5
•
De kameelpardel
De grote kroonluchter stak hangend in de donkere ton de lagune over. Ondergedompeld in water, zachtjes meeschommelend met de golven, afgesloten van alle geluid en trillingen. Het water eromheen was inktzwart, maar hier en daar drongen piepkleine spikkels maanlicht naar binnen en deden de kristallen prisma’s oplichten als diamanten in pek. De vloeistof was beschermend, veilig, als vruchtwater. Morgen zou de kroonluchter worden opgehangen. Afgelopen nacht was hij voltooid. De ton stond rechtop in de boot en was met zoveel touwen vastgesnoerd dat het leek alsof het grote donkere gevaarte in een visnet was gevangen. De bootslieden plonsden hun riemen in het water onder het zingen van een oud lied uit Piemonte. Binnen in de ton begon de kroonluchter mee te zingen.
Corradino was doodmoe, maar hij wilde niet ophouden. De kroonluchter hing in vrijwel voltooide staat voor hem aan een ijzeren ketting, beschenen door de gouden gloed van de vlammen. De kristallen armen strekten zich smekend naar hem uit, alsof ze naar voltooiing smachtten. Een van de vijf tere ledematen ontbrak nog, zodat Corradino voor de laatste maal in het vuur reikte. Hij duwde zijn pijp vakkundig draaiend in het hart van de smelt en plukte er een klomp gesmolten glas uit, die aan het eind van zijn blaaspijp bleef plakken. Hij liet het glas tegen een hardhouten plank aan draaien om het de juiste vorm te geven, zodat het aan zijn transformatie kon beginnen. Corradino beschouwde glas als iets levends. Hij had een cocon gemaakt waaruit nu iets moois kon groeien.
Hij haalde adem en blies. Het glas bolde wonderbaarlijk op tot een langwerpige, tere ballon. Corradino bleef altijd net zo lang blazen tot hij er zeker van was dat de voorvorm of paraison die hij had gemaakt in alle opzichten volmaakt was. Zijn maten grapten dat hij zo’n perfectionist was dat zolang de voorvorm niet volmaakt was, Manin niet opnieuw zou inademen en ter plekke dood zou blijven. De waarheid was dat Corradino wist dat de geringste ademtocht bij deze zinderende hitte het verschil tussen perfectie en imperfectie betekende, tussen bovenaardsheid en louter schoonheid.
Hij keek hoe het glas bij het afkoelen als een kameleon alle schakeringen van rood, roze, oranje, amber, geel en uiteindelijk wit doorliep. Corradino wist dat hij snel moest werken. Hij duwde de voorvorm weer in het vuur om hem nog even kort te verhitten, en begon hem vervolgens met zijn handen te bewerken.
Hij wilde niets weten van de beschermende dotten katoen of papier die anderen gebruikten om te voorkomen dat hun huid door de hitte verschrompelde en onder de blaren kwam te zitten. Lang geleden had hij zijn vingertoppen aan zijn kunst opgeofferd. Ze waren verbrand, verminkt en waren uiteindelijk glad genezen, zonder lijnenpatroon. Corradino herinnerde zich de verhalen van Marco Polo, die had verteld dat in de oude Tang- dynastie van China vingerafdrukken als identificatiemiddel werden gebruikt en dat die praktijk in het Oosten altijd was blijven voortbestaan.
Mijn identiteit is versmolten met het glas. Ergens in Venetië, of ver weg overzee ligt mijn eigen opperhuid ingebed in de harde silica van een drinkbeker of kandelaar.
Corradino wist dat zijn glas het beste was omdat hij het in zijn handen hield, de huid van het glas met de zijne aanraakte, het glas voelde ademen. Hij nam zijn schaar en begon een delicaat filigreinwerk van krullen uit de voorvorm te trekken tot er een woud van kristallijnen takken uit ontsproot. Corradino zette het werkstuk over op een massief ijzeren staaf, de pontil, brak de blaaspijp snel af en ging toen met het open einde aan de slag. Toen hij ten slotte geen tijd meer overhad omdat het meedogenloze glas begon te stollen, bracht hij het naar de kroonluchter en wond de nieuwe arm in een sierlijke spiraal om de schacht. Er bleef geen ruwe plek, geen pontil-merk achter als een soort navel die de oorsprong van de arm verried.
