51
Het was kwart over vier en het verkeer begon al drukker te worden, onder meer door de slordig geparkeerde vierwielaangedreven auto's en Audi-stationwagens waarin moeders hun kinderen van school haalden. Union Street was één langzame processie van paarse remlichten. Hun recherchewagen zat ingesloten in de beginnende namiddagfile. ‘Sorry, brigadier,’ zei Rennie terwijl hij voor de zoveelste keer op de rem trapte. ‘Ik dacht dat dit sneller was dan via Schoolhill… Het is een nachtmerrie als Robert Gordon leegstroomt. Ik had linksaf moeten gaan, in de richting van Mounthooly…’
Logan haalde zijn schouders op. Ze hadden geen haast.
Het regende nog steeds. De druppels vielen zo hard dat ze tot op knie hoogte omhoogstuiterden; ze vormden een mist die het asfalt tussen de voortkruipende auto's en de gehaaste voetgangers aan het zicht onttrok.
Niet ieder schoolkind had een afhaalouder; sommigen liepen over het trottoir met hun boekentas boven hun hoofd, anderen deelden felgekleurde golfparaplu's. Mijlenver verwijderd van moorden en hartaanvallen.
Logan zag hoe een groep studenten van Robert Gordon de McDonald's binnenstroomde, misschien aangetrokken door de raamposter waarop stond aangekondigd: ‘NU MET 100% GEÏMPORTEERD RUNDVLEES!’
Rennie trommelde opgewonden op het stuur. ‘Ik ga een huis kopen en Laura ten huwelijk vragen.’ Hij keek Logan aan en grinnikte. ‘Te gek, toch? Natuurlijk trouwen we nog niet meteen, ik bedoel ze moet éérst nog afstuderen. En kinderen nemen we wel als we ouder zijn. Boven de dertig of zoiets…’
Logan liet hem doorpraten. Wat had het voor zin zijn droom aan flarden te schieten?
‘We gaan op huwelijksreis naar Las Vegas. Misschien trouwen we daar ook wel. Wat vind jij? Getrouwd worden door Elvis Presley… of is dat te ordinair?’
‘Behoorlijk ordinair.’
‘Soms is ordinair best goed.’
Het verkeer kwam tot stilstand voor de stoplichten bij Union Terrace. Aan de overkant stond een groep meisjes te wachten tot de personenwagens en autobussen stopten en het groene mannetje oplichtte. Allemaal droegen ze de groene truien en de geruite Schotse rokjes van de Albyn-school.
Ze lachten, maakten grapjes, luisterden naar iPods, stuurden smsjes naar hun vriendinnen, bekeken etalages…
Logan fronste zijn wenkbrauwen. Gaf toen Rennie een tik tegen zijn arm. ‘Kijk!’
‘Wat?’ De rechercheur keek naar de overkant. ‘Jezus, ik heb nooit geweten dat jij zo'n oude viespeuk bent.’
‘Nee, idioot, ik bedoel háár. Die met die roodgroene paraplu. Blond. Heeft Laura soms een jonger zusje?’
‘Zusje? Nee, ze is…’ Rennie keek opnieuw naar de meisjes en werd plotseling bleek. Zonder make-up, strak rokje en opgebonden borsten zag Laura er weliswaar heel anders uit dan die avond in de kroeg, maar ze was het beslist. ‘Shit… O, shit!’
‘Wat denk je? Zestien? Ouder? Of jonger?’
‘Shit!’
‘Ze verkleedt zich niet als een schoolmeisje, ze ís een schoolmeisje.’
‘SHIT!’
‘Wie noemde je ook alweer een oude viespeuk?’
Het was rustig op de intensive care; alleen het zoemende en pingende geluid van de apparatuur verbrak de sombere stilte. Insch lag aan een aantal apparaten gekoppeld; er zaten kleine ronde plakkertjes op zijn bleke borst, een zuurstofmasker bedekte zijn mond en aan een van zijn vingertoppen zat een hartslagmetertje.
De vrouw van de inspecteur, Miriam, zat naast zijn bed te snikken in een zakdoek. Ze zag er twintig jaar ouder uit dan ze was.
Logan bleef aan het voeteneinde staan. ‘Hoe gaat het met hem?’
Ze keek op, zag wie het was en richtte haar blik toen weer op haar echt genoot. ‘Ze wachten af of hij… Hij moet sterker worden, anders kunnen ze hem niet opereren.’
‘We…’ Logan kuchte ongemakkelijk en stak een enorme beterschaps kaart in de vorm van een teddybeer omhoog. ‘Iedereen heeft zijn naam erop gezet. We…’ Opnieuw een kuchje. ‘Hij is te koppig om op te geven, dat weet je.’
‘Het is allemaal zó fout gelopen…’
Wat een avond. Fantastisch. Net zo geweldig als een gat in je hoofd.
Vicky klom uit de auto en deed hem op slot met de afstandsbediening. Die stomme Marcus met zijn stomme ouders en zijn superstomme etentje van morgenavond. Ze had zich overal in de stad sufgezocht naar dat stomme biologische lamsvlees. En dat allemaal in de stromende regen. Als Marcus biologisch lamsvlees wilde eten met van die stomme kiemgroenten om indruk te maken op die stomme ouders van hem kon hij haar op zijn minst even helpen de boodschappen uit de wagen te halen.
Ze probeerde de voordeur, maar die was op slot. ‘Nee toch.’ Alsof er iemand zou inbreken als hij thuis was. En ze wist dat hij thuis was, want zijn auto stond op de oprijlaan en alle lichten waren aan. Ze stak haar sleutel in het slot, maar kon hem niet omdraaien. Die idioot had zijn sleutel in het slot laten zitten.
