15
‘Hé, knappe jongen.’
Byrne haalde diep adem en zette zich schrap voordat hij zich omdraaide. Het was al een tijdje geleden sinds hij haar voor het laatst had gezien en hij wilde dat zijn gezicht de warmte en genegenheid zou uitstralen die hij werkelijk voor haar voelde, niet de schrik en schok van de meeste mensen. Toen Victoria Lindstrom in Philadelphia was aangekomen vanuit Meadville, een kleine stad in het noordwesten van Pennsylvania, was ze een stralende schoonheid van zeventien. Zoals veel knappe meiden die de reis maakten, droomde ze ervan model te worden en de Amerikaanse droom te verwezenlijken. Zoals voor veel van zulke meisjes brak die droom algauw in scherven en veranderde in de grimmige nachtmerrie van het straatleven in de grote stad. En op straat leerde Victoria een gewelddadige man kennen die haar leven bijna volledig zou verwoesten. Die man was Julian Matisse.
Voor een jonge vrouw ais Victoria bezat Matisse een zekere goedkope charme. Maar toen ze zijn herhaalde avances afwees, volgde hij haar op een avond naar huis, een tweekamer appartement in Market Street, dat ze deelde met haar nicht Irina. Wekenlang werd ze door Matisse gestalkt. En toen op een avond sloeg hij toe.
Julian Matisse sneed Victorias gezicht open met een hobby mes. Hij veranderde haar prachtige huid in een ruig landschap van gapende wonden. Byrne had de foto’s van de plaats delict gezien. De hoeveelheid bloed was onvoorstelbaar.
Na bijna een maand in het ziekenhuis, met haar gezicht nog zwaar in het verband, had Victoria dapper tegen Julian Matisse getuigd. Hij kreeg een straf van tien tot vijftien jaar.
Maar zoals het systeem nu eenmaal was, en nog altijd is, kwam Matisse al na veertig maanden vrij. Zijn grimmige handwerk hield veel langer stand.
Byrne had haar voor het eerst ontmoet toen ze nog geen twintig was, niet lang voordat ze Matisse tegen het lijf liep. Hij had een keer meegemaakt hoe ze letterlijk het verkeer lam legde in Broad Street. Met haar zilveren ogen, haar ravenzwarte haar en haar stralende huid was Victoria Lindstrom werkelijk een oogverblindend mooie vrouw geweest. Dat was ze nog steeds, als je door de verminkingen heen kon kijken. Kevin Byrne was daartoe in staat; de meeste mannen niet.
Byrne probeerde overeind te komen en greep zijn stok halverwege vast. De pijn sneed door zijn lichaam. Victoria legde een zachte hand op zijn schouder, boog zich over hem heen en kuste hem op zijn wang voordat ze hem weer terug duwde in zijn stoel. Hij liet haar begaan. Heel even vervulde Victoria’s parfum hem met een krachtige mengeling van verlangen en nostalgie. Het bracht hem terug naar hun eerste ontmoeting, toen ze allebei nog zo jong waren geweest en het leven zijn pijlen nog moest afvuren.
Nu bevonden ze zich in de coffeeshop op de eerste verdieping van Liberty Place, het kantoor- en winkel complex tussen 15th en Chestnut Street. Byrnes dienst was officieel om zes uur geëindigd. Hij had graag nog een paar uur het bloedspoor van het Rivercrest Motel gevolgd, maar Ike Buchanan had hem naar huis gestuurd.
Victoria ging zitten. Ze droeg strakke, verbleekte jeans en een rood-paarse zijden blouse. Het leven en de tijd hadden haar wat meer rimpeltjes rond haar ogen gegeven, maar haar figuur intact gelaten. Ze was nog net zo slank en sexy als de eerste keer dat ze elkaar hadden ontmoet. ‘Ik heb over je gelezen in de kranten,' zei ze, terwijl ze haar koffiebekertje opende. ‘Ik vond het heel erg van je ellende.’
‘Dank je,' antwoordde Byrne. Dat had hij de afgelopen maanden wel vaker gehoord. Hij reageerde er nauwelijks meer op. Iedereen die hij kende had er een andere, goedbedoelde term voor: ellende, incident, ongeluk, confrontatie. Hij was door zijn hoofd geschoten. Dat was de realiteit. Maar waarschijnlijk hadden de meeste mensen moeite om te zeggen: hé, ik hoorde dat je door je hoofd was geschoten. Gaat het weer een beetje?