Hij hield onder het uitharden de arm van de kroonluchter vast, vol bewondering voor zijn eigen werk, deed toen een paar stappen achteruit en veegde zijn wenkbrauwen af. Hoewel hij zonder hemd werkte, zoals de vetrai altijd deden, voelde hij altijd de brandende hitte van de ovenvuren op zijn huid. Hij keek naar de ijverige werkers om hem heen, en vroeg zich af of dit vak een goede voorbereiding was op het hellevuur. Wat had Dante ook weer geschreven?
… Want tussen de graven waren de vlammen verspreid.
Waardoor ze zó gloeiend heet werden,
Dat geen kunst het ijzer heter verlangt.
Corradino kende het werk van de Florentijn goed. Zijn vader had in de nacht dat ze moesten vluchten het hele gezin toegestaan één eigendom, één dierbaar ding, uit het Palazzo Manin mee te nemen. Zijn vader had zelf een kostbaar exemplaar op velijnpapier van Dantes Goddelijke komedie uit zijn bibliotheek meegenomen.
Dat was de keuze van mijn vader. Het is het enige boek dat ik bezit. Het is het enige dat van mijn vader bewaard is gebleven.
Corradino bande de gedachte aan hem uit zijn hoofd en liep terug naar de martelende vlammen. Geen wonder dat in 1291 het stadsbestuur van Venetië had verordonneerd dat alle glasfabricage moest plaatsvinden op het eiland Murano, vanwege het voortdurende brandgevaar voor de stad. Meer dan eens dreigde de stad te worden verwoest door een brand die bij de ovens was begonnen. Het was een wijs besluit de productie te verplaatsen, want slechts enkele jaren geleden was de Engelse stad Londen bijna geheel door brand verwoest. Niet dat die was ontstaan door zoiets artistieks als een glassmelterij. Volgens het meest recente gerucht onder de kooplieden op de Rialto-brug was de vuurzee in een banketbakkerij begonnen. Corradino snoof verachtelijk.
Een typisch Engels trekje: altijd maar aan de inwendige mens denken.
De brand in Londen had de zaken hier op Murano goedgedaan. De Engelse koning Karel leek Londen opnieuw te willen opbouwen en zijn grote, moderne gebouwen met spiegels en glaswerk te willen vullen. Daarom was er in die kille hoofdstad veel vraag naar het werk van Corradino en zijn collega’s.
Corradino had nu het geraamte van zijn kroonluchter voltooid, maar er moest nog heel veel gebeuren. Het werd donker, en een voor een werden de vuurbrakende monden van de ovens gedoofd, deuren gesloten, en gingen zijn collega’s naar huis. Hij riep een van de leerjongens voor een laatste opdracht, en terwijl de jongen door de fonderia aan kwam rennen, behendig springend over de ijzeren pijpen en emmers, glimlachte Corradino en bedacht hij dat de bijnaam van de leerjongens, scimmia di vetria, glasapen, bijzonder toepasselijk was.
De jongen was al snel terug met de doos. ‘Eccola, maestro.’
Corradino maakte de langwerpige rozenhouten doos open. Binnenin zaten honderd vierkante vakjes, stuk voor stuk bekleed met een dot wol. Corradino ging aan het werk. Hij nam een kleine pontil, veel kleiner dan zijn vertrouwde blaaspijp, en doopte die in het glas dat gesmolten en vormeloos op de bodem van zijn oven lag te wachten. Hij trok de pijp er weer uit, die nu op een brandende kaars leek. Hij wachtte een ogenblik, plukte toen het gloeiende klompje van de pijp en begon het glas in zijn handpalmen te rollen en daarna, voorzichtiger, tussen zijn vingers. Toen hij tevreden was, trok hij een draad van het glas om een traan te vormen en maakte aan het eind een fijn haakje. Hij liet het juweel dat hij had gemaakt in de emmer water vallen die tussen zijn knieën stond. Even later stak hij zijn hand in de emmer en redde het kleinood.
