14
Het hete water verzachtte de kater die was veroorzaakt door te veel bier en te veel wodka. Logan stond met zijn voorhoofd tegen de koele tegels en liet het water over zich heen stromen. Hoe had hij zo stom kunnen zijn? Hoe dronken je ook was, het was nooit een goed idee om samen met Steel het nummer ‘Summer Nights’ uit Grease te zingen. Zijn achterste deed nog pijn van de vele keren dat ze hem erin had geknepen tijdens de jankende finale.
Dat mens had vingers als een waterpomptang.
Het schrille geluid van de telefoon drong door tot de vredige sfeer van warmte en stoom in de badkamer. ‘Hoepel op,’ riep Logan, maar het hield pas op toen de beantwoorder het overnam.
Hij spitste zijn oren in een poging te horen wie het was, maar de telefoon begon gewoon opnieuw te rinkelen. ‘Godallemachtig…’
Logan deed een handdoek om en liep druipend naar de woonkamer, waar hij de hoorn van de haak rukte. ‘Wat?’
Inspecteur Insch tetterde in zijn oor: ‘Je had uren geleden al hier moeten zijn!’
‘Ik ben vrij vandaag. Morgen ook. Ik heb al tijden geen…’
‘Nou moet je eens goed naar me luisteren, brigadier: wil je een baantje van negen tot vijf? Dan ga je maar ergens op kantoor werken. Je bent politieman, verdomme!’
Logan sloot zijn ogen en probeerde tot tien te tellen.
‘Hallo? Ben je daar nog?’
‘Ja, inspecteur.’
‘Goed. We hebben een telefoontje gehad van een oude vriend van jou: Angus Robertson.’
Logan verstijfde. ‘Wat moet die kleine etter?’
‘Hij zegt dat hij informatie heeft over Wiseman en dat hij alleen maar met jou wil praten.’
‘Jammer dan. Ik niet met hem. Laat dat stuk verdriet maar lekker wegrotten in zijn…’
‘Kom onmiddellijk naar het bureau. We gaan naar Peterhead, of je het nu leuk vindt of niet.’
In de Range Rover van de inspecteur hing een allesoverheersende hondenlucht. Lucy, de spaniël die daarvoor verantwoordelijk was, lag achter het hondenrek op een Schotse deken te snurken en te schokken terwijl Insch over de A90 naar Peterhead reed. Logan zat naast hem. Alec zat achterin, bezig met zijn camera.
‘Goed…’ Alec sloot een paar microfoons aan. ‘Ik weet dat dit iets is tussen jullie tweeën persoonlijk, maar denk je dat Robertson het goedvindt als ik het opneem?’
Logan keek somber naar het voorbijtrekkende landschap. ‘Het doet er niet toe. Die klootzak is een smerige, domme moordenaar. Hij weet helemaal niets. Dit is volkomen tijdverspilling.’
Alec boog zich naar voren totdat zijn hoofd zich tussen de beide voorstoelen bevond. ‘Maar dit is de Moordenaar van Mastrick! Het zou een fantastische scène kunnen worden. Misschien kan je eerst een toelichting geven voor de camera. Iets vertellen over de achtergrond; waarom hij alleen maar met jou wil praten.’
‘Nee.’
‘Kom op nou. Alsjeblieft!’ De cameraman zocht steun bij Insch. ‘Inspecteur, U hebt gevoel voor dramaturgie, we…’
Insch snauwde: ‘Ga normaal zitten en doe nou eindelijk eens je gordel om. Ik zeg het je niet nóg een keer!’
‘En waarom,’ vervolgde Logan, geagiteerd met zijn wijsvinger op het dashboard tikkend, ‘heeft Robertson plotseling informatie over Wiseman? Waarom zouden we ook maar een woord geloven van wat hij zegt?’
‘Omdat ze bijna een jaar in dezelfde vleugel hebben gezeten.’ De inspecteur begon rood aan te lopen, maar dat kon Logan niet schelen.
‘Dat betekent nog niet dat ze bevriend waren!’
