48

‘Hebt u enig idee hoe laat het is?’ protesteerde de vrouw aan de andere kant van de lijn. ‘Iedereen is al opgeborgen voor de nacht. Het is niet de bedoeling dat we hun routine verstoren. Belt u morgen maar terug.’

Logan keek op zijn horloge. Bijna elf uur. De archiefkamer lag vol met stukken en voorwerpen uit het dossier van 1987: onderzoeksverslagen, sectierapporten, rapporten van de technische recherche, rechtbankverslagen, daderprofielen en plastic zakken met bewijsstukken: bloed monsters, een mes uit de keuken van McLaughlin en een haak uit de vervallen slagerswinkel waarin de stoffelijke resten waren gevonden…

‘Ik weet dat het al laat is, maar ik moet hem dringend spreken.’ Logan keek naar de bewijszak die op het midden van de tafel lag: een vierkant stuk uit de bekleding van de kofferbak van Ken Wisemans auto. Hij had de analyse herhaalde malen gelezen op zoek naar iets wat de slager in de gevangenis zou houden, waar Insch hem niet kon bereiken.

Het geluid werd gedempt – waarschijnlijk had ze haar hand over de hoorn gelegd – en toen was ze weer terug. ‘Geef uw nummer maar, dan bellen we u terug.’

Na een kwartier ging Logans mobiele telefoon: de Peterhead-gevangenis, zoals beloofd. Na wat heen en weer gepraat klonk een bekend, gespeeld geaffecteerd accent: ‘Brigadier McRae, waaraan heb ik de eer te danken dat u…’

‘Ik wil weten wat Wiseman je heeft verteld over de vrouw die hij heeft vermoord.’

Het bleef even stil. ‘Ik denk niet dat het ethisch van me zou zijn om dat…’

‘Je vertelde dat jullie over haar hebben gesproken. Wat heeft hij gezegd?’

‘Krijg ik mijn eigen kok?’

‘Wat denk je zelf?’

‘Dan weet ik niets.’

‘Dat dacht ik al. Maar je hébt ook nooit wat geweten, nietwaar? Je doet wel net alsof je zo'n wijsneus bent, maar je kunt nog niet eens tot elf tellen met je vingers en je lul.’

‘Zo mag je niet tegen me praten. Ik heb mijn therapeut gesproken en zij zegt dat je niets mag zeggen wat mijn zelfbeeld ondermijnt, je bent…’

‘Ik heb lak aan jou en aan je zelfbeeld, Robertson.’ Logan verbrak de verbinding. Trillend van woede. Misselijk. Hij greep het stuk be kleding en liep ermee naar het laboratorium van de technische recherche op de derde verdieping. Het was geen goed idee geweest Angus Robertson te bellen.

Toen hij voor de deur van het laboratorium stond ging zijn telefoon opnieuw. De Peterhead-gevangenis.

‘Hij heeft me erover verteld, nou goed? Meestal 's avonds, als de anderen al sliepen. Hij heeft me verteld hoe hij haar in stukken heeft gesneden. Dat het net was alsof je een beest slachtte. Dat het vlees op dezelfde manier aan de botten zat. Dat hij er doodziek van was geworden.’

‘Wie was ze?’

‘Hij heeft alles ergens bij Bennachie begraven. Hij zei dat het allemaal gelogen was: hij had helemaal niemand opgegeten.’

‘Wie – was – ze?’

‘Het ging om geld. Volgens mij ging het om geld… Ze had iets, of ze kende iemand die iets…’

‘Concentreer je nou eens! Wie heeft Wiseman vermoord?’

‘Iets… Het had iets te maken met…’ Robertson klonk alsof hij op het punt stond in huilen uit te barsten. ‘Ik kan het me niet herinneren…’

Een stem op de achtergrond: ‘Angus, als je hierdoor van streek raakt mag je stoppen. Je hoeft dit niet te doen.’

‘Ik weet niet wie ze is. Ik heb het wel geweten. Eerlijk waar! Maar nu kan ik het me niet herinneren.’