Door die handeling kwamen er herinneringen bij hem boven aan de parelvissers uit het Oosten, verhalen die lang geleden, in de dertiende eeuw, in de dagen van Venetiës heerschappij over Constantinopel, mee naar huis waren genomen.
Voelen deze jongens die in de diepte naar parels duiken, op jacht naar de oesters met bijna barstende longen, dezelfde bevrediging als ik? Vast en zeker niet: wanneer zij een parel vinden is het puur geluk, een geschenk van de natuur. Hebben hun broeders in het Harzgebergte als zij in de hitte en de duisternis van de heuvels naar zilver zoeken en een ader van massief zilver vinden, het gevoel alsof ze die schat zelf hebben gemaakt? En jullie, Afrikaanse diamantgravers, voelen jullie die trots die ik voel wanneer je een volmaakte edelsteen uit de rotsen hakt? Nee, want ík heb deze schoonheid zelf gemaakt. God heeft de andere dingen geschapen. En nu is glas in deze mensenwereld, in onze zeventiende eeuw, kostbaarder dan al jullie schatten; kostbaarder dan goud of saffraan.
De druppel die Corradino had gemaakt werd voorzichtig in vakje uno van de rozenhouten doos gelegd. Zelfs rustend op de wol bleef het glas zijn diamantachtige uitstraling behouden. Corradino zond in gedachten een dankgebed naar boven aan Angelo Barovier, de maestro die dit cristallo-glas twee eeuwen geleden had uitgevonden door harde silica te smelten, hetzelfde materiaal waarmee Corradino nu ook werkte. Tot die tijd was al het glas gekleurd geweest, zelfs wit glas zag er onzuiver en dof uit, en had de kleur van zand of melk. Met het cristallo was men er voor het eerst in geslaagd volledige transparantie en kristalhelderheid te bereiken, en Corradino zegende die dag.
Corradino ging verder met het maken van zijn druppels. Hij moest er nog negenennegentig maken voordat hij zichzelf toestond naar huis te gaan om een glas wijn te drinken en zijn avondmaaltijd van polenta te eten. Hij kon dit werk niet aan een van de leerjongens overlaten, omdat elk van de honderd druppels anders was. Corradino had besloten dat iedere druppel, afhankelijk van zijn positie in de kroonluchter en zijn afstand tot de kaars, een iets andere vorm moest hebben zodat ze, hangend aan het plafond van een kerk of palazzo, vanuit iedere hoek dezelfde luminescentie zouden uitstralen, een beslissing waar zijn collega’s versteld van stonden. De andere glasmakers in de fonderia en de leerjongens zaten vaak uren achtereen hoofdschuddend te kijken naar Corradino’s dozen vol druppels. Voor hen zagen ze er allemaal precies hetzelfde uit. Corradino zag ze kijken en glimlachte. Hij wist dat hij zijn werkwijze niet geheim hoefde te houden; ze zouden de hele dag kunnen kijken en nog niet doorhebben hoe hij het deed. Zelfs híj begreep niet precies wat zijn vingers deden terwijl hij bedacht waar deze specifieke druppel in het voltooide kunstwerk zou komen te hangen.
