55

IK HEB NOG NOOIT IN MIJN LEVEN zoveel blauwe plekken gehad. Ik lig half bewusteloos in bad en staar voor me uit in de richting van twee benen die net zo goed aan een van de acteurs uit Reservoir Dogs hadden kunnen toebehoren. En dat allemaal na een doodkalm buitenritje op de rug van Mini, de ‘vriendelijke reus’.

Als ik me vooroverbuig om de zeep te pakken, ontlokt een pijnscheut in mijn zij me een kreun. Het is niet alleen de pijn waar ik van baal. Ik vind het ook helemaal niks dat het, hoewel ik poedelnaakt ben, net lijkt of ik Josephs Amazing Technicolor Dreamcoat aanheb.

Ik sluit mijn ogen en mijn gedachten dwalen af. Ik stel me voor hoe Jason mijn wonden verzorgt. Hij was altijd heel goed in dat soort dingen.

Toen we elkaar nog maar een paar maanden kenden, ben ik in een discotheek van de trap gevallen. Hij heeft me toen niet alleen op zijn rug naar de taxistandplaats gedragen, maar nam me vervolgens mee naar zijn huis. Terwijl ik draaierig op de bank lag, kwam hij aanzetten met de grootste EHBO-trommel die ik ooit had gezien en bette de schram op mijn been met betadine. Of dat medisch gezien nou het beste was, weet ik niet, maar ik voelde me al meteen stukken beter.

Wat zou ik nu graag bij hem willen zijn. Ik vermoed dat hij het ditmaal met een enkel flesje betadine niet zou redden.

‘Zoë, heb je hulp nodig daar?’ roept Ryan vanaf de gang.

‘Nee!’ roep ik geschrokken uit. Vlug stap ik het bad uit en reik naar mijn badjas. ‘Nee, nee! Echt, het gaat prima. Ben zo weer paraat!’

Terwijl het geluid van Ryans voetstappen wegebt, werp ik een moedeloze blik in de spiegel. Ik mag dan nu schoon zijn – niet meer van top tot teen onder de modder zitten – maar mijn gezicht zit zo onder de schrammen dat het lijkt of ik een robbertje gevochten heb met een meidoorn.

Ik sluip mijn kamer in en trek een schone joggingbroek aan, een oud T-shirt en mijn lekkere capuchontrui – waar ik dol op ben, hoewel mijn moeder vindt dat dit soort truien alleen gedragen wordt door mensen die nachtwinkels beroven.

Ik doorkruis de zitkamer en loop de veranda op, waar Ryan een poging waagt de Hersey-repen terug te winnen die hij eerder die middag aan Ruby heeft moeten afstaan. Samuel legt de laatste hand aan een tekening waaraan hij en zijn zusje blijkbaar hebben gewerkt terwijl ik in bad zat.

‘Hé, wat een mooie tekening,’ zeg ik. ‘Wat is het?’

‘Dat ben jij,’ antwoordt hij vol trots. ‘Zoë op een paardje.’

Samuels artistieke stijl is, zelfs al heeft zijn zusje hem geholpen, nogal abstract. Ik kan nog net onderscheiden dat ze een paard getekend hebben, met daarnaast iets wat lijkt op een grote hoop restafval van een cateringbedrijf. Dat zal ik dan wel zijn.

‘Dus je was niet zo onder de indruk van mijn rijkunsten?’ vraag ik, met mijn hand door zijn haar woelend.

‘Van het paard vallen doet au, Zoë,’ zegt hij.

‘Hoe gaat het met je?’ vraagt Ryan. ‘Je ziet er een stuk beter uit na dat bad.’

‘O, goed, hoor,’ antwoord ik. ‘Ik schaam me een beetje voor mijn klunzigheid, maar ach, ik weet niet beter.’

‘Ik ben bijna tot tranen toe geroerd.’ Hij grijnst me toe. ‘Echt bijna.’

‘Nou, dat valt dan nog mee. Ik had liever gezien dat je me ongelooflijk elegant vond, maar gezien de omstandigheden is “bijna tot tranen toe geroerd” helemaal niet zo slecht.’

Er moet iets bijzonders aan de hand zijn met de lucht in dit deel van de staat, want rond kinderbedtijd voltrekt zich hetzelfde wonder als gisteravond en de kleintjes laten zich zonder noemenswaardige strubbelingen instoppen.

‘Heb je ze omgekocht of zo?’ vraag ik aan Ryan.

‘Niets werkt beter dan een hele dag in de buitenlucht,’ zegt hij. ‘En wat ook helpt, is dat de chocola op is.’

‘Waar heb je zin in vanavond? Jij hebt gisteren gekookt, vandaag ben ik aan de beurt,’ zeg ik.

‘Hé, maak je niet druk. Ga jij maar even lekker zitten.’

‘Echt?’

‘Echt. Ga zitten. Ik breng je wel een drankje. Ik heb een fles goede wijn meegenomen.’

Ryan loopt de keuken in en ik bestudeer Gerald Ravens cd-verzameling. Er is niet veel bij dat ik ken, maar ik vind wel een cd met The Best of Billy Joel. Ik zet de stereo aan en sla de eerste paar nummers over, tot ik ben aanbeland bij mijn lievelingsliedje: ‘She’s Always a Woman to Me’. Als ik dat hoor, krijg ik gegarandeerd kippenvel – ook al is het in geen dertig jaar op de radio geweest.

Ik ga terug naar de veranda en snuif de frisse lucht op. Even later brengt Ryan me rode wijn in een glas zo groot als een soepkom. ‘Wat is dat toch een lekker liedje,’ zegt hij.

‘Dat vind ik nou ook,’ antwoord ik. ‘Hij legt hier perfect uit hoe geschift de liefde soms kan zijn, vind je ook niet?’

Hij lacht hardop. ‘Nou, geschift is een woord dat ik niet meteen gekozen zou hebben, maar je hebt helemaal gelijk. Hij houdt niet van haar ondanks haar mindere puntjes, maar juist vanwege haar tekortkomingen. Dan moet je een behoorlijke dromer zijn, maar ik kan me daar wel iets bij voorstellen.’

Ik trek een wenkbrauw op. ‘Ik zou jou nou niet direct als dromer bestempelen, Ryan.’

‘Echt niet? Ai. Misschien ken je me dan toch minder goed dan je denkt.’

Opeens dringt er iets tot me door. Hoe is het mogelijk dat ik me, ondanks de blauwe plekken, ondanks het feit dat ik mezelf compleet belachelijk heb gemaakt, ondanks alles… ontzettend gelukkig voel?

‘Wat zit jij te lachen?’

‘O, niks. Nou… ik zat te denken…’

‘Wat?’

‘Ik vind het fijn om hier te zijn.’

En weer lacht hij. Ditmaal is het een brede, vrolijke lach, die ik tot voor kort nog nooit op Ryans gezicht heb gezien. ‘Ik vind het ook fijn dat jij hier bent.’