‘Het is goed, geef mij de telefoon maar.’ Wat geruis en getik. ‘Hallo? Brigadier McRae?’

‘Geef me Robertson weer, ik heb een naam nodig.’

‘Angus is van streek, ik…’

‘Wat heb ik daarmee te maken? Ik moet weten wie Wiseman heeft vermoord.’

Ze deed duidelijk moeite haar stem niet te verheffen. ‘Hij is jaren geleden een paar maal met een mes gestoken en heeft toen een boel bloed verloren. Hij is geopereerd maar er is wat misgegaan met de verdoving. Daarom kan hij zich sommige dingen nu niet herinneren. Dat is erg frustrerend voor hem.’

‘Wij hebben hier ook wel eens een frustratie. Maar ik wil weten wie…’

‘U zou wel eens een beetje meer begrip kunnen hebben voor een medemens die lijdt, brigadier.’

‘Een medemens… hij heeft vijftien vrouwen vermoord en hun stervende lichamen verkracht! En geef me nou die klootzak weer aan de lijn.’

‘Dit doet de deur dicht. Dit verhoor is afgelopen, brigadier. Ik zal een officiële klacht indienen over uw gedrag. Hoe durft u!’

‘O ja? Nou, ik wil nog wel eens zien hoeveel begrip u voor hem kunt opbrengen als hij u drieëntwintig keer met een mes heeft gestoken.’

Maar ze had al opgehangen.

Terwijl Logan de telefoon weer in zijn zak stopte en de deur van het laboratorium openduwde begon hij zich al een beetje schuldig te voelen over zijn botte gedrag. In het laboratorium waren ze er kennelijk nog niet in geslaagd de transistorradio te repareren, want hij stond nog steeds afgestemd op radio twee. Drie laboratoriummedewerkers waren bezig aan een grote ronde tafel. Ze dronken thee en mopperden dat ze midden in de nacht nog steeds bezig waren met het testen van stukken vlees waarvan de herkomst dubieus was.

Logan zette de bewijszak met kofferbakbekleding op tafel en vroeg of iemand hem een dienst wilde bewijzen.

Samantha – de enige goth die bij de technische recherche werkte – streek een lange donkere lok weg uit haar bleke gezicht en vroeg of hij een geintje maakte. ‘Er liggen nog negen miljoen stukken vlees te wachten.’

‘Het is voor Insch.’

Ze prikte met een afgekloven balpen tegen de zak. ‘Wat is het?’

‘Een bebloed stuk kofferbakbekleding uit negentiennegentig.’

‘O, jezus. Denk je dat we hier geen dringender zaken te doen hebben?’

‘Het komt uit de wagen van Wiseman: menselijk en dierlijk. Ze konden destijds het DNA niet scheiden.’

Samantha tilde de zak op en bekeek de roestbruine inhoud. ‘Dit spul is bijna twintig jaar oud.’

‘Ja, maar jij bent twintig jaar slimmer dan die gasten van destijds.’

‘Denk je nou echt dat het helpt als je gaat slijmen?

‘Je bent ook twintig jaar knapper… tenminste voor iemand die valt op types die eruit proberen te zien als wandelende lijken.’

Ze probeerde boos te kijken maar kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Je bent écht een etter…’

‘Doe me een lol en leg hem boven op de stapel. Het is belangrijk.’

‘Ik kan je niets be…’

‘Héél belangrijk.’

Ze zuchtte. ‘Oké, oké. Ik zal zien wat ik kan doen.’

Telefoon. Gerinkel. ‘Pfffff…’ Logan probeerde rechtop in bed te gaan zitten, maar geen van zijn ledematen leek te willen gehoorzamen. Het antwoordapparaat moest het overgenomen hebben, want het werd even stil en daarna klonk er een langgerekte piep.

Hij draaide zich om. Trok het dekbed om zich heen als een cocon. Wilde slapen.

De telefoon ging opnieuw.