Corradino nam altijd eerst een kijkje op de plaats waar zijn kroonluchters kwamen te hangen. Hij stelde zijn klanten eindeloos veel vragen over de verlichting van de ruimte, hij bestudeerde de ramen en de luiken, hij hield zelfs rekening met de loop van de zon en de invloed van de weerspiegeling van het water in de kanalen. En iedere keer noteerde hij al zijn bevindingen en berekeningen in een perkamenten boekje. Dit kostbare bundeltje stond nu, op het hoogtepunt van Corradino’s meesterschap, vol notities in zijn lelijke handschrift en vol prachtige tekeningen. Ook getallen in complexe berekeningen en vergelijkingen vochten om een plaatsje op de pagina’s, omdat Corradino geloofde in de macht van de oude wetenschap van de wiskunde. Op deze wijze had hij ieder werkstuk dat hij had gemaakt en iedere vooruitgang in zijn techniek gedocumenteerd, zodat hij zijn kunst verder kon ontwikkelen door terug te grijpen op zijn eerdere werk. Nu hij de laatste unieke glazen druppel af had, haalde hij zijn boekje tevoorschijn. Hij zocht zijn berekeningen voor de Santa Maria della Pietà op en maakte met een ganzenveer een snelle schets van het voltooide kunstwerk.
Corradino bewaarde het boekje angstvallig door het altijd op zijn lijf te dragen, maar hij wist dat zelfs als zijn collega’s er een blik in konden werpen, ze niet in staat zouden zijn de geheimen ervan te ontcijferen. Hij wist ook dat de andere vetrai hem uitlachten, en dat ze de grap doorvertelden dat Manin zijn boekje zelfs bij zich droeg als hij een vrouw behaagde. Hij was werkelijk een opmerkelijk mens. Maar een genie, o ja, absoluut een genie.
Het bewijs van zijn genialiteit was in ieder palazzo van Venetië te vinden, in iedere kerk en ieder toonaangevend eethuis. Het sprak uit iedere glanzende miskelk die hij vervaardigde, uit iedere spiegel, glad als de lagune in de zomer, zelfs uit iedere glazen bal of bonbon die hij voor de grap ter gelegenheid van het Carnevale maakte. Allemaal hadden ze dezelfde gloed die deed denken aan een kostbaar juweel. En nu wist hij dat zijn meest recente kunstwerk de donkere, gewelfde plafonds van de Santa Maria della Pietà op weergaloze wijze zou verlichten. En het kristal zou zingen, net als zijn talloze andere kristallen kunstwerken. Met een tikje van een vingernagel zouden zijn kelken het verhaal laten weerklinken van het goud dat hun randen sierde, van Samarkand en de Bosporus en de zinderend hete dagen van een oosterse zomer. De kristallen aan deze luchter zouden gaan zingen als de meisjes in de Pietà speelden. De weesmeisjes die niemand hadden om van te houden of die van hen hield, en daarom al hun liefde aan de muziek schonken. Zijn glas zou terugzingen. Het zou hun zeggen dat ten minste één van hen geliefd was.
De Pietà. Corradino glimlachte. Morgen zou hij zelf naar de Pietà gaan met de druppels voor de kroonluchter. De luchter zelf zou voor hem uit reizen op een speciale platbodem. Corradino had het verpakkingssysteem voor zijn kostbare candelabri zelf ontworpen: ze werden opgehangen aan het deksel van een enorm vat gevuld met gefilterd water uit de lagune. Daardoor werd het fragiele object beschermd tegen alle schokken en was het bijna overal tegen bestand, behalve tegen kapseizen. Bij aankomst in de Santa Maria della Pietà zou de kroonluchter uit het vat worden gehesen, waarbij het water ervanaf droop, glinsterend in het goddelijke licht dat door de ramen naar binnen viel. Daar zou hij zijn bestemming vinden, om de kerk misschien wel eeuwenlang te verlichten, om de meisjes in staat te stellen de donkere insectachtige pootjes van de noten te lezen terwijl ze hun partij speelden, om het sublieme geluid mogelijk te maken dat ze ter meerdere glorie van God voortbrachten. En Corradino zou het proces voltooien wanneer hij iedere druppel op precies de goede plaats hing voordat het voltooide werkstuk naar het plafond werd getakeld.
Ikzelf zal het afmaken, zoals het hoort.