‘Ik wilde... iets van me laten horen,' ging ze verder.
Ook dat had Byrne al zo dikwijls gehoord. Hij begreep het wel. Het leven ging door. ‘Hoe gaat het, Tori?’
Ze spreidde haar handen. Niet slecht, niet goed.
Byrne hoorde gegrinnik in de buurt, een spottende lach. Toen hij zich omdraaide zag hij een paar pubers zitten aan een tafeltje verderop: wannabe bangers, blanke jochies uit de buitenwijken, gekleed in standaard oversized hiphop stijl. Ze keken hun kant op en trokken hun gezicht tot een misvormd masker. Misschien dachten ze dat Byrne ongevaarlijk was omdat hij met een stok liep. Daar vergisten ze zich in.
‘Ik ben zo terug,' zei Byrne. Hij wilde overeind komen, maar Victoria legde een hand op zijn arm.
‘Het geeft niet,' zei ze.
‘Het geeft wel.’
‘Alsjeblieft,' zei ze. ‘Als ik elke keer kwaad zou worden...’
Byrne draaide zich nu helemaal op zijn stoel om en keek de schoffies strak aan. Ze trotseerden zijn blik een paar seconden, maar waren niet bestand tegen het koude groene vuur in zijn ogen. Dat waren alleen de hardnekkigste gevallen. Een paar seconden later schenen ze het verstandiger te vinden om op te stappen. Byrne keek ze na, de hele lengte van het terras, tot aan de roltrappen. Ze hadden niet eens het lef voor één laatste opmerking. Byrne draaide zich weer om naar Victoria. Hij zag dat ze glimlachte. ‘Wat is er?’
‘Je bent niet veranderd,' zei ze. ‘Geen steek.’
‘Ik ben juist heel veel veranderd.’ Byrne gebaarde naar de stok. Zelfs die simpele beweging was een vlammend zwaard van pijn.
‘Nee. Je bent nog altijd galant.’
Byrne lachte. ‘Ik ben in mijn leven van alles genoemd, maar nog nooit galant. Niet één keer.’
‘Toch is het zo. Herinner je je nog hoe we elkaar tegenkwamen?’
Als de dag van gisteren, dacht Byrne. Hij zat nog bij de zedenpolitie in Central en ze kregen een telefoontje voor een inval in een massagesalon in de binnenstad.
Toen ze die nacht de meisjes bijeen hadden gedreven in het rijtjeshuis, was Victoria de trap naar de voorkamer afgedaald in een blauwe zijden kimono. Byrne had ademloos naar haar gekeken, zoals iedere man in de kamer.
Een rechercheur - een kleine klootzak met een frettenkop, slechte tanden en een nog slechtere adem - had een smalende opmerking gemaakt over Victoria. Hoewel hij toen, en ook nu nog, moeilijk kon uitleggen waarom, had Byrne de man tegen de muur gedrukt, met zoveel kracht dat de gipsplaat scheurde. Byrne kon zich de naam van de rechercheur niet meer herinneren, maar hij wist nog precies welke kleur oogschaduw Victoria die dag gebruikt had.
Nu was ze consulente en hielp ze meisjes die van huis waren weggelopen; meisjes zoals zijzelf, vijftien jaar geleden.
Victoria staarde uit het raam. Het zonlicht accentueerde het reliëf van littekens op haar gezicht. Mijn god, dacht Byrne. De pijn die ze moet hebben geleden. Hij voelde een hevige woede opkomen om wat Julian Matisse deze vrouw had aangedaan. Opnieuw. Maar hij beheerste zich. ‘Ik wilde dat ze het konden zien,' zei Victoria. Haar stem klonk vaag en afstandelijk, zwaar van melancholie, het verdriet waarmee ze al zoveel jaren leefde.
‘Wat bedoel je?’
Victoria haalde haar schouders op en dronk haar koffie. ‘Ik wilde dat ze het vanbinnen konden zien.’
Byrne had het gevoel dat hij wist waar ze het over had. En blijkbaar wilde ze erover praten. ‘Wat dan?’ vroeg hij.