Logan keek met halfdichte ogen naar de wekker: negen minuten voor halfvijf. Hij liet zijn hoofd weer op het kussen rusten en wreef over zijn gezicht terwijl de telefoon bleef rinkelen. ‘Urrrrgh…’

Hij slofte de woonkamer in, net op tijd om te horen hoe het antwoord apparaat de meldtekst afrondde. De luidspreker kraakte even en toen klonk een geïrriteerde vrouwenstem: ‘Nou, mooi is dat. Bewijs je iemand eens een keer een dienst, en dan nemen ze niet…’

Hij rukte de hoorn van de haak. ‘Hallo?’

‘Waarom duurde dat zo lang?’

Eindelijk ontsnapte hem een geeuw. ‘Het is halfvijf.’

‘Ik heb het menselijk DNA kunnen scheiden van de overige rommel in die bekleding en het was inderdeed een hele klus. Fijn dat je er even naar vraagt. Het heeft me uren gekost voordat ik eindelijk een bruikbaar monster had.’

Logan plofte op de bank. ‘Mmmmph?’ Hij geeuwde opnieuw.

‘Ik heb het vergeleken met de database en wat denk je: geen rechtstreekse match.’

‘Verdomme… Het spijt me. Het leek me de moeite waard het te…’

‘Geen rechtstreekse match, maar het lijkt er wel op dat we een familiematch hebben. Ze wachtte vijf tellen om de spanning wat op te voeren. ‘Wil je raden met wie?’

Maar Logan wist het al: ‘Richard Davidson. Hij zit drie jaar vast in Craiginches wegens drugsbezit, meineed en zware mishandeling. Zijn moeder is verdwenen op de avond waarop de McLaughlins zijn vermoord.’ Nu wisten ze eindelijk wat er met haar was gebeurd.

‘Wat? Nee, Ken Wiseman. Het zou goed kunnen dat het in negentienvijfennegentig, toen die beroepszaak diende, leek op zijn bloed. Maar dat is het niet. Het is van een vrouw. Dus je moet denken aan zijn tante, zijn moeder…’

‘Zuster. Kirsty McFarlane. Het gerucht gaat dat ze er achttien jaar geleden vandoor is gegaan met een elektricien.’

Logan, die zich thuis nog snel even had gedoucht en geschoren, wachtte totdat agent Munro, een van de sociaal werksters van het politiekorps, de recherchewagen had geparkeerd. Hij stapte uit. Het was een koude novemberochtend en hij voelde zich nog steeds een wrak. Het was inmiddels halfzes en nog pikdonker, afgezien van het schaarse licht van de straatlantaarns.

Munro deed de wagen op slot en geeuwde. De adem die ze uitblies vormde een dun wolkje dat langzaam verdween in de indigoblauwe lucht. Ze rekte zich uit en huiverde. ‘Ik snap niet waarom dit niet even kon wachten…’

De slagerswinkel van McFarlane was opnieuw mikpunt geweest van beginnende graffitiartiesten; op het multiplex dat voor de ramen was gespijkerd waren nieuwe scheldwoorden gekalkt.

‘Ik bedoel, die man zal ook nog wel slapen en…’

‘Druk nou maar op de bel.’

Ze schudde haar hoofd en liep in zichzelf mompelend naar de voordeur van de slagerij. Ze bleef staan en bestudeerde de deur.

Logan stak zijn handen in zijn zakken en wachtte. ‘Het zou fijn zijn als het vandaag nog kan gebeuren.’

‘Er zit hondenpoep op de bel.’ Ze drukte met haar voet tegen de deur, waarop die openzwaaide. ‘Het slot is geforceerd. Het lijkt wel alsof de deur is ingetrapt.’

Overal graffiti: ‘VUILE MOORDENAAR!’, ‘GORE KANNIBAAL!’, ‘DE DOOD IS NIET ERG GENOEG VOOR JOU’, ‘ENGELSEN OPROTTEN’… Logan gaf haar opdracht de meldkamer op de hoogte te brengen. ‘Vertel maar dat we een heterdaadje hebben. Inbraak. Zeg maar dat de bewoner is bedreigd met de dood.’