‘Je snapt het niet, geloof ik,’ zei Insch kortaf. ‘Je bent helemaal opgeslokt in je eigen kleine wereldje…’
‘Die klootzak heeft me drieëntwintig keer gestoken: ik heb voor dood op de operatietafel gelegen!’ Logan sloeg zijn armen over elkaar en keek uit het raam. ‘Het spijt me als je me egocentrisch vindt, maar zoiets verpest je dag.’
Er viel een onaangename stilte. Buiten schoot het groenbruine landschap voorbij; af en toe passeerden ze een gedenkteken waarbij iemand bloemen had neergelegd ter herinnering aan het slachtoffer van een verkeersongeluk. Insch schraapte zijn keel. ‘Hoor eens, ik begrijp best dat het moeilijk voor je is, maar dat is drie jaar geleden. Nú hebben we te maken met Wiseman, die vrij rondloopt en mensen afslacht. We moeten alle mogelijkheden aangrijpen die zich aandienen.’
De Peterhead-gevangenis was geen architectonisch hoogstandje. Het was een ouderwets, victoriaans blok beton, verlevendigd met prikkeldraad. Driehonderdtwintig van de ergste zedendelinquenten van Schotland en andere kwetsbare gevangenen waren er opgesloten. Mensen die in een andere gevangenis voortdurend in elkaar zouden worden geslagen. Mensen zoals Angus Robertson.
Logan ijsbeerde door een kleine kamer met THERAPIEKAMER 3 op de deur en probeerde niet te hyperventileren. Hij veegde zijn bezwete handen af aan zijn spijkerbroek. Jezus, wat was het hier warm, zelfs met het raam open.
Hij draaide zich om en keek door de tralies. Hiervandaan kon je over de feestelijk met prikkeldraad afgezette gevangenismuur kijken, naar de zuidelijke golfbreker van de haven van Peterhead en de Noordzee erachter. Donkergrijs water met witte schuimkoppen. En naar de lucht, die de kleur had van verweerd beton. Daartussen draaiden de zeemeeuwen luie rondjes, wachtend op de vissersboten, die ieder jaar zeldzamer werden.
Waarom duurde het zo lang?
Zijn handen waren weer vochtig.
Logan schrok zich bijna een stuip toen de deur plotseling openging. Het was een gevangenismedewerkster met een plastic bekertje water. Ze gaf het aan hem. ‘Luister eens,’ zei ze, ‘u moet weten dat ik hier niet achter sta. We hebben een heel traject met Angus doorlopen om te zorgen dat hij het punt heeft bereikt waar hij nu is. Ik sta deze ontmoeting alleen maar toe omdat er mensenlevens gevaar lopen. Ik wil dat u zich goed realiseert dat hij weer jaren terug zou kunnen vallen als u te veel appelleert aan zijn negatieve gedragspatronen.’ Ze zweeg even, om Logan de gelegenheid te geven ook iets te zeggen. Maar hij zweeg. ‘Dan ga ik hem nu ophalen uit het cellenblok.’ Ze liep naar de deur en draaide zich halverwege om. ‘We doen de gevangenen liever geen handboeien om in de therapieruimtes. Kunt u zich daarin vinden?’
‘Nee, eigenlijk niet…’ Logan nam een slokje water. ‘De laatste keer dat we elkaar ontmoetten konden we niet zo goed met elkaar overweg.’
‘Dat weet ik. De littekens daarvan draagt hij nog steeds bij zich.’
Logan probeerde te glimlachen, maar dat lukte niet erg. ‘Het is niet waar.’
Ze keek hem van top tot teen aan en vervolgde, op vriendelijker toon: ‘Hij is echt een stuk vooruitgegaan. Het STOP-programma…’
‘Laten we het maar niet langer uitstellen, oké?’
Ze haalde haar schouders op. ‘U bent de baas.’
Nee, dat was hij niet. Als hij de baas was geweest, dan had hij hier nu niet gezeten.