‘Alles.’ Ze pakte een sigaret, aarzelde even en rolde hem tussen haar lange, slanke vingers. Je mocht hier niet roken, maar ze had een steuntje nodig. ‘Elke dag als ik opsta zit ik in een gat, begrijp je? Een diep, zwart gat. Als ik een goede dag heb, speel ik ongeveer quitte. Dan lukt het me om aan de oppervlakte te komen. Op de beste dagen zie ik zelfs een streepje zonlicht, ruik ik een bloem of hoor ik een baby lachen. Maar op een slechte dag, en dat zijn de meeste, dan... Dat zouden de mensen eens van binnen moeten zien.’
Byrne wist niet wat hij moest antwoorden. Hij had zelf ook last gehad van depressies, maar niet zoals Victoria het beschreef. Hij stak een arm uit en pakte haar hand. Ze staarde weer een paar seconden uit het raam en ging toen verder.
‘Mijn moeder was een knappe vrouw, weet je,' zei ze. ‘Dat is ze nog steeds.’
‘Jij ook,' zei Byrne.
Ze keek hem fronsend aan, maar onder die frons kleurde ze toch. Hij kon haar nog altijd laten blozen. Dat was mooi.
‘Het is onzin wat je zegt, maar ik vind het wel lief.’
‘Ik meen het.’
Ze gebaarde naar haar gezicht. ‘Je weet niet hoe het voelt, Kevin.’ ‘O, jawel.’
Victoria keek hem aan en gaf hem alle ruimte. Ze leefde in een wereld van groepstherapie, waarin iedereen zijn verhaal kon doen.
Byrne probeerde zijn gedachten op een rijtje te zetten. Hier was hij niet klaar voor. ‘Toen ik was neergeschoten kon ik maar aan één ding denken. Niet of ik mijn werk nog zou kunnen doen, of ik weer de straat op kon. Zelfs niet of ik dat nog wel wilde. Het enige waar ik aan kon denken was Colleen.’
‘Je dochter?’
‘Ja.’
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Ik vroeg me steeds af of ze me ooit nog op dezelfde manier zou kunnen zien. Mijn hele leven was ik de man geweest die op haar paste, die grote, sterke vent, haar papa. Papa die bij de politie zat. Het maakte me doodsbang dat ze me nu zo kwetsbaar en zo klein zou zien. Zo verslagen. Toen ik uit mijn coma ontwaakte kwam ze in haar eentje naar het ziekenhuis, zonder mijn vrouw. Ik lag in bed, bijna kaalgeschoren, twintig pond afgevallen, versuft door pijnstillers. Opeens stond ze daar, aan het voeteneinde van mijn bed, en ik zag het op haar gezicht.’
‘Wat?’
Byrne haalde zijn schouders op, zoekend naar het woord. Het was snel gevonden. ‘Medelijden,' zei hij. ‘Voor het eerst in mijn leven zag ik medelijden in de ogen van mijn kleine meid. O, liefde en respect, dat ook. Maar die blik van medelijden brak mijn hart. Als ze op dat moment in de problemen was geweest, besefte ik, als ze mijn hulp had gevraagd, had ik niets voor haar kunnen doen.’ Byrne keek naar zijn stok. ‘En ik sta er nog niet veel beter voor.’
‘Je komt er wel doorheen. Sterker nog dan vroeger.’
‘Nee,' zei Byrne, ‘dat denk ik niet.’
‘Mannen zoals jij vechten zich altijd terug.’
Nu was het Byrnes beurt om te kleuren. Hij verzette zich ertegen. ‘Mannen zoals ik?’
‘Ja. Je bent een grote vent, maar dat is niet waar je kracht ligt. Die komt van binnenuit.’
‘Ja, maar...’ Byrne probeerde het gevoel te verwerken. Hij dronk zijn koffie op. Het moment was aangebroken. En er was geen manier om de pil te vergulden. Dus zei hij zonder omwegen: ‘Hij is vrij.’
Victoria keek hem een paar seconden aan. Byrne hoefde er niets aan toe te voegen of uit te leggen wie hij met ‘hij’ bedoelde.
‘Vrij,' zei ze.
Victoria knikte, terwijl ze het liet bezinken. ‘Hoe?’
