56
Kort na middernacht zagen ze hun man. Bruno Steele stak het braakliggende terrein achter het huis over.
‘Ik zie hem,' meldde de radio.
‘Ik ook,' antwoordde Jessica.
Steele aarzelde bij de deur en keek de straat door, eerst naar links, toen naar rechts. Jessica en Nicci lieten zich nog dieper in hun stoel zakken, voor het geval dat er een andere auto de straat door zou komen en hun silhouet zou verlichten met zijn koplampen.
Jessica pakte haar portofoon, schakelde hem in en fluisterde: ‘Iedereen op scherp?’
‘Ja,' zei Palladino. ‘We zijn er klaar voor.’
‘Agenten gereed?’ Dit tegen de patrouillewagen.
‘Gereed.’
We hebben hem, dacht Jessica.
Verdomme, we hebben hem!
Jessica en Nicci trokken hun wapen en lieten zich snel uit de auto glijden. Toen ze de verdachte naderden, maakte Jessica oogcontact met Nicci. Dit was het moment waarvoor alle politiemensen leven: de spanning van een arrestatie, getemperd door de angst voor het onbekende. Als Bruno Steele werkelijk de Acteur was, had hij minstens twee vrouwen op beestachtige wijze vermoord, allebei in koelen bloede. En dus was hij tot alles in staat.
Ze overbrugden de afstand in de schaduw. Vijftien meter, tien meter, vijf. Jessica wilde haar wapen al richten toen ze opeens bleef staan.
Hier klopte iets niet.
Op dat moment trof de realiteit haar als een klap in het gezicht. Het was een van die momenten - al onthutsend genoeg in het gewone leven, maar in hun werk mogelijk fataal - waarop je beseft dat je met iets anders wordt geconfronteerd dan je had gedacht. Iets heel anders.