Angus Robertson was inderdaad veranderd. De groezelige man in de overall bestond niet meer. In zijn plaats verscheen een modelgevangene. Een keurig dichtgeknoopt blauw-wit streepjeshemd, een scherpe vouw in de broek, glimmend gepoetste zwarte schoenen. Zelfs het dunner wordende bruine haar had hij strak naar achteren gekamd.
Robertson zat doodstil in een van de twee gemakkelijke fauteuils, met zijn handen in de schoot gevouwen. Een uitdrukkingsloos gezicht. En toen hij sprak leek het alsof er een dode de kamer was binnengeslopen. ‘U ziet er goed uit.’
Logan staarde hem alleen maar aan.
‘Nou, dank u wel,’ zei Robertson met een vluchtig glimlachje. ‘Ik ben veel naar de sportschool geweest.’
‘Ik zei helemaal niets.’
‘Toe nou, ik heb dit gesprek zo verschrikkelijk vaak gerepeteerd. Ik wil het niet verpesten…’
‘Vanwaar dat keurige accent?’
Robertson glimlachte. ‘Accent?’
‘Goed, het doet er ook niet toe.’ Logans handpalmen begonnen weer vochtig te worden; de ellendeling gaf hem de kriebels. ‘Je zei dat je informatie had…’
‘Aha, jawel. Over Kenneth Wiseman. Hij zat in de cel naast mij. Een alleraardigste vent. We hebben veel boeiende gesprekken gehad over…’ Robertson maakte een subtiel handgebaar. ‘… leven en dood.’
‘Waar is hij?’
‘Hé, zeg, niet zo snel. Wat kan ik als tegenprestatie verwachten?’
‘Weet je nou waar Ken Wiseman is of niet?
‘Quid pro quo, brigadier McRae: ik wil mijn eigen maaltijden. Klaargemaakt door iemand die begrijpt wat een fijnproever zoals ik nodig heeft. Niet de doorgekookte prak die ze hier serveren…’
‘Je maakt toch zeker een grapje, hoop ik? Fijnproever? Het fijnste wat jij ooit hebt geproefd is een hotdog. Wie denk je wel dat je bent. Hannibal Lecter? Vergeet het maar, jij bent gewoon een akelig stuk vuil uit Milltimber.’
‘Ik wil mijn eigen kok!’
‘Rot op.’ Logan stond op. ‘Ik ben klaar met jou.’ Hij begon te trillen, de adrenaline in zijn lichaam bereidde hem voor op de keuze tussen vechten en vluchten. Voorlopig had ‘vechten’ de overhand; hij zou de kleine opsodemieter maar wat graag bij zijn strot grijpen en zijn hoofd tegen de vloer rammen tot de hersens eruit kwamen.
‘Maar… ik heb jou gemáákt! Als ik er niet was geweest dan…’
‘Je bent zó zielig. Je bent een slijmerig stuk stront. Je moest die vrouwen wel doodmaken voordat je met ze neukte, want geen enkel levend wezen wil met jou de koffer in!’
Robertson drukte zijn handen tegen zijn oren. ‘Dat heb ik niet ge…’
‘WAAR IS WISEMAN?’
‘Niet schreeuwen! Niet tegen me schreeuwen!’ Het ingestudeerde accent begon te verdwijnen en de typische tongval van Aberdeen werd weer hoorbaar. ‘Ik ben niet slecht. Echt niet!’
‘WAAR IS WISEMAN, VERDOMME?’
‘Hij heeft me iets verteld… over de vrouw die hij heeft vermoord… en die man in de doucheruimte… 's nachts, toen iedereen sliep…’
Logan haalde diep adem. ‘Ik vraag het je niet nóg een keer.’
Insch trapte het gaspedaal verder in en het landschap trok aan hen voorbij in diverse gradaties van grijs en somber. De harde wind joeg door de bomen en struiken en liet de Range Rover schudden terwijl ze over de A90 voortraasden in de richting van Aberdeen.