Het was het op een na grootste genoegen in zijn leven. En morgen zou het verbonden worden met het allergrootste genoegen: Leonora te zien. Hij begon aan de vervaardiging van zijn laatste glazen juweel, geen acht slaand op het feit dat alle vakjes in zijn rozenhouten doos al vol waren. Dit was geen druppel voor de kroonluchter; dit was een geschenk voor haar.
Corradino wist dat toen de glasmakers van Venetië naar Murano werden verhuisd, er behalve de openbare veiligheid nog een ander motief meespeelde. Venetiaans glas was het beste ter wereld en was dat al geweest sinds de oosterse glastechnieken na de val van Constantinopel hierheen waren gebracht. De technieken werden verfijnd en verder ontwikkeld, van maestro op leerling doorgegeven, en de republiek profiteerde van het machtige monopolie dat op deze geheimen was gebaseerd. Een monopolie waarvan het stadsbestuur niet graag afstand deed. Vrijwel vanaf het begin werd het eiland voor de glasblazers van Murano niet alleen de plaats waar ze woonden en werkten, maar fungeerde het ook als een soort gevangenis. Het Consiglio Maggiore begreep heel goed het gezegde: ‘Wie een geheim te bewaren heeft, moet om te beginnen dat feit geheim zien te houden.’ Isolement was de sleutel tot het bewaren van deze geheimen. Zelfs nu werd er zelden toestemming gegeven om naar het vasteland te gaan. Vanwege zijn talent, zijn gewoonte om alles nauwgezet op te meten en de noodzaak in eigen persoon de laatste hand aan het werk te leggen, kreeg Corradino meer vrijheid dan de meeste anderen. Maar hij had eenmaal misbruik gemaakt van dit vertrouwen. Want op een van zijn reizen naar Venetië had hij Angelina ontmoet. Ze was beeldschoon. Corradino was geen celibatair, maar hij was gewend alleen schoonheid te zien in de dingen die hij zelf had gemaakt. In haar zag hij iets hemels, iets wat hij niet kon maken. Hij ontmoette haar in het palazzo van haar vader aan het Canal Grande. Principe Nunzio dei Vescovi wilde hem spreken over een serie van tweehonderd bokalen die nodig waren voor het huwelijk van zijn dochter. Ze moesten bij de trouwjurk en het masker van zijn dochter passen. Corradino bracht zoals hem was opgedragen een doos vol pigmenten en edelstenen mee die hij zou kunnen gebruiken om de kleur te creëren.
Alle voorname huizen in Venetië hadden twee ingangen, die symbool stonden voor hun eigen, onmiskenbare tweedeling van de klassen. De ingang die aan het water lag was altijd buitengewoon voornaam, een imposant, decoratief portaal met grote dubbele deuren en half uit het water stekende meerpalen, gestreept in de familiekleuren. De deuren aan de waterkant werden geopend om hooggeëerde gasten te ontvangen in een met marmeren muren bekleed bassin met een aanlegsteiger die naar de rijk ingerichte ontvangkamers van het palazzo leidde. De leveranciersingang, die direct uitkwam op het plaveisel van de calle aan de zijkant van het huis, was bescheidener, bestemd voor kooplui, koeriers en dienstbodes. Dit onderscheid, dit verschil in deuren, zei veel over de stad: Venetië had alles aan het water te danken. De lagune was alles. Op het water, met zijn veranderlijke maar betrouwbare getijden, had Venetië zijn suprematie en zijn imperium gevestigd; daarom was het zo toepasselijk dat de waterwegen van Venetië op deze manier prioriteit kregen. Op die gedenkwaardige dag werd de gondel van Corradino naar de ingang aan het water gedirigeerd. Hij werd opgeslokt door het grote zilverkleurige paleis en werd door een onderdanige lakei in livrei naar de hoofdvertrekken geleid. Op het moment dat Corradino in de eenvoudige leren werkkleding van een vetraio de prachtige salons betrad, besefte hij dat hij dit alles aan zijn uitzonderlijke talent te danken had. De prins, een man met het smalle gelaat en het zilverwitte haar van de aristocratie, ontving hem zoals hij een familielid zou ontvangen. Corradino’s positie in de wereld leek verzekerd.
