17

Inspecteur Steel zat op de passagiersstoel. Ze nam een hap van de spekboterham en slurpte luidruchtig uit het papieren bekertje met thee die ze bij de bakker in Newmachat had gehaald. Logan had gekozen voor een broodje warm vlees. Steel nam niet de moeite te slikken voordat ze wees naar het vervallen huis, tweehonderd meter verderop. ‘Mmmmmghmmmf, mmmn, nnn?’ vroeg ze.

‘Geen idee. Halfdrie geloof ik.’

Ze haalde haar schouders op en begon weer te kauwen.

Ze bevonden zich in een buitenwijk van Hatton of Fintray, een klein dorp aan de provinciale weg van Dyce naar Blackburn, zo ver van de bewoonde wereld dat je je uiterste best moest doen om het te vinden. Logan had de recherchewagen over een modderpad naar een rijtje bomen en doornstruiken gereden, van waarachter ze het vervallen granieten bouwwerk onopvallend konden gadeslaan.

Een van de ramen op de begane grond was dichtgetimmerd, maar het andere raam was een leeg, zwart gat. Het dak zag eruit alsof het eczeem had; er vielen zo te zien regelmatig stukken leisteen in de wild begroeide tuin. Een huis waar door iemand met twee rechterhanden héél veel van te maken is, zou de makelaar zeggen.

‘Hoe heeft hij dit in 's hemelsnaam gevonden?’ mompelde Steel nadat ze een flinke hap van haar spekboterham had genomen.

‘De zus van Wiseman heeft bij de afdeling Bouwzaken van de gemeente gewerkt en waarschijnlijk had ze sleutels van de helft van alle leegstaande gebouwen in Aberdeenshire onder haar beheer.’

Toen Logan de laatste hap van zijn broodje warm vlees nam en aanstalten maakte om aan zijn koffie te beginnen stapte Alec achterin.

‘Goedemorgen allemaal.’ Alec haalde zijn camera tevoorschijn. ‘Verheugen jullie je ook zo op een dag je spioneren in de kou?’

Steel likte de tomatensaus van haar vingers. ‘Is er al iemand van ons in dat huis geweest?’

‘Niet sinds gistermiddag.’ Logan wees naar het vrijstaande voormalige rehabilitatiecentrum. ‘Insch wilde niet het risico lopen dat Wiseman ergens lucht van zou krijgen, weet je nog?’

‘Dus we hebben geen idee of hij er überhaupt wel ooit is geweest.’ Ze maakte een prop van de papieren zak waarin haar spekboterham had gezeten en gooide die over haar schouders op de achterbank. ‘Vertel me nog eens hoeveel manuren we hieraan verspillen?’

‘Drie wagens, twee man per wagen, diensten van acht uur.’

Steel deed het rekenwerk. ‘Achtenveertig manuren, per dag! Jezus, geen wonder dat die kale Brian zo zeurt over de kosten van het overwerk. En we hebben nog niet eens gekeken of er wel iemand thuis is!’ Ze nam een slok thee en zette het dampende bekertje toen op het dashboard, zodat de voorruit begon te beslaan. ‘Kom op, we gaan er een kijkje nemen.’

‘Maar stel dat Wiseman…’

‘Als hij komt opdagen grijpen we hem. Medailles en dansmariekes voor iedereen. Als hij niet komt, wat kan het dan voor kwaad?’

‘Misschien ziet hij ons, gaat hij ervandoor en zien we hem nooit meer terug.’

Ze haalde haar schouders op, greep de radio en gaf de drie recherchewagens die het pand in de gaten hielden opdracht haar mobiele nummer te bellen als ze Wiseman zagen aankomen.

Aan de andere kant bleef het even stil. Toen: ‘Maar we hebben uitdrukkelijke orders van inspecteur Insch om…’

‘Nou, dan heb je nú nieuwe uitdrukkelijke orders van mij.’ Ze klom uit de auto en stapte de stormachtige ochtend in. De hemel was opgebouwd uit drie kleuren grijs, die allemaal in een andere richting bewogen en de bomen en struiken wild heen en weer schudden. Steel haalde een pakje sigaretten tevoorschijn en stak er een op terwijl ze het pad op liep. Logan sloot de wagen af en haastte zich achter haar aan. Alec volgde in een looppasje, met draaiende camera.

‘Weet je zeker dat we hier wel goed aan doen?’

Ze bleef staan bij een groot metalen hek en trok aan de springveer. ‘Bij de politie werken betekent meer dan alleen maar in de auto zitten en broodjes warm vlees eten.’ Op het modderige stoppelveld achter het hek groeide zo te zien al enige tijd helemaal niets meer, maar Steel bleef aan de kant lopen, waarbij ze haar best deed de zompiger stukken te omzeilen.

