6

De grote recherchekamer was te lawaaiig voor een bespreking, dus legden Insch, Faulds en de officier beslag op een kleine kamer op de tweede verdieping van het hoofdbureau, waarna ze Logan erop uitstuurden om koffie te halen.

Halverwege de trap, op weg naar de kantine, hoorde hij achter zich de stem des onheils: ‘Waar heb jij in 's hemelsnaam uitgehangen?’

Logan verstijfde, vloekte zachtjes en draaide zich vervolgens om naar inspecteur Steel, die, met de handen in de zij, nors op hem neerkeek. God mocht weten wat er met haar haar was gebeurd, maar het kapsel op haar verkreukelde hoofd zag eruit als een das die zojuist was geelektrocuteerd. Ze stak een bruine nicotinevinger naar hem uit. ‘Ik wacht nu al een week op dat rapport over die vandalismezaak.’

‘Ja,’ zei Logan, ‘maar ik ben toegevoegd aan dat nieuwe onderzoek naar de Vleesmeester. Heeft Insch je dat niet verteld?’

Steels blik werd nog chagrijniger. ‘Nou, dat is lekker. Dus mijn zaken zijn ineens niet belangrijk meer? Het enige wat nog telt is of die vetklep Insch tevreden is?’ Ze uitte een serie vloeken en keek even naar het plafond. ‘En wanneer kan ik dat rapport nu precies tegemoetzien?’

‘En ik moet kindermeisje spelen voor die hoofdcommissaris uit Birmingham. Ik…’

‘Ik vroeg niet om verontschuldigingen, brigadier. Ik vroeg wanneer ik dat verdomde rapport eindelijk krijg.’

‘Ik kan er niets aan doen! Ik doe alleen maar…’

‘En je bent toch niet vergeten dat je morgen in de rechtbank moet zijn?’

‘Natuurlijk niet.’ Dat was een regelrechte leugen, hij was het glad vergeten. ‘Ik hoef waarschijnlijk niet eens te getuigen, je weet hoe het gaat met die potloodventerzaken…’

‘Halfelf precies, brigadier.’ Steel draaide zich om en marcheerde weg. Ze keek om en riep: ‘En heb niet het lef dat rapport te vergeten!’

Logan wachtte tot ze de hoek om was en stak toen een middelvinger op.

De stem van Steel echode door het trappenhuis: ‘Dat heb ik gezien!’ De deuren van de gang sloegen dicht en Logan was weer alleen.

In de kleine kamer waren Insch, Faulds en de officier inmiddels rondom een bureau gaan zitten om de verklaring van Justin Inglis te bespreken. De inspecteur tekende onderwijl een brilletje op zijn foto van Margaret Thatcher en kleurde haar tanden zwart. ‘Het is natuurlijk niet doorslaggevend,’ zei hij, ‘wat wil je, dat joch is pas drie jaar, maar ik ben er tamelijk zeker van dat hij de waarheid spreekt.’ Insch pakte een van de mokken van het blad dat Logan had meegenomen. Hij rook eraan en trok zijn neus op. ‘Ik had gevraagd om een dubbele mochaccino met extra kaneel en chocola. Wat is dít in godsnaam?’

‘De automaat is kapot, er is alleen maar instantkoffie.’

‘Wat een kolerezooi.’

De officier pakte de gevandaliseerde foto van de ex-premier. ‘Het kan dus een na-aper zijn.’ Voordat Insch kon reageren stak ze haar hand op. ‘Ik speel maar even advocaat van de duivel. Want sinds dat vervloekte boek is uitgekomen weet iedereen dat de Vleesmeester een slagershemd en een Margaret Thatcher-Halloweenmasker droeg. Dat bewijst op zich dus nog niets.’

‘Het bewijst,’ reageerde Insch met stemverheffing, ‘dat Wiseman de draad weer heeft opgepakt. We hebben daar bij het gezin Wiseman nota bene een stuk menselijk vlees in het vriesvak gevonden!’

‘Dat is nou precies de manier van denken die het onderzoek destijds om zeep heeft geholpen: door overhaaste conclusies te trekken, door geen rekening te houden met andere mogelijkheden, door de richtlijnen niet te volgen. Als we de zaak toen goed hadden dichtgetimmerd, zat Wiseman nu nog in de gevangenis. Ik ben het met je eens dat het niet erg waarschijnlijk is dat we hier te maken hebben met een imitator, maar ik wil dat iedere mogelijkheid wordt onderzocht.’ Ze nam een mok koffie van Logan aan. ‘Wat weten we van het gezin Inglis?’

