52
Er is een moment in elke film waarop de hoofdfiguur niet meer in staat is om terug te keren naar zijn vorige leven, dat deel van zijn bestaan dat zich afspeelde vóór het verhaal begon. In het algemeen voltrekt dat onherroepelijke moment zich ergens halverwege de film, maar niet altijd.
Ik ben dat punt nu gepasseerd.
Vanavond is het 1980. Miami Beach. Ik sluit mijn ogen, zoek mijn middelpunt, hoor de salsa muziek en ruik de zilte lucht.
Mijn tegenspeler is met handboeien aan een stalen staaf gebonden. ‘Wat doe je?’ vraagt hij.
Dat zou ik hem kunnen zeggen, maar zoals alle boeken over scenarioschrijven je vertellen, is het veel effectiever om iets te laten zien dan het uit te leggen. Ik controleer de camera, die op een klein statief staat, boven op een melk krat.
Perfect.
Ik trek mijn gele regenjas aan en sla hem dicht.
‘Weet je wel wie ik ben?’ vraagt hij. Zijn stem slaat nu over van angst. ‘Laat me raden,' zeg ik. ‘Jij bent de vent die meestal de dommekracht speelt. Nou?’
Hij kijkt verbaasd, zoals ik al had verwacht. Natuurlijk begrijpt hij niet wat ik bedoel. ‘Wat?’
‘Jij bent de man die achter de schurk van het verhaal staat en dreigend probeert te kijken. De man die nooit het meisje krijgt. Nou, soms wel, maar dan niet het móóie meisje. Je wordt opgescheept met zo’n harde blondine, die haar goedkope whisky zonder water drinkt en al een beetje mollig begint te worden rond de heupen. Het type Dorothy Malone, zal ik maar zeggen. En pas nadat de schurk zijn deel heeft gehad.’
‘Je bent niet goed snik.’ ‘Je weet de helft nog niet.
Ik blijf voor hem staan en bekijk zijn gezicht. Hij probeert zich weg te draaien, maar ik neem zijn gezicht in mijn handen.
‘Je zou je huid beter moeten verzorgen.’
Hij staart me sprakeloos aan. Dat zal niet lang duren.
Ik loop de kamer door en haal de kettingzaag uit de koffer. Hij voelt zwaar in mijn handen, zoals alle goede wapens. Ik ruik de olie. Het is een goed onderhouden apparaat. Zonde om het kwijt te raken.
Ik geef een ruk aan het start koord. Hij slaat onmiddellijk aan, met een luid, indrukwekkend gebrul. Het blad van de kettingzaag ratelt, pruttelt en braakt rook uit.
‘Jezus Christus, nee!’ schreeuwt hij.
Ik kijk hem aan, me bewust van de gruwelijke macht van het moment. ‘Mira!’ roep ik.
Als ik het blad naar de linkerkant van zijn hoofd breng, schijnen zijn ogen de realiteit van de scène te beseffen. Niets is vergelijkbaar met de blik in hun ogen op dat moment.
Het blad daalt neer. Grote splinters bot en hersenweefsel spatten alle kanten op. De ketting is vlijmscherp en binnen een mum van tijd heeft de zaag zijn nek bereikt. Mijn regenjas en masker zijn besmeurd met een dikke laag bloed, schedel resten en haar.
‘En nu het been, hè?’ schreeuw ik.
Maar hij kan me niet meer horen.
De kettingzaag gromt in mijn handen. Ik schud het vlees en het kraakbeen van het blad.
En ga weer aan het werk.