‘Er is beroep aangetekend tegen zijn straf. De officier denkt dat hij mogelijk op valse gronden is veroordeeld voor de moord op Marygrace Devlin.’ Byrne vertelde haar wat hij wist over die zogenaamde valse bewijzen. Victoria kon zich Jimmy Purify nog goed herinneren.
Ze streek met een trillende hand door haar haar, maar had zichzelf binnen twee seconden weer in bedwang. ‘Vreemd. Eigenlijk ben ik niet meer zo bang voor hem. Ik bedoel, toen hij me aanviel, dacht ik nog dat ik veel te verliezen had. Mijn uiterlijk, mijn... leven, wat het ook voorstelde. Ik heb heel lang nachtmerries over hem gehad. Maar nu...’ Victoria haalde haar schouders op en draaide haar koffie bekertje tussen haar handen. Ze leek onbeschermd, kwetsbaar. Toch was ze in werkelijkheid harder dan hij. Zou hij over straat durven lopen zoals zij, met opgeheven hoofd, ondanks haar mismaakte gezicht? Nee, waarschijnlijk niet.
‘Hij zal het weer doen,' zei Byrne.
‘Hoe weet je dat?’
‘Dat weet ik gewoon.’
Victoria knikte.
‘Ik wil hem tegenhouden,' zei Byrne.
Op de een of andere manier draaide de wereld gewoon door toen hij dat zei. De hemel werd niet dreigend grijs en spleet niet open.
Victoria wist wat hij bedoelde. Ze boog zich naar hem toe en liet haar stem dalen. ‘Maar hoe?’
‘Eerst zal ik hem moeten vinden. Ik neem aan dat hij wel contact zal opnemen met zijn vroegere vriendjes, de porno freaks en de sm-types.’ Dat klonk nogal hard, besefte Byrne. Victoria kwam zelf uit dat wereldje. Misschien dacht ze dat hij haar veroordeelde. Gelukkig zat ze er niet mee.
‘Ik zal je helpen.’
‘Dat kan ik niet van je vragen, Tori. Dat is niet de reden waarom ik...’ Victoria legde hem met een gebaar het zwijgen op. ‘Toen ik nog in Meadville woonde had mijn Zweedse oma een gezegde: “Eieren kunnen een kip niets leren.” Oké? Dit is mijn wereld. Ik zal je helpen.’
Byrnes Ierse grootmoeders hadden ook zo hun wijsheden. Daar viel niets tegenin te brengen. Zittend op zijn stoel nam hij Victoria in zijn armen. Ze omhelsden elkaar.
‘We beginnen vanavond,' zei Victoria. ‘Ik bel je over een uur.’
Ze zette haar grote zonnebril op, met glazen die een derde van haar gezicht bedekten. Toen stond ze op van het tafeltje, streelde zijn wang en vertrok.
Hij keek haar na en bewonderde de soepele, ritmische, sexy beweging van haar heupen. Ze draaide zich nog even om, zwaaide en wierp hem een kushand toe, voordat ze met de roltrap verdween. Ze was nog altijd adembenemend, vond Byrne, en hij wenste haar alle geluk toe waarvan hij wist dat ze het nooit zou vinden.
Hij kwam overeind. De pijn in zijn benen en zijn rug was als gloeiende naalden. Zijn auto stond meer dan een straat verderop en die afstand leek enorm. Voorzichtig schuifelde hij het winkelcentrum door, leunend op zijn stok, nam de roltrap en stak de lobby over.
Melanie Devlin. Victoria Lindstrom. Twee vrouwen met zoveel verdriet, woede en angst, omdat hun ooit zo gelukkige leven schipbreuk had geleden op de duistere kust van dat monster.
Julian Matisse.
Het was begonnen als een missie om de goede naam van Jimmy Purify te zuiveren, maar inmiddels was het al veel meer, besefte Byrne.
Toen hij op de hoek van 17th en Chestnut stond, in de maalstroom van een hete zomeravond in Philadelphia, wist Byrne één ding heel zeker, diep in zijn hart. Ook als hij niets anders meer deed met de rest van zijn leven, ook als hij geen hogere ambitie meer vond, had hij nog één missie te vervullen. Julian Matisse zou niet de kans krijgen om nog meer mensen nog meer ellende aan te doen.