‘Duncan Inglis werkt bij de financiële administratie van de gemeente. Hij is achtentwintig. Vorig jaar is hij in het ziekenhuis opgenomen nadat zijn vrouw hem een broodrooster naar het hoofd had gegooid. Ze is vijfentwintig, lijdt sinds de geboorte van haar zoon aan een postnatale depressie en krijgt daar medicatie voor.’

‘Interessant.’ De officier nam een slokje koffie, huiverde en zette haar mok snel terug op het blad. ‘Dus er is een gewelddadige achtergrond.’

‘Dat wordt nog verder uitgezocht.’

‘En die slager, McFarlane?’

‘Die is vanochtend voor de rechter verschenen. Hij is in voorlopige hechtenis genomen. Geen borgtocht. Hij blijft bij zijn oorspronkelijke verklaring: geen idee hoe al die stukken mensenvlees in zijn winkel terecht zijn gekomen en we zijn allemaal klootzakken omdat we Wiseman weer opnieuw lastigvallen.’

‘Daar kan ik echt niet wakker van liggen. Hoeveel teams werken er nu aan?’

‘Drie. En er zijn afzettingen op alle belangrijke wegen van en naar Aberdeen. En posters op het station, het vliegveld, in de haven en bij vrijwel iedere bushalte in de stad.’

Logan mengde zich in het gesprek door de resultaten te berde te brengen die het automatische kentekenregistratiesysteem inmiddels had opgeleverd: ‘Geen enkel voertuig dat hij tot zijn beschikking heeft is uit Aberdeen vertrokken. En we hebben ook alle autoverhuurbedrijven gewaarschuwd.’

De officier knikte. ‘De bewakingscamera's?’

‘Niets. Alle camera's bij het strand keken de verkeerde kant op, er was een massale vechtpartij gaande bij die nieuwe nachtclub.’

‘Goed.’ Ze stond op, sloeg haar tas over haar schouder en liep naar de deur. ‘Zorg ervoor dat jullie die Wiseman zo snel mogelijk oppakken. Ik wil niet dat er nog meer mensen in mootjes worden gehakt.’

Het was halfnegen en Logan zat onderuitgezakt achter zijn bureau in de varkensstal die moest doorgaan voor het kantoor van de recherche. Hij probeerde tevergeefs enig enthousiasme op te brengen voor het vandalismerapport waar Steel op wachtte. Het viel niet mee je druk te maken om een paar bekraste auto's en wat graffiti in Rosemount als Ken Wiseman vrij rondliep en mensen aan mootjes hakte.

Hij onderdrukte een geeuw, printte alle processen-verbaal en begon gegevens in te voeren in een spreadsheet. Hij had geen idee hoe laat hij die avond thuis zou zijn. Die vervloekte Steel met haar vervloekte rapport.

‘Wat doe jij hier helemaal in je eentje?’

Logan draaide zich om en keek naar dokter Fraser, die er met zijn beige vest, zijn bril, zijn kale hoofd en zijn harige oren eerder uitzag als iemands opa dan als een patholoog-anatoom.

‘Wil je koffie?’

De patholoog hield een bruine map omhoog. ‘Ik kom niet binnen, ik heb last van gordelroos. Wil je dit morgenochtend aan Insch geven?’

‘Oké.’ Logan nam de map aan en bladerde snel door de inhoud: het ene na het andere formulier met identiteitsgegevens.

‘Vertel hem maar dat het de voorlopige gegevens zijn van al die hompen vlees die jullie bij de slager, de groothandel en uit die container vandaan hebben.’

Logan was onder de indruk. ‘Nu al? Dat is…’

‘Juich maar niet te vroeg, dit is alleen maar de indexering. Het duurt zeker nog een paar weken voordat we de daadwerkelijke resultaten hebben.’ De patholoog zuchtte. ‘En kijk me niet zo aan, we hebben vijfhonderdtweeëndertig stukken vlees die allemaal op DNA getest moeten worden. Het is een gekkenhuis.’

De patholoog stak zijn hand onder zijn vest en begon te krabben. ‘We hebben een gedeelte doorgestuurd naar Tayside, Strathclyde, Lothian and Borders, Highlands, noem maar op. Alle korpsen met een DNA-testfaciliteit hebben we benaderd…’ Hij zweeg en keek door het raam naar het verlichte beton van de parkeerplaats aan de achterkant van het gebouw. ‘Dit soort spul kregen we vroeger nooit. In die goeie ouwe tijd had je een of twee moordzaken per jaar, dat was nog eens overzichtelijk.’ Hij zuchtte opnieuw. ‘Maar goed… ik kan er maar beter mee doorgaan. De IJskoningin mag dan overdag de baas zijn, ik ben de koning van de nachtbrakers!’ Hij trok een van de panden van zijn vest omhoog alsof het een cape was, bukte en snelde weg als een kromme, beige Dracula. Op jacht naar bloed.