58
Ze zaten aan een tafeltje achter in een kleine bar in Vine Street. Het beeld van wat ze in de kelder van dat huis in North Philly hadden gevonden hing nog trillend tussen hen in, meedogenloos in zijn blasfemie. Ze hadden allebei heel wat gezien in hun jaren bij de politie, maar zelden zoveel gewelddadigheid als in die kelder.
De technische recherche was er nu mee bezig. Het zou de hele nacht en een groot deel van de volgende dag gaan duren. Reportagewagens van drie tv stations stonden al aan de overkant geparkeerd.
Terwijl ze wachtten vertelde Byrne zijn verhaal aan Jessica, vanaf het telefoontje van Paul DiCarlo tot aan het moment waarop ze hem had verrast buiten het rijtjeshuis in North Philly. Maar Jessica had het gevoel dat hij toch iets achterhield.
Toen hij klaar was met zijn verhaal bleef het een tijdje stil. Die stilte sprak boekdelen over hen, over wie ze waren als rechercheurs, als mensen, maar vooral als partners.
‘Gaat het een beetje?’ vroeg Byrne.
‘Ja,' zei Jessica. ‘Ik maak me meer zorgen om jou. Ik bedoel, je bent net twee dagen terug, en dan dit allemaal.’
Byrne wuifde haar ongerustheid weg, maar zijn ogen vertelden een ander verhaal. Hij dronk zijn glas leeg en bestelde er nog een. Toen de serveerster zijn whisky had gebracht en was vertrokken, leunde hij naar achteren. De drank verlichtte zijn houding en nam de spanning in zijn schouders wat weg. Jessica had de indruk dat hij haar iets wilde vertellen, en dat was ook zo.
‘Wat is er?’ drong ze aan.
‘Ik zat ergens aan te denken. Aan paaszondag.’
‘Wat is daarmee?’ Ze had nooit uitvoerig met hem gesproken over wat hij had doorgemaakt toen hij neergeschoten werd. Ze had het willen vragen, maar ze ging ervan uit dat hij er zelf wel mee zou komen als hij eraan toe was. Misschien was dat moment nu aangebroken.
‘Toen het zich afspeelde,' begon hij, ‘was er een fractie van een seconde, net toen de kogel me raakte, dat ik het zág gebeuren. Alsof het iemand anders overkwam.’
‘Je zag het?’
‘Niet letterlijk. Niet als een soort newage-ervaring, buiten mijn eigen lichaam of zo. Ik zag het in mijn hoofd. Ik zag mezelf tegen de grond gaan. Overal bloed, mijn bloed. En het enige wat maar steeds door mijn gedachten ging was die... die foto.’
‘Wat voor foto?’
Byrne staarde in het whiskyglas op het tafeltje. Jessica besefte hoe moeilijk het voor hem was. Ze had alle tijd van de wereld. ‘Een foto van mijn vader en moeder, een oud zwart-witkiekje met zo’n kartelrand, weet je nog?’
‘Ja,' zei Jessica. ‘Ik heb thuis een schoenendoos vol.’
‘Het is een foto van hun huwelijksreis in Miami Beach. Ze staan voor het Eden Roc, op misschien wel het gelukkigste moment van hun leven. Iedereen wist natuurlijk dat ze zich het Eden Roc niet konden permitteren. Maar dat deed je in die dagen. Je logeerde in een hotel dat Aqua Breeze heette, of Sea Dunes, maar je maakte een foto voor het Eden Roc of het Fontainebleau, alsof je rijk was. Mijn vader in zo’n lelijk paarsgroen Hawaiiaans hemd, met dikke, zongebruinde armen en knokige witte knieën, grijnzend als de Cheshire-kat. Alsof hij tegen de wereld wilde zeggen: kun je mijn mazzel geloven? Waar heb ik zo’n geweldige vrouw aan verdiend?
Jessica luisterde. Byrne had nooit veel over zijn familie verteld.
‘En mijn moeder... wat een schoonheid. Een echte Ierse roos. Ze stond daar in een witte zonnejurk met kleine gele bloemetjes en een lachje op haar gezicht, alsof ze het helemaal voor elkaar had. Alsof ze wilde zeggen: pas jij maar op, Padraig Francis Byrne, want de rest van je leven beweeg je je op heel glad ijs.’
Jessica knikte en nam een slok. Zij had hetzelfde kiekje, ergens. Haar ouders waren op huwelijksreis geweest naar Cape Cod.
‘Ze hadden nog niet eens aan mij gedacht toen die foto werd genomen, zei Byrne. ‘Maar ik kwam wel in de plannen voor, natuurlijk. En toen ik op die paaszondag tegen de grond ging, bloedend als een rund, kon ik alleen maar denken dat iemand tegen hen zou hebben gezegd, op die mooie zonnige dag in Miami Beach: weet je, dat jochie? Dat mollige kleine kereltje dat jullie zullen krijgen? Iemand schiet hem ooit een kogel door zijn kop en hij zal sterven op de meest vernederende manier die je kunt bedenken. En toen, op die foto, zag ik hun gezichten veranderen. Mijn moeder begon te huilen. Mijn vader balde zijn vuisten, zoals hij altijd doet als er emoties aan te pas komen, nog altijd. Ik zag mijn vader op het kantoor van de patholoog-anatoom staan, en aan mijn graf. Ik wist dat ik het niet op mocht geven. Ik wist dat ik nog iets te doen had. Ik wist dat ik het moest overleven.’
Jessica probeerde het allemaal te verwerken, de ondertiteling te begrijpen bij wat hij haar vertelde. ‘En voel je dat nog steeds zo?’ vroeg ze. Byrne boorde zijn ogen dieper in haar ziel dan iemand ooit had gedaan. Heel even leek het of hij haar armen en benen in cement veranderde. Ze wist niet of hij zou antwoorden. Maar toen zei hij simpel: ‘Ja.’
Een uur later gingen ze langs het St. Joseph’s Hospital. Victoria Lind-strom was geopereerd en lag op de intensive care. Haar toestand was kritiek, maar stabiel.
Een paar minuten later stonden ze weer op het parkeerterrein, in de stilte van de vroege ochtend, voordat de stad ontwaakte. De zon kon elk moment opkomen, maar Philly sliep nog. Daar ergens, onder het wakend oog van William Penn, tussen de twee machtige rivieren en de zwervende zielen van de nacht, bereidde de Acteur zijn volgende gruweldaad voor.
Jessica reed naar huis om een paar uur te slapen. Ze dacht aan wat Byrne de afgelopen achtenveertig uur had doorgemaakt en probeerde hem niet te oordelen. Wat haar betrof was alles wat er was gebeurd, tot aan het moment dat Kevin Byrne die kelder in North Philly verliet, en wat zich daar beneden had afgespeeld, een zaak tussen hem en Julian Matisse. Er waren geen getuigen en er zou geen onderzoek komen naar Byrnes optreden. Jessica was er vrij zeker van dat Byrne haar niet alle details had verteld, maar dat gaf niet. De Acteur liep nog steeds vrij rond in hun stad.
Ze hadden werk te doen.