‘En waarom gelooft iedereen eigenlijk dat die achterbakse slijmjurk van een Robertson de waarheid sprak toen hij jou over deze plek vertelde?’ vroeg ze. ‘Die vuile moordenaar is nou niet bepaald… Hè, verdomme!’ Ze trok één been omhoog. ‘Ik ben ergens in gestapt.’ Ze liepen door in de richting van het rijtje bomen terwijl Steel haar voet door de stoppels sleepte, in een onbedoelde imitatie van de Klokkenluider van de Notre-Dame.

Om bij de bomen te komen moesten ze over een hek met prikkeldraad klimmen en om hun weg te vervolgen moesten ze zich vervolgens een weg banen door een serie doornige braamstruiken. Steel vloekte aan één stuk door. ‘Wie bedenkt nou zoiets!’

‘Jij.’

Ze keek hem met gefronste wenkbrauwen aan. ‘Jij hebt nog heel wat te leren voordat je mijn rechterhand kunt zijn.’

Vanaf dit punt zag het gebouw er nog slechter uit dan vanuit de auto. En het begon steeds erger te stinken. Alsof er iets was doodgegaan en lag te rotten.

‘Jezus…’ fluisterde Steel, ‘denk jij wat ik denk?’ Ze klauterde over een lage stenen muur en liep op de voordeur af. Daaraan hing een zwaar, verweerd hangslot. Roestig en op slot.

Om het huis heen liep een met onkruid overwoekerd grindpad.

‘Eh…’ Alec frummelde aan zijn camera. ‘Ik mag mezelf eigenlijk niet zonder begeleiding in gevaarlijks situaties begeven.’

De inspecteur keek omhoog naar de ramen, waarachter niets levends schuil leek te gaan. ‘En wat zijn wij dan? Haggis-rissoles?’

‘Het is vanwege de verzekering: er moet een collega van de BBC aanwezig zijn om te kunnen ingrijpen als…’

‘Goed. Dan ga je maar terug naar de auto. Wat kan mij het schelen als je het hoogtepunt mist. Dan film je de arrestatie van Wiseman maar niet.’

De cameraman vloekte, draaide wat aan de lens en knikte toen vastberaden.

‘Ja, dat dacht ik ook.’

Ze liepen achterom. De stank werd steeds erger: het was beslist rottend vlees. Logan bleef staan. ‘Misschien moeten we eerst de technische recherche laten komen, voor het geval er een lijk ligt.’

‘Watje.’ Steel beende verder door het struikgewas, haar neus achterna. Ooit was dit waarschijnlijk een goed onderhouden plattelandstuin geweest. Voor een afbrokkelende muur bevonden zich de restanten van een boomgaard. Maar de bladeren zagen bruin en het fruit lag op het gele gras, zwart en verrot. Er was een kas die vrijwel op instorten stond. Het glas lag eruit, het hout was volledig verweerd en de inhoud al lang geleden vergaan.

De bron van de stank bevond zich achter een aantal braamstruiken: daar lag een schaap op zijn zij, opgezet en bedekt met vliegen en maden. Logan kokhalsde. Steel en Alec deden hetzelfde.

‘Jezus,’ zei Steel, nadat ze een stukje tegen de wind in hadden gelopen, ‘ik wou dat ik die spekboterham niet had genomen.’ Ze huiverde, stak de zoveelste sigaret op en zoog de rook diep naar binnen, alsof ze haar longen ermee wilde zuiveren. ‘Nou, sta daar niet zo dom te kijken.’ Ze wees naar het karkas. ‘Schuif dat beest opzij.’

‘Ben je nou helemaal…’

‘Lees jij wel eens een boek, Laz. Reginald Hill? Dalziel en Pascoe? Nee?’ Zichtbaar teleurgesteld schudde ze haar hoofd. ‘Stel nou eens dat jij een lijk zou willen verbergen. Waar kun je dat nou beter doen dan onder een rottend schaap? Want wie zou daar nou onder willen gaan kijken?’

‘Ach, hoepel toch op! Dat is toch niet…’

‘Je moet vervelende dingen nooit te lang uitstellen,’ zei ze glimlachend. ‘Hup!’

‘Die kut-Steel met haar kutschaap…die kut-Steel met haar kutschaap,’ vloekte Logan binnensmonds, als een soort mantra. Eén blik op het rottende karkas was voldoende om te besluiten dat hij het niet met blote handen ging aanpakken. Hij trok een paar latex handschoenen aan en keek naar Alec, die met een van afkeer vertrokken gezicht stond te filmen.

‘Kun je die camera misschien even wegzetten en me een handje helpen?’

Alec schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat kan niet. Als journalist moet ik afstand bewaren van mijn onderwerp. En bovendien…’ Hij keek ongerust naar de struiken en het hoge gras. ‘Stel dat er ratten zijn.’

Vloekend greep Logan de achterpoten van het beest en trok. Even gebeurde er niets… en toen kwamen de beide poten met een ploppend, vochtig geluid los van de romp, gevolgd door een zee van maden. Logans maag draaide om.

