39
Het kleine meisje in de huiskamer was nauwelijks groot genoeg om over het koffie tafeltje heen te kunnen kijken. De tekenfilm figuren op de televisie sprongen, buitelden en schoten alle kanten op in een explosie van manische, luidruchtige en bontgekleurde beweging. Het kleine meisje giechelde.
Faith Chandler probeerde haar blik scherp te krijgen. Ze was zo moe. In de ruimte tussen haar herinneringen, de sneltrein van de tijd, groeide het meisje op tot een kind van twaalf, op het punt naar de middelbare school te gaan. Een lange meid met een rechte rug, vlak voordat de verveling en de troosteloosheid van de puberteit met gierende hormonen bezit zouden nemen van haar lichaam en geest. Nog heel even haar kleine meisje, met een blije lach en linten in haar haar.
Faith wist dat ze iets moest doen, maar ze kon niet helder denken. Ze had gebeld voordat ze naar de stad vertrok. Nu was ze terug. Ze zou het opnieuw moeten proberen. Maar wie kon ze bellen? En wat wilde ze zeggen?
Er stonden drie volle flessen op tafel, een vol glas onder handbereik. Te veel. Niet genoeg. Nooit genoeg.
God, geef me de rust...
Er is geen rust.
Ze keek nog eens naar links, de kamer door. Het kleine meisje was nu een dode vrouw, die koud en kil in een grijze marmeren ruimte in de binnenstad lag.
Faith bracht het glas naar haar lippen. Ze morste wat whisky op haar schoot en deed een nieuwe poging. Ze slikte. Het vuur van verdriet, schuldgevoel en spijt laaide op, diep vanbinnen.
‘Stephie,' zei ze.
Ze bracht het glas weer omhoog. Deze keer hielp hij haar met drinken. Straks zou hij de fles rechtstreeks aan haar mond zetten.