11
De persvoorlichter sloeg de deur van de recherchekamer met een knal achter zich dicht. ‘Vuile klootzakken!’
Logan keek op van zijn stapel onderzoeksrapporten en zag hoe ze driftig naar Insch beende en een krant voor zijn neus hield.
‘Heb je de voorpagina al gezien? Nou? Ze maken gehakt van ons!’ Ge zien de recente ontwikkelingen een nogal ongelukkige uitdrukking. De Aberdeen Examiner opende in chocoladeletters met de kop: HONDERDEN BEWONERS VAN HET NOORDOOSTEN VAN HET LAND ETEN MENSENVLEES! Colin Miller had weer eens toegeslagen.
Insch rukte de krant uit haar hand en las snel door de tekst, waarbij zijn gezicht langzaam donkerpaars werd. ‘MCRAE! Mijn kamer: NU!’ Hij stormde de gang op, waarbij hij bijna een agent van de sokken liep die juist de kamer wilde binnenlopen met een stapel actiesuggesties, gegenereerd door het Home Office Large Major Enquiry System, ofwel HOL MES, het onvolprezen computersysteem van de gezamenlijke politiekorpsen.
Logan zakte onderuit in zijn stoel, tuurde naar het plafond en vloekte. Toen volgde hij de inspecteur.
In het kantoor van Insch heerste niet de gebruikelijke orde en netheid: de vloer lag bezaaid met papierproppen en snoepwikkeltjes. De prullenbak lag op zijn kant en had een flinke deuk opgelopen. Insch wachtte zelfs niet tot Logan de deur had dichtgedaan. ‘WAAROM HEB JE ME HIER NIETS OVER VERTELD?’
‘Ik dacht dat je het wel wist. Het is niet bepaald…’
‘Hoe wist die maat van jou uit Glasgow dat er mensenvlees is ge…’ Zijn varkensogen werden boze, kleine spleetjes. ‘Heb jij…’
‘Ik heb geen woord tegen hem gezegd! Hij…’
‘Die leugenachtige koe!’ Het gezicht van de inspecteur werd nog lelijker. Hij drukte een toets in op zijn mobiele telefoon en vroeg naar het mortuarium.
Het duurde niet lang of uit de krakende luidspreker klonk de stem van Isobel: ‘Ik hoop dat dit belangrijk is! Heb je enig idee…’
‘HOE HAAL JE HET IN JE BOTTE HOOFD?’
‘Wat? Ik…’
‘Dacht je nou écht dat ik er niet achter zou komen?’
De temperatuur van Isobels stem daalde met ongeveer twintig graden. ‘Als je me iets te zeggen hebt, inspecteur, zeg het dan. Ik wens niet te worden toegesproken als de eerste de beste snotneus, begrepen?’
‘Dat vriendje van jou! De voorpagina van de Examiner. Ik had gedacht dat jij je professioneler zou gedragen…’
Uit de speaker klonk een langgerekt brrrrrrrrrrrr. Ze had opgehangen.
Insch drukte zo hard op de uitknop dat zijn telefoontje kraakte. ‘Heb jij…’ Plotseling vertrok zijn gezicht. Hij legde twee vingers tegen de zijkant van zijn keel en probeerde langzaam te ademen. In en uit. In en uit.
Logan sloeg deze zenoefening gade en stelde zich voor wat voor rommel het zou geven als het hoofd van de inspecteur uiteindelijk een keer zou exploderen. ‘Eh… zal ik misschien een glaasje water halen, inspecteur?’
Insch hield zijn ogen dicht en onderbrak ook het langzame, af en toe stokkende in- en uitademen niet.
De deur van de kamer vloog open. ‘Hoe haal je het in je botte kop!’ Isobel stormde de kamer binnen, nog gehuld in haar witte overall, groene plastic schort, haarnetje en witte klompen. Ze trok haar bebloede latex handschoenen uit en smeet die op het bureau van de inspecteur. ‘Als je het ooit nog één keer waagt me zo toe te spreken…’
Insch sloeg met zijn dikke vuist op de krant. ‘Hoe wist hij het dan? Dat vriendje van jou? Hoe kwam hij dan aan vertrouwelijke informatie over een lopend onderzoek? Een onderzoek waar jij ook bij betrokken bent? Een…’
Isobel sloeg hem hard in het gezicht; op zijn rode gelaat bleef enkele seconden duidelijk een witte handafdruk zichtbaar. Ze pakte de telefoon van het bureau en toetste een nummer in. Waarschijnlijk belde ze Interne Zaken om een klacht in te dienen. ‘Hallo?… Ja.’ Ze drukte op de toets waarmee de handsfreefunctie werd geactiveerd en vroeg: ‘Kun je me horen?’