‘God, wat was dát fantastisch!’ Alec, die op de achterbank bezig was met zijn camera, grinnikte vergenoegd. ‘Dat zal me een impact hebben als het wordt uitgezonden.’
‘Jezus…’ Logan draaide zich om. ‘Dat kan je niet uitzenden!’
Alec grinnikte opnieuw. ‘Ze sturen me een kopie van de opname die de observatiecamera heeft gemaakt.’
‘Maar…’
‘En Angus Robertson heeft schriftelijk toestemming gegeven.’
Dat was geen verrassing: de kleine rat was altijd al op aandacht uit geweest.
‘Maar dan ga ik gigantisch af!’
Insch knikte. ‘Zeg dat wel.’
‘Nee hoor.’ Alec draaide de kleine monitor van zijn camera zodanig dat Logan er zicht op had. Het was een opname van de monitor in de observatieruimte, waar iedereen naartoe was gegaan om het verhoor te bekijken. ‘We laten er een introductie aan voorafgaan. Daarin vertellen we dat je de rol van de kwaaie politieman speelt om zijn defensiemechanisme te ontregelen… Misschien halen we er wel een psycholoog bij…’ Op het scherm sprong een kleine Logan overeind uit zijn stoel en begon te schreeuwen. Zijn stem klonk blikkerig door de in de camera ingebouwde luidspreker. Toen kwam er een medewerkster van de gevangenis binnengestormd die beweerde dat de klok van Robertsons resocialisering hierdoor weer jaren was teruggezet. Alec haalde zijn schouders op. ‘Je hoeft je nergens zorgen over te maken.’
Logan bromde wat, draaide zijn hoofd weer om en keek somber naar buiten.
Heather lag op het stinkende matras en tuurde de duisternis in. Geen licht. Geen geluid. Geen tijdsbesef. Ze begon zich af te vragen of ze misschien al was overleden maar het nog niet had gemerkt.
Ze kon zelfs niet meer huilen. Het leek wel alsof ze hier al jaren lag, huilend en treurend over het verlies van haar man en kind, totdat ze alleen nog maar leegte voelde.
‘Hoe gaat het nou?’
Heather gilde en dook weg in de hoek, hevig zwaaiend met haar armen om de stem af te weren.
‘Jezus, Heather, je lijkt wel spastisch. Doe effe normaal.’
‘D… Duncan?’ Ze tuurde in het donker. ‘Maar, dat kun jij toch niet…’
Het ene moment was er niemand en nu was Duncan hier ineens, met die maffe grijns die er altijd op zijn gezicht verscheen als hij dacht dat hij iets héél slims had gedaan. Zoals terugkomen uit het dodenrijk. ‘Ta-da!’ Er zat een gat in de bovenkant van zijn hoofd. Het was felrood en gloeide een beetje, zodat het haar eromheen glansde als een paars aureool.
Heather sloot haar ogen en stompte zichzelf weer in de maag.
‘Hé, schatje, hou daar eens mee op.’
Ze klemde haar kaken op elkaar en deed het nog een keer. Weer een stomp tegen de huid, die al behoorlijk blauw zag.
‘Heather! Hou op! Stop daarmee!’
‘Laat me los. Je bent dood!’
‘Stil maar… Het is goed. Het is goed.’
‘Nee, het is niet goed! Ik…’
‘Justin mist zijn mammie.’
‘Hij…’ Er liepen tranen langs haar wangen. ‘Leeft hij nog? O, wat…’
‘Het spijt me, schatje, iedereen is dood, behalve jij.’
‘Neeeeee…’ Ze liet zich in de armen van haar echtgenoot vallen, die haar zachtjes heen en weer wiegde.
‘Stil maar…’ Hij kuste haar op het hoofd en ze kon opnieuw huilen. ‘Je hebt heel wat te verduren gehad, nietwaar? En je hebt je pillen niet kunnen nemen.’
Heather kon de woorden nauwelijks uitbrengen: ‘Duncan… Het spijt me zo…’ Ze huilde en huilde en huilde. Uiteindelijk hield het snikken op en lag ze daar alleen maar, in zijn armen.