De inspecteur riep vanaf veilige afstand: ‘Schiet nou toch op! Hij bijt heus niet!’

Logans mantra begon weer op te spelen. Hij beende door het onkruid naar de schuur en begon te zoeken totdat hij een riek had gevonden. Er zaten nog maar twee van de vier tanden op hun plaats, maar het was beter dan niets. Hij sleepte het ding mee naar het schaap, haalde diep adem, stak het onder het beest en wrikte net zo lang totdat hij het rottende dier op de rug had gewenteld. Op dat moment barstte het open.

Hij deed afstand van zijn broodje warm vlees.

‘Nou?’ vroeg Steel, nadat hij was uitgekotst. ‘Iets gevonden?’

Hij keek haar woedend aan. ‘Nee.’

‘Misschien moet je nog een beetje graven op de plek waar het schaap heeft gelegen, voor het geval er een ondiep graf onder ligt.’

Onder het veelvuldig slaken van kreten, voorafgegaan door het voorvoegsel ‘kut’, stootte Logan de riek de grond in. Hij probeerde niet te letten op de bruine smurrie die naar boven kwam en waarop wriemelende witte beestjes krioelden. ‘Niets!’

‘Nou, jammer dan. Maar het was de moeite waard om te proberen.’ Steel stak haar handen in haar zakken en kuierde tevreden naar de achterdeur. ‘Kom je nog een keertje?’

Binnen was het een enorme rotzooi: afbladderend behang, gaten in de plafonds, tengels die zichtbaar waren achter het afgebrokkelde pleisterwerk. De keuken zat onder het stof en de spinnenwebben; alle apparatuur was verdwenen, de ramen waren dichtgetimmerd en het was er pikdonker. De badkamer was er nog erger aan toe. Beneden rook alles naar schimmel en verwaarlozing.

Boven was het niet veel beter. Ooit moest het een grote boerderij zijn geweest, maar toen de gemeente het had aangekocht om er een rehabilitatiecentrum voor criminelen met een psychiatrische problematiek van te maken, hadden ze de eerste verdieping opgesplitst in kleine slaapkamers, met net genoeg ruimte voor een eenpersoonsbed, een nachtkastje en een klerenkast. Het meeste meubilair was weg maar er stonden nog een paar gammele spullen, die te deprimerend, te goedkoop of te gammel waren om iets waard te kunnen zijn. Net als het schaap leken ze te zijn achtergelaten om weg te rotten.

Er waren weliswaar tekenen dat er zich mensen hadden opgehouden: lege verpakkingen van afhaalmaaltijden, lege bierblikjes, lege ciderflessen en gebruikte condooms, maar niets zag er recent uit, het was allemaal vergaan en zat onder de vliegenstront.

Alec stak zijn hoofd door de deuropening van het kleine kamertje dat Steel en Logan aan het doorzoeken waren. ‘Ik heb iets gevonden!’

Aan het eind van de gang bevond zich een kamer die tweemaal zo groot was als de andere. In een open haard lagen twijgjes en botten. Op de kale houten planken had iemand een groene parka achtergelaten en in de hoek lag een stapel lege bierblikjes. En tegen een van de muren lag een oude slaapzak. Er zat een gat in waar het witte kapok uit kwam. Het ding rook naar schimmel.

Alec liep vergenoegd rond en filmde alles.

‘Ja hoor. Héél goed van je,’ zei Steel. ‘Deze kamer hadden we zonder jouw hulp vast nooit gevonden.’

Naast de geplette slaapzak lag een exemplaar van de Daily Mail met op de voorpagina de kop: ANGST VOOR MENSENVLEES VEROORZAAKT STORMLOOP OP ZIEKENHUIZEN! Logan trok een nieuw paar latex handschoenen aan en raapte de krant op. ‘Deze is van gisteren.’ De Aberdeen Examiner mocht dan de primeur hebben gehad met het artikel van Colin Miller, zaterdag hadden alle andere kranten het verhaal opgepikt.

Steel tuurde uit het raam naar de met onkruid overwoekerde tuin met het stinkende schaap. ‘We zijn de lul. Hoe lang hebben we dit gebouw al onder observatie? Sinds twaalf uur gisterenmiddag? Wiseman is 's ochtends weggegaan, heeft een paar broodjes en een krant gekocht, is teruggekomen, heeft ontbeten en is weer vertrokken. Als hij terug is geweest hadden we hem moeten zien…’ Ze trok een vies gezicht. ‘Hoe heeft dat kunnen gebeuren?’

‘Misschien heeft hij ons…’

Steel stak dreigend een vinger uit naar Logan. ‘Ik wil het niet horen! Dus hou je mond. Onderweg hiernaartoe moet hij een van de wagens hebben gezien!’ Even leek het alsof ze de bierblikjes door de kamer ging trappen. ‘Verdomme! We hadden hem zó op kunnen pakken!’