Er werd een dienstbode gestuurd om principessa Angelina en de jurk te halen. De prins sprak onder het genot van een fijne Valpolicella met Corradino over de pigmenten en de prijs ervan, maar toen de oude man opkeek en zei: ‘Daar ben je dan, lieveling,’ hoorde Corradino niets meer.
Ze was een openbaring.
Blond haar als gouddraad. Groene ogen als blaadjes in een voorjaarsbui. En het gelaat van een godin. Ze was een droombeeld in blauw; het ochtendlicht en de zilverkleurige weerkaatsing van het water toverden talloze kleurschakeringen in de zijden stof van haar trouwjapon.
Van haar kant kende de principessa Corradino van horen zeggen, en ze had ernaar uitgekeken de kunstenaar te ontmoeten over wie iedereen het had. Ze was verrast te zien dat hij zo jong was – niet ouder dan twintig, schatte ze. En het deed haar ook genoegen dat hij knap was met zijn donkere ogen en krullen. Zijn gezicht riep herinneringen op aan de strenge, donkere, oosterse iconen in de Basilica die vanuit hun met edelstenen bezette lijsten naar beneden keken tijdens de mis. Zoals hij daar stond in zijn werkkleding zag hij er nogal alledaags uit. Maar dat was hij niet. Ze wist dat hij even onbetaalbaar was als die iconen met al hun edelstenen.
Angelina herinnerde zich hoe ze het jaar daarvoor tot de bevoorrechte gasten had behoord die naar de tentoonstelling van een legendarisch schepsel in het Palazzo Ducale waren komen kijken. Het tentoongestelde dier werd een kameelpardel genoemd, de legendarische Giraffa camelopardalis, en was uitgeleend door een Afrikaanse koning. De naam zei de principessa niets. Maar toen ze het schepsel van achter haar masker bekeek, had ze een bijna dierlijke opwinding gevoeld. Het was enorm groot, had een ruitpatroon als een harlekijn en een onwaarschijnlijk lange nek. Het dier schreed langzaam rond, dwars door de banen zonlicht heen die door de ramen van het palazzo naar binnen vielen. Het grote vertrek van de Sala del Maggior Consiglio, spelonkachtig, prachtig beschilderd met rode en gouden fresco’s, en met de hoogste plafonds van Venetië, leek de enige zaal die geschikt was om dit fantastische beest tentoon te stellen. Vanaf het plafond keken zesenzeventig voormalige doges van Venetië, geschilderd door de beroemde Veronese, onbewogen op het tafereel neer. Hun levende opvolger keek vanaf zijn troon verwonderd toe, getooid met zijn corno-hoed, en achter zijn beringde hand fluisterend met zijn gemalin. Ondertussen nam het merkwaardige, stille dier even de tijd om een hoge, scharlakenrode draperie te onderzoeken met zijn slangachtige zwarte tong, wat het publiek opgewonden uitroepen ontlokte. Het hief zijn staart en liet een hoop keurige uitwerpselen op de peperdure vloer vallen, waar het vervolgens zelf in trapte. De dames giechelden en gierden, de mannen bulderden, en Angelina duwde een ruikertje onder haar neus. Maar haar opwinding bleef. Ze voelde dat ze in de nabijheid van iets zeer ongewoons, iets unieks verkeerde. Ze vroeg zich niet af of de kameelpardel mooi was of niet. Die vraag deed niet ter zake. Als het dier te koop was geweest, had ze haar vader gevraagd het te kopen.
Nu keek ze naar Corradino en kreeg ze hetzelfde gevoel. Dat kwam niet doordat hij jong en knap was, maar doordat hij een zeer uitzonderlijk, uniek mens was. Ze voelde het verlangen in zich opwellen om hem te bezitten. Toen Angelina dei Vescovi tegen hem glimlachte, dacht Corradino geen moment meer aan zijn pigmenten.