‘Goed zo, voel je je nu wat beter?’ Hij keek naar haar vochtige gezicht en glimlachte. ‘Ik meende wat ik zei. Het is goed allemaal. Echt waar.’
Ze moest er bijna om lachen. ‘Ik zit gevangen in een metalen hok, iedereen van wie ik hou is dood en ik zit te praten met een spook. Hoezo is dat goed?’
‘Ik zal voor je zorgen.’
Heather glimlachte, knipperde met haar oogleden en wreef met haar hand langs haar neus. Het warme lichaam van Duncan voelde prettig aan. ‘Is dit wat je voelt als je gek aan het worden bent?’
Het bleef even stil en toen antwoordde Duncan: ‘Ja, je begint eindelijk op je moeder te lijken.’
‘Jezus, wat ben jij een klootzak.’
‘Weet je niet dat het ongeluk brengt als je kwaad spreekt over de doden?’ Maar hij kuste haar opnieuw.
‘En tóch ben je een klootzak.’ Ze sloot haar ogen en drukte zich dich ter tegen hem aan. Hij rook naar Old Spice en naar warm bloed. ‘Deed het pijn? Doodgaan?’
‘Ssst… ga nou maar slapen.’
En dat deed ze.
Insch drukte opnieuw op de claxon. ‘Ga uit de weg!’ De tractor die voor hen reed trok zich er niets van aan en vervolgde zijn weg over de A90 met een snelheid van vijfenvijftig kilometer per uur, terwijl de achterwielen dikke klodders modder naar achteren wierpen.
Logan zette het volume van zijn mobiele telefoon hoger en stak een vinger in zijn andere oor, in de hoop zo te kunnen horen wat voor nieuws de meldkamer had. Maar Insch verloor zich opnieuw in een orgie van getoeter.
BEEEEEEEEEP!
‘… drie wagens en…’
BEEEEEEEEEP!
‘Wat?’
‘Opzij! POLITIE!’
‘… was niemand aanwezig toen ze…’
BEEEEEEEEEP! BEEEEEEEEEEEEP!
Logan legde zijn hand over de microfoon. ‘Kun je nou eens even vijf minuten ophouden? Ik versta geen woord!’
Het gezicht van de inspecteur kreeg de vertrouwde ik-ga-zometeenontploffen-kleur, maar in ieder geval maakte de periode voorafgaand aan de explosie geen herrie. Logan vroeg de meldkamer het te herhalen en gaf Insch toen de gekuiste versie: ‘Er zijn twee wagens bij het adres dat Robertson ons heeft gegeven.’
‘En?’
‘De klootzak heeft ons voorgelogen. Geen Wiseman.’
De inspecteur vloekte. ‘Zeg dat ze het huis in de gaten houden. Continu. Ten minste twee teams. Onopvallend.’
BEEEEEEEEEP! ‘Hoepel op met die tractor!’
Logan gaf de instructies door en hing op. De tractor gaf eindelijk richting aan en sloeg een modderpad in. De boer die erin reed stak een middelvinger naar hen op toen ze hem voorbij scheurden.
‘Denk je echt dat Wiseman nog steeds de sleutels heeft van dat huis?’
Insch haalde zijn schouders op en gaf nog wat meer gas. ‘Ik hoop het, want het is de enige aanwijzing die we hebben.’ Ergens in de broek van de inspecteur begon plotseling iemand te zingen. Insch trok zijn mobiele telefoon eruit en gaf hem aan Logan. Het ding was helemaal warm. ‘Nou, komt er nog wat van? Neem op!’
Logan drukte de antwoordtoets in. ‘Telefoon van inspecteur Insch.’
Een mannenstem. Oud en schor. ‘Met wie spreek ik?’
‘Brigadier McRae. En wie bent u?’
‘Geef me David.’
‘Hij zit achter het stuur.’
‘Godallemachtig, hele volksstammen gebruiken hun mobiel tijdens het rijden!’
