73
IK SLUIP ACHTERUIT EN GA OP IN DE menigte die in de hal is samengedromd, tot ik op Trudie stuit. Ruby, Samuel, Eamonn en Andrew staan zo’n valse Stille Nacht ten beste te geven dat het me verbaast dat er nog niemand gehoorschade heeft opgelopen.
‘Vind je het erg om nog heel even op Ruby en Samuel te letten?’ vraag ik, tot mijn verbazing met een wat onvaste stem. ‘Ik wil heel even naar buiten.’
‘Nee joh, dat is goed.’ Ze knikt. ‘Gaat het?’
‘Ja, maar ik voel me door die val toch een beetje licht in mijn hoofd. Ik denk dat een beetje frisse lucht me wel goeddoet.’
Ik baan me een weg door het huis, voel me opgesloten en verdoofd. De overdaad aan kleuren en lawaai van het feest werkt verstikkend. Overal tinkelend glaswerk, lachende kinderen, schallende muziek.
Bij het zien van de serredeur, die toegang geeft tot de tuin, voel ik mezelf opleven en vastberaden koers ik eropaf.
‘Hé, Zoë,’ hoor ik iemand zeggen. Diegene legt een hand op mijn elleboog en knijpt er even in. Het is Amber.
‘Heb je het al gehoord van Paul en mij?’ fluistert ze met een stralende glimlach.
‘O eh… ja,’ antwoord ik afwezig. ‘Ik ben blij voor je, Amber. Ik dacht al dat jullie een goed stel zouden vormen.’
‘Dat is ook zo, denk ik,’ zegt ze dromerig. ‘Jullie hadden het allemaal goed gezien. Kosmisch gezien passen we niet zo goed bij elkaar, maar… ik vind hem het einde. En daar gaat het tenslotte om.’
Ik probeer naar haar te lachen en voel me schuldig als ik bemerk dat het me niet al te goed afgaat. Ik vind het hartstikke leuk voor Amber, echt, maar haar prille liefde is wel het laatste waar ik op dit moment aandacht voor kan opbrengen. ‘Hoe lang is het al aan?’ lukt me er nog uit te persen. Iets anders weet ik niet te vragen.
‘Sinds een paar weken. Ik kwam hem een keer tegen in het winkelcentrum en toen zijn we ergens koffie gaan drinken. Ik heb geloof ik nog nooit zo’n interessante man ontmoet,’ vervolgt ze. ‘Hij is… zo díép. Ongelooflijk gewoon.’
‘Diep,’ herhaal ik.
‘Mmm.’ Ze knikt. ‘Diep en aardig. Een prachtige combinatie. En hoe zit het met jou, Zoë?’ vraagt ze. ‘Heb je hier nog niemand ontmoet die je goedkeuring kan wegdragen? Ik durf te wedden dat er genoeg gegadigden waren.’
Ik kijk even op en zie Ryan de kamer binnenkomen, druk doende een fles te ontkurken. Onze blikken kruisen elkaar en hij lacht naar me. Plotseling begint het me te duizelen. ‘Eh, sorry Amber, ik moet even naar buiten,’ zeg ik.
‘Gaat het wel? Je ziet wat bleekjes.’
‘Het gaat wel,’ zeg ik vlug. ‘Maar lief dat je het vraagt.’
Buiten adem ik diep in en mijn longen vullen zich met de koude lucht. Ik loop door tot achter in de tuin waar niemand me kan zien. Ryans woorden klinken nog na in mijn hoofd.
Ik weet dat ik het zelf ook zo vaak heb gezegd, maar het stak me om het hem zo te horen uitspreken.
Het stelt niks voor. Helemaal niks.
Ik probeer mijn tranen te bedwingen en kijk omhoog naar de dichtbewolkte hemel. Waarom doen die woorden me zoveel pijn? Ik denk toch net zo over onze verhouding? Dan hoor ik ineens dat er iemand komt aangelopen en ik draai me vlug om, in gelijke mate hopend en vrezend dat het Ryan is.
Maar het is iemand anders. Het is Felicity.
‘Ik zag jou wel naar buiten glippen.’
Haar stem klinkt me uiterst onprettig in de oren.
‘Zozo,’ antwoord ik koeltjes. Gezien haar venijnige teksten van daarnet niet echt een scherpe aanval. Maar ik ben bang dat ik het niet droog hou als ik meer zeg.
‘Je hebt alles gehoord, of niet?’ vraagt ze.
Ik knik.
‘Het spijt me, Zoë,’ begint ze, met gebogen hoofd.
‘Is dat zo?’ vraag ik, vurig hopend dat ik nu iets fermer overkom en niet als iemand die nog een potje dammen zou verliezen van een vijfjarige.
