Hij zou dan maar wat blij zijn geweest dat hij me verlaten had.
O god, ik hoop maar dat die R. Miller een beetje een ruimdenkende vrouw is. Dat hoop ik echt.