Colin Millers stem, met zijn onmiskenbare Glasgow-accent, tetterde de kamer in. ‘Jawel, maar gaat dit lang… Staat de luidspreker aan? Izzy, je weet toch dat ik dat…’
‘Colin, heb ik je iets verteld over die Wiseman-zaak?’
‘Wat? Waar heb je het over?’
‘Heb ik jou daar iets over verteld?’
Het bleef even stil. Daarna antwoordde hij: ‘Nee, maar dat weet je toch?’
Isobel keek naar Insch, met een triomfantelijke uitdrukking op haar gezicht. Maar de inspecteur was nog niet klaar. ‘Moet ik dan écht geloven dat hij dat allemaal zelf heeft uitgevonden?’
‘Wie is dat? Inspecteur Vetklep?’
Insch zag eruit alsof hij op het punt stond uit zijn voegen te barsten. ‘Geef gewoon antwoord, verdomme! Wie heeft het je verteld?’
‘Ik geloof dit gewoon niet… Jullie vinden in de haven een container die bestemd is voor de offshore-industrie. Vervolgens vallen jullie een groothandel binnen en een paar uur later is er een inval bij een slager. Logisch toch dat dan automatisch het kwartje valt? Wat zouden al die mensen anders gedaan moeten hebben met het vlees dat ze kochten? Denk je soms dat ze het netjes hebben begraven? Natuurlijk hebben ze het opgegeten, wat dacht jij dan?’
‘Heb je…’
‘Daar hoef je geen raketgeleerde voor te zijn.’
Isobel sloeg haar armen over elkaar. ‘En, inspecteur? Heb je niet iets te zeggen?’
Dat had Insch wel, maar niet tegen Isobel: ‘Heb jij enig idee hoeveel narigheid je hebt veroorzaakt met dat artikel? De telefoon staat hier roodgloeiend van mensen die zaniken dat hun worst zo raar smaakt! Hoe kunnen we hier nou fatsoenlijk een moordonderzoek uitvoeren als we…’
‘Ja, nou wordt ie mooi! Dus het is míjn schuld dat jullie Wiseman nog niet te pakken hebben gekregen? Ik heb ze verteld dat ze mensenvlees hebben gegeten omdat het waar is! In plaats van mij de schuld te geven kun je er beter wat aan gaan doen. En als je ooit nog eens zo tegen Izzy praat, dan kom ik bij je langs om je kop te verbouwen!’ En weg was hij.
Richard Davidson was niet bepaald iemand aan wie je je kinderen zou toevertrouwen. Tenzij je echt een enorme hekel aan ze had. Een een meter tachtig lange samenballing van onvrede, gekleed in het standaard gevangenisuniform – T-shirt, gestreept hemd en spijkerbroek – dat hij droeg met de uitstraling van een slechtgehumeurde rottweiler. Hij keek nors naar Logan en Faulds, die aan de andere kant van de tafel zaten in de verhoorkamer van de gevangenis.
De hoofdcommissaris probeerde zijn ontwapenende glimlach op hem uit. ‘Weet je nog wie ik ben, Richard? Ik heb destijds…’
‘Ik weet wie jij bent. Oké? En voor mij kan je nog steeds doodvallen.’
‘Richard, het spijt me dat het allemaal zo voor je gelopen is, maar…’
‘Nou, is dát even een opluchting. Daar knap ik écht van op. Dat het je spijt. Jamies vader en moeder worden vermoord en híj mag bij zijn oma gaan wonen. Hij mag naar de universiteit. Hij schrijft een kutboek. En wat krijg ik? Een vader die zich doodzuipt. Foute pleegouders. En een strafblad.’ Hij tikte met zijn duim tegen zijn borst. ‘Wanneer krijg ík een contract van een uitgever?’
‘Richard, ik…’
‘En de boeken die hij schrijft zijn waardeloos.’
Logan keek toe terwijl ze elkaar aanstaarden. ‘Hoor eens,’ zei hij, ‘we willen je alleen maar een paar vragen stellen over wat er twintig jaar geleden is gebeurd. Oké? Verder niets.’
Richard Davidson keek hem wantrouwig aan. ‘Verder heb ik ook niks gedaan. Alles wat ze je hebben verteld is gelogen.’
‘Goed. Het kan me niet schelen. We willen alleen maar weten wat er in 1987 is gebeurd.’
‘Verder niets?’
‘Verder niets.’