‘Ja,’ antwoordt ze. ‘Het spijt me. Maar ik wil even iets uitleggen. Ryan heeft me zo rottig behandeld dat ik ben veranderd in een… een monster. Dat is gewoon zo. En ik ben niet echt een monster, Zoë. Echt niet. Dat weet je toch wel?’
‘En hoe zit het met al die krankzinnige brieven?’ zeg ik bozig. ‘Sorry, Felicity, maar ik vind dat niet echt getuigen van geestelijk evenwicht.’
Nu barst ze in tranen uit. En dan heb ik het niet over een enkel traantje en wat gesnuif, maar over plotseling opkomend, niet te stuiten gehuil waarvan ze buiten adem raakt. Het is een van de engste dingen die ik ooit heb gezien. Tot nu toe had ik niet vermoed dat Felicity was toegerust met traanbuizen.
‘Dat we-eet ik,’ weet ze tussen twee snikken uit te brengen. ‘Je hebt – je hebt helemaal ge-gelijk. Als je me een jaar geleden had verteld dat ik brieven zou gaan sturen naar een onbereikbare geliefde dan zou ik je niet hebben geloofd. Dat is niet erg… verheffend, of wel?’
‘Nee, Felicity.’ Ik zucht eens diep. ‘Dat is het niet.’
‘Ik hield van hem, Zoë. Ik hield zielsveel van hem. Ik weet niet of jij je daar iets bij kunt voorstellen. Heb jij ooit liefdesverdriet gehad? Zeg eens, Zoë? Weet jij hoe dat is?’
Heb jij ooit liefdesverdriet gehad? God, nou, ze moest eens weten. Hoewel ik behoorlijk kwaad op haar ben, voel ik toch de behoefte om mijn arm om haar heen te slaan. Ik strek mijn arm uit en als ik haar tegen me aan trek voelt ze zo teer aan dat ik ervan schrik. Haar schouders zijn zo mager dat ze zonder problemen gebruikt zou kunnen worden als het skelet in een geneeskundepracticum.
‘Ik kan je één ding vertellen over onbeantwoorde liefde, Zoë,’ zegt ze. ‘Het doet verdomde pijn.’
Ik sluit mijn ogen. ‘Ik geloof dat ik beter weet waar je het over hebt dan jij wel denkt,’ zeg ik zachtjes.
Felicity heeft domme dingen gedaan, maar ik begrijp wel dat ze door een hel is gegaan. Ik weet hoe het is om gek te zijn van verlangen naar iemand die je ooit zo na stond – maar met wie het nooit meer iets kan worden.
‘Echt waar, Zoë?’ Ze haalt haar neus op. ‘Begrijp je dat?’
‘Ja.’
‘Mag ik even iets zeggen?’ vervolgt ze, met rooddoorlopen ogen.
‘Natuurlijk.’
‘En je moet me geloven,’ zegt ze, ‘ditmaal heb ik geen verborgen agenda. Ik zeg je dit als vriendin.’
Ik knik gereserveerd.
‘Alles wat ik daarnet tegen Ryan zei was ingegeven door woede en wrok.’
‘Weet ik.’
‘En het meeste was klinkklare onzin. Ik heb vreselijke dingen over je gezegd.’
‘Laat maar,’ zeg ik beslist. ‘Ik ben het alweer vergeten.’
‘Maar,’ onderbreekt ze me, ‘er was één ding bij dat ik wél meende, Zoë. Iets wat zeker klopt.’
Ik wijk iets achteruit om haar gezicht te kunnen zien. Ze kijkt serieus, dat lijdt geen twijfel.
‘Ryan gebruikt je, Zoë. Dat doet hij. Volgens mij kan hij er niets aan doen. Toen ik met hem ging, was ik de zoveelste in een heel lange rij scharrels die hij heeft gehad na Amy’s dood. Hij heeft ze stuk voor stuk gebruikt en vervolgens afgedankt. Hij is niet verliefd op jou, of op wie dan ook. Het is heel spijtig, maar volgens mij houdt hij nog steeds van zijn vrouw.’
‘Je ziet het niet helemaal goed, Felicity,’ zeg ik na een tijdje. ‘Ryan en ik… het is maar gewoon…’
‘Een losse flodder?’
Ik zwijg.
‘Dat is nou precies wat ik dacht toen ik met hem ging, Zoë. Maar is hij niet stiekem heel belangrijk voor je aan het worden? Begin je hem al te missen wanneer hij er niet is? Geniet je niet al te veel van het gevoel wanneer hij zijn armen om je heen slaat?’
‘Eh… ik-ik weet niet.’
‘Het zit zo, Zoë, en ik zeg je dit als vriendin en zonder verdere bijbedoelingen: als je niet nu meteen een einde aan jullie relatie maakt, dan ben je straks net zo gekwetst en verdrietig als ik nu ben.’