‘O, verdomme…’ Ze trok de portofoon van haar schouder en riep de meldkamer op terwijl Logan voorzichtig over de drempel stapte, de lange, donkere gang in. Op de muren waren met een verfspuit nog meer kreten gespoten: gore taal, bedreigingen en ‘WEG MET DE DONS!’

Onder aan de trap bleef hij staan.

Ergens beneden brandde licht. Logan liep erheen. Het kwam van de tussendeur die vanuit het trappenhuis toegang bood tot de slagerij. Hij stond op een kier en in de slagerij zag hij het licht van een lantaarn, die op een met verf bekladde muur scheen. Onderdrukt gezang. Incoherent en onverstaanbaar.

Logan duwde de deur langzaam verder open.

McFarlane was gekleed in zijn slagersuniform: witte jas, blauwgestreept schort, kleine witte slagersmuts. Hij was bezig de vernielde toonbank te overgieten met benzine uit een groene plastic jerrycan. Hij maakte een ongecontroleerde beweging naar links, maar wist zijn evenwicht te bewaren, al morste hij daarbij wel een hoeveelheid benzine op zijn broek.

‘Laat me raden,’ zei Logan terwijl hij de chaos binnenstapte. ‘Jij bent zeker bezig met het organiseren van een barbecue om je vervroegde pensionering te vieren?’

McFarlane draaide zich geschrokken om, waarbij de benzine en zijn benen alle kanten op vlogen. Hij gleed uit en viel op zijn achterste. ‘We…’ Even leek hij te gaan overgeven. ‘We zijn gesloten.’ Toen kotste hij zichzelf inderdaad onder.

In het appartement van de slager was het drukkend heet, hetgeen de stank alleen maar erger maakte. McFarlane zat op de smetteloze bank, in zijn smetteloze woonkamer, gekleed in een schort dat vol zat met ben zinevlekken en braaksel. Hij hield een foto in een zilveren lijst tegen zich aan gedrukt en negeerde de kop zwarte koffie die voor hem op tafel stond. Logan stelde agent Munro aan hem voor.

Het overgeven leek McFarlane goed te hebben gedaan. Afgezien van de stank en de bloeddoorlopen ogen zou je bijna geloven dat hij niet dronken was. ‘Het… het spijt me…’ Hij knipperde een traan weg. ‘Ik wist niet wat ik anders nog kon doen… Ik heb twintig jaar van mijn leven geïnvesteerd in de zaak… Ik dacht, als niemand gewond raakt… Ik bedoel, de verzekeringsmaatschappij heeft in de loop der jaren toch zeker genoeg aan me verdiend? Het was toch al een puinhoop…’

‘Ik ben bang dat we slecht nieuws voor je hebben, Andrew.’

De slager keek niet op. ‘Ik had geen keus…’

‘Het gaat over Kirsty, je vrouw. We hebben de bekleding van de kofferbak van Ken Wisemans auto opnieuw op DNA getest. Het menselijke bloed is niet afkomstig van hem, maar van Kirsty.’

McFarlane vertrok zijn gelaat en drukte de foto nog dichter tegen zich aan. ‘Ze was alles voor me. Alles…’

‘Agent Munro is maatschapelijk werkster, ze zal u…’

‘Hij heeft haar gedood.’

‘Dat denken we inderdaad. Hij heeft het verteld aan een medegevangene…’

‘Ik heb het gezien… Ik heb gezien hoe hij haar in stukken heeft gehakt…’ Hij begroef zijn hoofd in zijn handen en snikte.

Logan verplaatste zijn blik van de in benzine en braaksel gemarineerde slager naar agent Munro en weer terug. Het kostte hem moeite een brede grijns te onderdrukken. Ze hadden een getuige. Eindelijk, na al die jaren, hadden ze een tastbaar bewijs tegen Wiseman.