Davidson schoof heen en weer in zijn stoel en keek toen naar de camera die hoog in een hoek van de kamer was gemonteerd. ‘We brachten Jamie thuis, mijn moeder en ik. Het was al donker. We kwamen bij wat we toen de jungle noemden: alleen maar een paar bomen en bosjes in het park, maar Jamie en ik speelden daar altijd soldaatje, de Engelsen tegen de Japanners.’ Hij keek omlaag naar zijn handen, opende ze en sloot ze weer, als een hartslag. Tussen de door medegevangenen aangebrachte tatoeages waren kneuzingen zichtbaar op zijn knokkels. ‘Jamie en ik renden naar de jungle… Mijn moeder begon te roepen dat we terug moesten komen, maar dat deden we niet. Jamie moest naar een stomme verkleedpartij van het werk van zijn vader en daar had hij geen zin in. Zijn vader was een echte klootzak.’
Hij zuchtte. ‘Na een tijdje hadden we genoeg van het soldaatje spelen, maar toen konden we mijn moeder nergens meer vinden… Ze was verdwenen.’ Hij wreef over zijn ogen en haalde diep adem. ‘En toen kwam hij opeens opdagen. Wiseman, in zijn stomme slagerskostuum. Hij nam ons bij de hand en… en toen liepen we terug naar het huis van Jamie… Mijn moeder heb ik nooit meer gezien.’
Logan wachtte een minuut voordat hij een eind maakte aan de stilte. ‘Wat is er toen precies gebeurd, in het huis?’
‘Gek, nietwaar? Zo lang geleden en ik mis haar nog steeds…’ Davidson schudde zijn hoofd en wreef opnieuw in zijn ogen. ‘Die stomme pa van Jamie was aan de telefoon. Hij begon tegen ons te schreeuwen en toen renden we naar boven… en toen trok Jamie dat stomme Vikingkostuum aan en daarna bleven we op zijn kamer zitten. We hoorden nog meer geschreeuw beneden en we wilden niet naar beneden omdat we bang waren dat we dan nog meer moeilijkheden zouden krijgen: de vader van Jamie was er zo eentje die gerust de kinderen van iemand anders slaat. Dus we bleven maar zitten wachten totdat hij ons zou komen halen. Maar dat deed hij niet…’
Davidson huiverde. ‘Ten slotte besloten we toch maar naar beneden te gaan. De hele keuken zat onder het bloed… en Wiseman… Wiseman bracht ons naar de woonkamer en daarna ging hij eten maken…’ Hij keek het tweetal met rode ogen aan. ‘Jamie schrijft in zijn boek dat we pannenkoeken hebben gegeten maar dat klopt niet. Het was lever. Zijn vader vond lever smerig dus dat heeft hij beslist niet in huis gehad. Dus waar denk je dat Wiseman het vandaan had?’ Er viel opnieuw een lange stilte. Toen stond Richard Davidson op. Hij sloeg zijn armen om zichzelf heen, alsof hij het koud had. ‘Nu wil ik graag terug naar mijn cel.’
‘Zo,’ zei Logan nadat een gevangenbewaarder Davidson had teruggebracht naar zijn cel, ‘en wat wil je nu gaan doen?’
Faulds keek op zijn horloge. ‘Bijna tien uur. Nu we toch hier zijn kunnen we net zo goed even een praatje maken met die slager. Hoe heette hij ook al weer… McFarlane.’
‘Nou, eh…’
‘Wat?’
‘Dat is misschien niet zo'n goed idee. Inspecteur Insch is nogal…’
De hoofdcommissaris maakte een wegwuivend gebaar. ‘Onzin. We maken alleen maar een babbeltje met hem. Dat kan toch geen kwaad?’
‘Maar…’
‘Goed, dat is dan afgesproken. Als jij iemand regelt om hem te gaan halen, dan zal ik een paar lekkere koppen thee gaan scoren.’
Vijf minuten later was Logan zijn deel van de afspraak nagekomen, wat je van Faulds niet kon zeggen. Wat er in de drie plastic bekertjes zat waar hij mee was komen opdagen kon je alleen maar ‘lekker’ noemen als je een pathologische leugenaar was. Het leek niet eens op thee. Het was een bruine, waterige substantie met verdacht uitziend schuim aan de randen.
Maar dat was nog niet het meest onaantrekkelijke verschijnsel in de verhoorkamer. Die eer kwam toe aan Andrew McFarlane. De slager zag eruit alsof zijn laatste uur had geslagen. Op zijn kalende voorhoofd parelden zweetdruppels. Zijn gezicht was op verschillende plaatsen opgezwollen en had diverse blauwe plekken. Zijn grote, rode neus stond een beetje scheef en erboven zat een pleister geplakt, van het ene blauwe oog naar het andere. En hij stonk. Een combinatie van zweet, jodium en wanhoop.
Hij schoof ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel.
‘Jullie moeten me hieruit halen!’
Faulds gaf hem een van de plastic bekertjes. ‘Rustig maar, meneer McFarlane. U zit hier toch goed?’