Maar algauw keerde de gedachte daaraan weer terug. Sterker nog: hij vond het noodzakelijk om in de maanden voor het huwelijk veelvuldige bezoekjes af te leggen bij het Palazzo dei Vescovi om die uiterst belangrijke pigmenten te bespreken. Soms zag hij zowel de prins als zijn dochter. Maar meestal zag hij de principessa alleen. Het ging hier per slot van rekening wel om belangrijke zaken. Het was van het allergrootste belang deze dingen tot in de puntjes te regelen.
Een week voor het huwelijk werd ontdekt dat principessa Angelina dei Vescovi zwanger was. De kleedster van de principessa, een spion van de prins, hield het beddengoed van haar meesteres scherp in de gaten, dat gedurende haar hele maandelijkse periode hagelwit bleef. Het wicht rapporteerde de zwangerschap van de principessa aan de prins nog voordat Angelina het zelf doorkreeg. Het huwelijk werd op grond van slechte gezondheid geannuleerd, en Angelina werd in het diepste geheim afgevoerd naar het landgoed van haar vader in Vicenza om daar te worden opgesloten. In een poging de reputatie van zijn dochter te redden, dreigde de prins zijn bedienden met de dood als er in Venetië ook maar een woord zou vallen over de schande die Angelina was overkomen. Toen Corradino een clandestien bezoek aan het paleis bracht om Angelina te zien, werd hij opgewacht door twee hovelingen van de prins en naar diens studeerkamer gebracht. Daar had hij een kort en bitter onderhoud met Nunzio dei Vescovi, die hem in niet mis te verstane bewoordingen duidelijk maakte dat hij zijn leven in de waagschaal zou stellen als hij ooit zou proberen contact te zoeken met Angelina. De woorden van de prins klonken zo hardvochtig, zo kleinerend, dat Corradino van het ene moment op het andere van het voetstuk werd gestoten waarop hij geplaatst was toen hij voor de eerste keer in het paleis was ontvangen. Nu ervoer hij dat hij met al zijn talent geen partij was voor de rijkdom en het aanzien van de prins die hij eens aan zijn zijde had gehad maar bij wie hij nu uit de gratie was geraakt. In de jaren daarna zou hij zich niet veel meer herinneren van de bittere woorden die de prins had gesproken, maar één woordenwisseling was niet uit zijn geheugen te bannen.
Nadat Nunzio was uitgeraasd, keerde hij Corradino de rug toe en keek uit over de lagune. Op zachte, verslagen toon had hij gezegd: ‘Soms, meneer Manin, ruïneren we iets moois door het alleen maar aan te raken. Wist u dat een vlinder, het meest wonderbaarlijke van alle insecten, nooit meer kan vliegen als haar vleugels eenmaal door mensenhanden zijn aangeraakt? De schubben op haar vleugels raken los, waardoor ze onbruikbaar worden. Dat hebt u met mijn dochter gedaan.’ Deze opvatting, en het besef dat Corradino in staat was de schoonheid te vernietigen die hij altijd had geprobeerd te scheppen, beangstigde hem op de een of andere manier meer dan al het andere dat de prins had gezegd. Voor de tweede keer in zijn leven vluchtte Corradino in paniek terug naar Murano.
Corradino gaf het Libro d’Oro de schuld, het Gouden Boek. In 1376 was per decreet beslist dat gezien het vakmanschap van de glasblazers en hun waarde voor de republiek de dochter van een glasblazer met de zoon van een edelman mocht trouwen. Maar die dispensatie werd niet verleend aan de dochter van een edelman die een eenvoudige glasblazer wilde huwen, zelfs niet wanneer die van de adel afstamde. Er was geen toekomst voor Corradino en Angelina. Corradino keerde terug naar Murano zonder te weten hoe de affaire was ontdekt, en zonder ook maar een flauw vermoeden te hebben van het kind dat hij verwekt had. Hij nam alleen zijn beste vriend en mentor in vertrouwen, die hem aanried op Murano te blijven, voor het geval de prins zijn dreigement om wraak te nemen ten uitvoer zou brengen.
