89

TRUDIE EN IK LOPEN OP DE STOEP van Old Hall Street, rillend maar zonder de kou te voelen. Als er een taxi in zicht komt, begint Trudie zo verwoed met haar armen te zwaaien dat het lijkt of ze een verkeersvliegtuig aan de grond probeert te krijgen.

Terwijl we op de achterbank kruipen vraagt ze: ‘Nou schat, waar wil je naartoe?’

‘Maakt me helemaal niets uit.’

‘Breng ons maar naar een café,’ zegt ze tegen de chauffeur. Het is een eenzijdige beslissing.

‘Daar zijn er in deze stad ongeveer negenhonderd van, schattebout,’ zegt hij met een grijns. ‘Kun je misschien iets preciezer zijn?’

‘Doe maar iets wat jijzelf leuk vindt. Een gezellig café. Jij mag kiezen.’

Vijf minuten later stappen we uit voor de Baltic Fleet, een ouderwets gezellige pub met authentieke bieren van het vat en een haardvuur waarbij je wenkbrauwen zowat verschroeien. Eenmaal binnen zie ik achter in een hoek een mooi plekje voor ons, terwijl Trudie koers zet richting bar.

Als zij terugkomt met twee enorme glazen whisky staar ik peinzend in het vuur.

Ik ben niet zo’n whiskydrinker en bij het eerste slokje moet ik onwillekeurig denken aan zo’n spuitfles met ruitenontdooier. Maar al vlug trekt er een heilzame, warme gloed door mijn lichaam.

‘Nou, dat was me het dagje wel,’ zegt ze.

‘Allemaal mijn eigen schuld,’ zeg ik.

‘Ik heb het idee dat dit huwelijk je een beetje is opgedrongen. Klopt dat?’

‘Misschien,’ zeg ik. ‘Maar weet je wat zo sneu is?’

‘Nou?’

‘Ik geloof dat ik van Ryan hou. Nee, schrap die zin maar. Ik weet het zeker.’

‘Je meent het,’ zegt ze ironisch. ‘Maar wat is daar zo sneu aan? Wie weet is het wederzijds.’

‘Dat lijkt me niet.’

Ze fronst haar wenkbrauwen. ‘Maar als je van dit hele gedoe íéts geleerd moet hebben, is het wel dat je moet doen wat je hart je ingeeft en dat je niet stil moet blijven zitten.’

‘Hm.’

‘Dus ga je Ryan nu bellen om het hem te vertellen.’

Ik kijk omlaag in mijn glas en daarna naar haar. Alleen de gedachte al bezorgt me een draaierig gevoel. Maar ik neem een slok, een grote ditmaal. ‘Je hebt gelijk,’ zeg ik, terwijl de adrenaline door mijn lijf giert. ‘Je hebt helemaal gelijk.’

Dan dringt tot me door dat dit wel eens het telefoontje van mijn leven zou kunnen worden. Ik ga Ryan zeggen wat ik voor hem voel, zonder na te denken over de mogelijke consequenties. Met een resoluut gebaar steek ik mijn hand in mijn tas – en merk dat mijn mobiel er niet in zit. ‘Fuck. Mijn telefoon ligt nog op de plee in het gemeentehuis. Ik heb hem op de Tampaxautomaat laten liggen.’

‘Neem de mijne maar,’ biedt Trudie aan en ze begint in haar tas te zoeken. Als ze de telefoon gevonden heeft, begint hij net te zoemen.

‘Shit, ik heb iets van tien oproepen gemist,’ roept ze uit en ze drukt op het groene knopje. ‘Hallo!’

Aan de andere kant van de lijn klinkt een gedempt stemgeluid en Trudie gebaart naar mij dat ze even naar buiten gaat om het beter te kunnen horen. Geïnteresseerd sla ik haar gade, terwijl ze zo’n tien minuten voor de pub staat te praten en gesticuleren als een overactieve voetbalcoach.

Wanneer ze weer naast me komt zitten maakt ze een ietwat nerveuze indruk.

‘Alles goed?’ vraag ik.

‘W–wat?’

‘Ik vroeg: alles goed? Dat telefoontje heeft je zo te zien niet onberoerd gelaten.’

‘Ik? Nee hoor, niks bijzonders,’ zegt ze, op net iets te luchtige toon. ‘Eh, ik moest even iemand de weg wijzen.’

‘Waar naartoe?’

Ze schraapt haar keel en gaat verzitten. ‘Eh, naar de Primark. Die in Barnsley. Eh, ik heb zin in wat te knabbelen. Jij?’

‘Nee. Mag ik je telefoon nu even?’ vraag ik wanhopig. Als Trudie dat ding niet snel aan me geeft, dan durf ik vast niet meer. Zo’n bangebroek ben ik wel.

‘Heel even!’ roept ze en ze schiet weg richting bar. Ik blijf achter en staar in het vuur, waarvan de hitte op mijn oogbollen slaat. Terwijl ik mijn stoel iets verschuif, merk ik dat Trudie weer terug is.

‘Oké, goed dan. Ik wil wel wat geroosterde pin…’

Maar het is Trudie helemaal niet.

Het is wel de laatste persoon die ik in deze pub, de Baltic Fleet in Liverpool, had verwacht, net op het moment dat ik besloten had aan welk snackje ik me zou gaan bezondigen.

Hij draagt geen smoking.

Er is nergens een revolver te bekennen.

Maar je kunt wel stellen dat er geen mens op aarde is die ik op dit moment liever naast me zie staan dan deze man.

En dan heb ik het niet over James Bond.