‘Ik zit hier goed? EN DIT DAN?’ Met een trillende vinger wees hij naar zijn gehavende gezicht. ‘Ze hebben mijn foto in de krant afgedrukt! Iedereen denkt dat ik die mensen heb vermoord…’
‘Het valt toch best…’
‘Hij bleef maar slaan! Hij zei dat ik zijn moeder heb vermoord! Ik heb haar nooit met een vinger aangeraakt! Ik heb het niet gedaan!’ McFarlane begon te huilen. ‘Ik wilde alleen maar slager worden. Ergens op een rustige plek. Een zaak beginnen waar de mensen vlees konden kopen…’
‘Maar waarom bent u nou toch stukken mensenvlees gaan verkopen?’
McFarlane veegde zijn neus af met zijn mouw. ‘Dat heb ik toch al gezegd. Ik wéét niet hoe dat in mijn winkel terecht is gekomen.’
‘Dus u beweert dat Wiseman het allemaal heeft ge…’
‘Nee. Die heeft niemand vermoord, hij…’
‘In de Peterhead-gevangenis heeft hij anders wél iemand doodgeslagen. In de doucheruimte.’
‘Het is jullie schuld dat hij daar terecht is gekomen! Daar kon hij niets aan doen. Vuile klootzakken!’
‘Ik snap gewoon niet dat je hem een baan hebt gegeven toen hij vrijkwam. Wiseman in een slagerswinkel? Dan kun je net zo goed Gary Glitter de sleutel van een kindertehuis geven.’
‘Hij is mijn zwager. Wat had ik dan moeten doen? Had ik hem in de steek moeten laten? Hij heeft die mensen helemaal niet vermoord!’
‘Hou toch op, Andrew.’ Faulds leunde achterover en gooide zijn vriendelijke hoofdcommissarissenglimlach weer in de strijd; de glimlach die bij Richard Davidson niet had gewerkt. ‘Toen hij werd gearresteerd is er bloed gevonden in de kofferbak van zijn auto. Dat…’
‘Dat was zijn eigen bloed! Hij had zich gesneden. Dat is allemaal aan de orde geweest tijdens het hoger beroep. Jullie hebben hem erin geluisd.’
‘Hij heeft toch bekend?’
‘Jullie hebben een bekentenis uit hem geslagen!’
‘Doe me nou toch een lol.’ Faulds pakte zijn bekertje thee, keek ernaar en zette het weer neer. ‘Ik zal je eens wat zeggen: ik heb altijd al vermoed dat hij een medeplichtige heeft gehad. Iemand moet hem hebben geholpen. Iemand met een eigen slagerswinkel. Iemand die…’
‘Vergeet het maar! Ik heb niets gedaan!’
De hoofdcommissaris boog zich over de tafel en tikte met zijn vinger tegen McFarlanes borstkas. ‘Twintig jaar geleden hielp je hem met het wegmaken van de stoffelijke overschotten en nu doe je het wéér.’
‘Niet waar.’
‘Waar was je op veertien oktober 1982?’
‘Wat? Dat herinner ik me niet. Dat is vijfentwintig jaar geleden…’
‘Was je in Birmingham, McFarlane?’
‘Nee!’
‘Shirley Gidwani was zwanger. Wist je dat, toen je haar samen met Wiseman opensneed?’
‘Dat hebben we niet ge…’
‘Jullie hebben stukken van haar vlees in het vriesvak gelegd alsof ze een scharrelkip was.’
‘Ik heb nooit…’
‘Ik was degene die het aan haar ouders moest gaan vertellen!’
McFarlane sloeg zijn handen voor zijn oren. ‘Hou op!’
‘Jullie hadden niet eens genoeg van haar overgelaten voor een fatsoenlijke begrafenis.’
‘Ik heb nooit iemand vermoord! Dat wás ik niet! Vraag het hem maar! Vraag het maar aan Ken! Hij zal je vertellen…’
‘O, dat zullen we zeker doen, McFarlane, zodra we hem hebben gearresteerd. En we willen ook graag even praten met je vrouw…’ Faulds bekeek zijn aantekeningen. ‘Met Kirsty.’
Het deel van het gezicht van McFarlane dat niet blauw was werd lijkbleek. ‘Ze is bij me weg.’
‘Dat weten we. Maar waar is ze nu?’
‘Dat… dat weet ik niet.’ Hij tuurde naar het tafelblad. ‘Ze is ervandoor met een elektricien. Een zekere Neil, oké. Ben je nou tevreden?’
‘Niet echt.’ Faulds schoof zijn stoel naar achteren en stond op, zodat hij boven de huiverende slager uittorende. ‘Ik hoop dat je een goede advocaat hebt, McFarlane, want die zul je beslist nodig hebben.’