Nu ze geen landbouwmachine van vier ton meer voor zich hadden reed de Range Rover met topsnelheid over de weg.
‘En?’ vroeg Insch. ‘Wie is het?’
‘Geen idee.’
‘Vertel hem maar dat je Garry Brooks aan de lijnt hebt.’
‘Ene Garry Brooks.’
De inspecteur kreunde. ‘Wat wil hij?’
‘Ik wil weten wat hij doet om die klootzak Wiseman te pakken te krijgen. Op het hoofdbureau wil niemand me iets vertellen!’
Logan gaf het verzoek door. En Insch vloekte binnensmonds. ‘Zeg maar dat we een paar mogelijkheden aan het onderzoeken zijn. Ik bel hem wel als we iets substantieels hebben.’
‘Hij zegt…’
‘Ik heb het gehoord. Ik ben gepensioneerd. Niet doof. Zeg tegen hem dat hij vanavond naar de Redgarth komt. Om halfacht. Hij betaalt.’ Daarna hing de nurkse oude man op. Logan klapte de telefoon dicht en gaf hem terug aan Insch.
‘Hij zegt dat je hem vanavond op een drankje moet trakteren.’
De dikke handen van Insch sloten zich strakker om het stuurwiel. ‘Waarom heb je niet gezegd dat ik niet kan? We moeten de schuilplaats van Wiseman in de gaten houden! Dat wist je toch!’
‘Daar kreeg ik helemaal de kans niet meer voor. Die ouwe gek hing zomaar op.’
‘Die “ouwe gek” werkte al bij de politie van Aberdeen toen jij nog niet eens was geboren!’
Alec schoot naar voren. ‘Brooks? Toch niet commissaris Brooks? De man die…’
‘Ik zeg je nog één keer dat je op je plaats moet blijven zitten. De volgende keer ga ik in de remmen, zodat je door de voorruit vliegt!’
‘Toe nou, je moet hem gaan opzoeken! Dat is fantastisch voor de continuïteit: Brooks had in 1987 de leiding over het onderzoek en nu, twintig jaar later, draagt hij de fakkel over aan zijn beschermeling. Als Logan er ook bij is hebben we drie generaties politiemannen, die allemaal betrokken zijn bij de zaak van de Vleesmeester. Stel je voor, dit drietal bespreekt de zaak bij een goed glas bier…’
‘Nee.’
‘Alsjeblieft?’
‘Nee!’
‘O, jezus,’ zei Rennie, terwijl hij zich verschool achter een stapel vermissingen, ‘niet meteen kijken, hoor, maar ze zijn weer bezig.’
Insch en Steel stonden als twee kemphanen tegenover elkaar, vlak bij de kaart van Aberdeen, die het grootste deel van de muur van de recherchekamer in beslag nam. Zo te horen wilde Steel een inval doen op het adres dat ze van Robertson hadden gekregen. Insch wilde het pand in observatie houden. En terwijl die twee aan het bekvechten waren stond Alec het allemaal te filmen, op nog geen meter afstand.
Ten slotte gooide Steel haar armen in de lucht en liep weg, de deur achter zich dichtslaand.
Insch bleef even staan, als een dreigende storm, en beende haar toen achterna, gevolgd door Alec.
‘Verdomme…’ Logan kreeg het onaangename gevoel dat hij op het punt stond zijn weddenschap te winnen.
Terwijl hij keek hoe de deur dichtklapte gaf Rennie hem een por in zijn zij.
‘Hé, wat moet dat?’
‘Moet je niet iets doen?’
‘Ben je gek? Hij vermoordt me.’
‘Maar je moet toch tussenbeide…’
‘Goed! Oké. Ik ga wel.’ Logan sprong overeind en liep, binnens monds vloekend, de kamer uit.
Insch was niet meer zichtbaar in de gang, maar Logan hoorde de deu ren van het trappenhuis heen en weer klapperen. Hij begon te rennen toen hij boven verhitte stemmen hoorde.
Insch: ‘Doe niet zo achterlijk, we..’