Vicky drukte op de bel. ‘Kom op, Marcus! Doe die stomme deur open!’
Ze deed twee stappen achteruit en keek omhoog naar de pui van het konijnenhok dat moest doorgaan voor een ruime twee-onder-eenkapwoning. Waarschijnlijk zat hij op het toilet te schijten en een van zijn zogenaamd ironische, postmoderne mannenbladen te lezen. Jonge meiden met blote borsten. Héél postmodern.
‘MARCUS!’
Niets.
‘Val dood!’ Ze draaide zich om en liep terug naar de auto. Goed dan, als die lamstraal haar niet wilde helpen zou ze zelf wel… Ze hoorde de deur achter zich opengaan.
Vicky draaide zich om en stak haar handen in de lucht, als ironisch gebaar van verrukking. ‘Halleluja!’
Alleen, er was niemand. Die luie flikker had de deur opengemaakt maar was daarna weer doodgemoedereerd naar binnen gegaan. Goed dan. Oké. Dan zou ze de spullen wel alleen naar binnen zeulen, en als Marcus de komende maand nog seks wilde hebben dan kwam hij thuis van een verdomd koude kermis. Wat haar betrof kon hij het voorlopig doen met postmoderne zelfbevrediging.
Ze sloeg haar handtas over haar schouder, greep zoveel plastic tassen als ze vast kon houden en liep terug naar het huis. Haar hoge hakken klikten op de natte tegels. Naar binnen door de voordeur. De televisie stond aan, een of ander pretentieus discussieprogramma voor op de late avond, over een boek dat niemand ooit zou lezen. Waarom kon hij niet gewoon naar The Simpsons kijken? Maar ja, dat krijg je als je met iemand trouwt die ‘Marcus’ heet.
Ze stampte de hal in en riep: ‘Het zijn wel jóúw ouders, hoor. Je zou me best even kunnen helpen!’
Geen antwoord.
Typisch. Ze liep de keuken annex eetkamer in. Hij was zo'n waardeloze… Ze stond stil. Haar ogen gingen wijd open.
Rood.
Alles was rood.
Er was overal rood.
Het rook naar warm koper en zeezout.
Rauw vlees.
Iets wat ooit een man was geweest lag op de keukentafel. In stukken. Ze kon… ze kon…
Ze hoorde de voordeur dichtvallen.
Ze hoorde hoe de voordeur op slot ging.
ZE MOEST VLUCHTEN!
Vicky keek niet achterom, maar liet haar boodschappentassen vallen en rende door de keuken, waarbij ze bijna uitgleed over het linoleum, dat glad was geworden door al het bloed. Ze greep de kruk van de deur naar de patio, maar die ging niet open. Op slot. Stomme Marcus!
Sleutel in het slot. SLEUTEL IN HET SLOT!
Ze draaide hem om, rukte de deur open en stormde de donkere nacht in… die niet lang donker bleef omdat de veiligheidslamp met de bewegingssensor in de tuin aanfloepte.
Ze gleed uit en viel languit in het natte gras, waardoor ze even, on bedoeld, weer uitzicht had op de keuken. Ze deed het bijna in haar broek. Hij was het, de man uit de krant: slagersschort, Margaret Thatchergriezelmasker, slagersmes.
Het hoofd van Marcus staarde haar aan van onder de tafel. Vicky krab belde overeind, greep haar handtas en begon te rennen.
Door de tuin, met hoge hakken die steeds verder wegzakten in de natte grond. Ze trok haar stomme schoenen uit en liet ze achter.
Voorbij de schuur.
Ze kon hem horen: de Vleesmeester zat haar op de hielen.
Ze klom over de schutting achter het huis, scheurde haar jasje toen ze aan de andere kant in een braamstruik viel. Trok zich niets aan van de doorns die haar huid openreten; als ze morgen nog maar leefde.
Ze rende langs de smalle greppel die haar straat scheidde van de volgende in de wijk. Ze schreeuwde het uit: ‘HELP ME!’ Totdat ze zich realiseerde dat de man die haar achtervolgde zo precies wist waar ze was.
Ze deed haar uiterste best de afstand tussen haar en haar belager zoveel mogelijk te vergroten.
Mobiele telefoon. Ze had een mobiele telefoon in haar handtas. Ze moest de politie bellen.
Ze hoorde de Vleesmeester in de struiken achter zich.
Vicky dook plotseling naar links en verborg zich achter een enorme gaspeldoorn. Ze hield haar adem in en bad geluidloos.
Ze kon hem zien: een vage schaduw met oranjegrijze wolken op de achtergrond.
Telefoon. Waar was haar telefoon?
Vicky leegde de inhoud van haar handtas boven het natte gras en voelde met haar handen; poederdoos, tampons, portemonnee, borstel, creditcardhouder, stukjes papier, nog meer papier, NOG MEER STOMME STUKJES PAPIER. Kam. Lippenstift. Telefoon!
Ze klapte hem open en het scherm lichtte fel op. Snel legde ze haar hand eroverheen, in een poging de gloed te dimmen. Hopend dat hij niet deze kant op had gekeken. Jezus, jezus, jezus…
Negen. Negen. Negen.
Schiet op, schiet op…
‘Alarmcentrale. Welke hulpdienst hebt u nodig?’
‘Politie.’
‘Het spijt me, ik kan u niet verstaan, u klinkt erg zachtjes.’
Vicky kromde haar hand om de microfoon en fluisterde ‘Politie!’ zo hard als ze durfde.
Nu hoefde ze de man aan de andere kant van de lijn alleen nog maar te vertellen wie er achter haar aan zat, waar ze waren en…
De gestalte bleef staan, draaide zich naar links, toen naar rechts en liep vervolgens rechtstreeks haar kant op.
Vicky begon te rennen.