Steel: ‘Godallemachtig, ik zeg het alleen maar, oké? Wie weet is hij er gewoon!’
Logan nam de trap met twee treden tegelijk.
Insch: ‘Als we de boel daar binnenstebuiten keren dan weet hij dat we hem op het spoor zijn. Ik wil er geen woord meer over horen. We vallen dat huis niet binnen… Haal je nou die camera nog een keer uit mijn gezicht of niet!’
Alec: ‘Ik doe alleen maar mijn werk… Hé, wat doe je…’
Logan duwde de klapdeuren van het trappenhuis juist op tijd open om te kunnen zien hoe Steel het mannentoilet binnenliep terwijl ze riep: ‘Wil je niet weglopen! We zijn nog niet uitgesproken!’
Logan haastte zich achter haar aan.
Het toilet was een onappetijtelijke ruimte: drie muren waren in een akelige kleur muntgroen geschilderd en de vierde muur, waaraan een langwerpige pisbak was bevestigd, zag er precies zo uit als het gespikkel de terazzobeton op de grond. Maar in tegenstelling tot de vloer, had daar de jarenlange stroom van politie-urine gezorgd voor witte strepen, die verdacht veel leken op melk. Of sperma.
Steel stond met gestrekte armen voor de rij toilethokjes, om Insch zodoende te beletten er een te betreden. ‘Nee, we gaan dit eerst als volwassen mensen uitpraten!’
‘Mens, ga uit de weg!’
Toen Alec een andere positie innam om de scène beter in beeld te krijgen richtte Insch zijn woede op hem: ‘WAT HEB IK JE NOU GEZEGD, VERDOMME!’
‘Maar ik doe alleen maar…’
Insch drukte een hand tegen Alecs borst en gaf hem een duw, waardoor de cameraman languit in de pisgoot belandde.
‘Aaaaargh! Godverdomme!’
Steel keek Insch verbijsterd aan. ‘Ben je nou helemaal gek geworden?’
Insch gromde: ‘SODEMIETER OP!’
‘Je kunt toch iemand niet zomaar…’
‘Jezus… Ik zit onder de zeik!’
Insch draaide zich om, greep Steel bij de revers en duwde haar tegen een toilethokje. ‘Nou moet je eens goed luisteren, jij stinkende…’
Logan deed een stap naar voren. ‘Eh, sorry, inspecteur!’
‘Ik ben bezig, brigadier.’
‘De commissaris wil u spreken. Of u even naar zijn kamer wilt komen.’
‘Zeg maar dat ik zo…’
‘Blijf met je dikke poten van me af!’
‘Hij zei dat het erg dringend was, inspecteur.’
Stilte.
‘Goed dan.’ De inspecteur liet Steel los en deed een stap achteruit. ‘Ik ben hier klaar.’
Ze trok haar jasje recht. ‘Als je het ooit nóg een keer waagt zo aan me te zitten dan… dan gaan je ballen eraf!’
Alec was weer overeind gekomen. Vol walging schudde hij eerst zijn ene voet en daarna de andere, waardoor kleine gele druppeltjes op de groezelige groene vloer spatten. ‘Ik zit verdomme onder de pis! En ik probeerde alleen maar mijn werk te doen!’
Hij raapte zijn camera op en veegde hem af aan zijn mouw. ‘Weet je wel wat die dingen kosten? Ik ga een officiële klacht indienen, je kunt me niet behandelen alsof ik een…’
‘O, god…’ Logan zag de klap al aankomen voordat iemand anders het in de gaten had: Insch balde een van zijn reusachtige handen tot een vuist en haalde uit.
Alec had geen enkele kans. Dus dook Logan naar voren en duwde hem opzij. De cameraman ging onderuit en belandde opnieuw in de pisgoot. Op dat moment realiseerde Logan zich dat hij dit niet helemaal goed had doordacht.
De vuist van Insch schoot door het gat dat was ontstaan omdat Alec niet meer op zijn plaats stond en raakte Logan vol in het gezicht.