Twee jaar lang vernam Corradino niets van zijn minnares en werkte hij alsof de duivel hem op de hielen zat. Toen kreeg hij toestemming om naar Venetië te gaan om een relikwieënschrijn voor de basiliek van San Marco te maken en achtte hij het veilig om eindelijk terug te keren. Op zijn eerste dag in de stad sinds twee jaar zag hij kans een bezoek te brengen aan Nunzio dei Vescovi.
Zijn entree in het Palazzo dei Vescovi verliep dit keer heel anders. De grote deuren aan het water stonden open toen Corradino’s gondel dichterbij kwam; een ervan hing uit het lood en was gedeeltelijk aan stukken gehakt voor brandhout. De grote salons stonden leeg en waren van al hun rijkdom ontdaan, de rijke draperieën waren door de ratten aangevreten of neergehaald. Er waren geen bedienden meer, en bij het beklimmen van de gammele trappen begon hij te begrijpen waarom.
De stank in de ziekenkamer bracht gal in Corradino’s keel omhoog. Nunzio dei Vescovi lag verkrampt op het bed, gewikkeld in een smerige bedsprei, de helft van zijn gezicht weggevreten door de male francese, de Franse ziekte: syfilis. De man was stervende. Maar het wezen op het bed, ooit een prins, begon tegen Corradino te sputteren, en het duurde een hele tijd voordat Corradino het begreep. Het gezicht van Nunzio was in een misvormde vleesklomp veranderd; de ziekte had grote delen van zijn lippen aangevreten, waardoor hij nog nauwelijks iets uit kon brengen.
‘…ino.’ Een klauwachtige hand reikte naar de tafel bij het bed. Daarop stonden een karaf wijn en een drinkglas, stoffig, en met een stroperig, kleverig restje medicijn op de bodem. God wist hoe lang de man al door geen levende ziel meer was verzorgd.
Corradino sloeg een kruis en schonk de wijn in. Er kwam een dode wesp mee, maar het leek niet uit te maken. De prins had zich voorzichtig op zijn zij gedraaid, wat hem zichtbaar pijn deed, en dronk; waarbij de wijn als bloed uit zijn mond sijpelde waarin het verhemelte ontbrak. Corradino wist dat hij niet veel tijd meer had. Hij stelde de enige vraag waarop hij een antwoord wilde. ‘Angelina?’
‘…ood…’
Corradino keerde zich om om weg te gaan. Hij had het al verwacht. Hij zou een priester vragen bij Nunzio langs te gaan, meer kon hij niet doen.
‘…ind…’
Het afschuwelijke gefluister hield hem tegen. Corradino draaide zich om.
‘In …ietà. Niemand …eggen …amilie-eer. Niemand.’
Goed dan. Deze laatste wens kon hij inwilligen. Hij knikte instemmend.
‘En hoe heet ze?’
‘…eonora. …anin.’
De ultieme ironie.
Ze draagt mijn naam.
Corradino zag hoe Nunzio stierf, vlak nadat de stakker zijn hart had uitgestort. Hij verspilde geen tranen aan de prins, en was niet meer dan kortstondig bedroefd om Angelina; hij had in die twee jaar op Murano om haar gerouwd. En hij had niet van haar gehouden. Corradino had nog nooit van iemand gehouden. Maar hij ging wel de twee jaar oude Leonora Manin opzoeken in de Santa Maria della Pietà en werd voor het eerst van zijn leven verliefd.
Op de kade van Zattere, bij de ingang naar de Piazzetta di San Marco, staan twee hoge witte zuilen met daarop het standbeeld van de heilige Theodosius van Constantinopel en de chimaera van de gevleugelde leeuw, die door de stad is geadopteerd en verbasterd tot ‘de leeuw van San Marco’. De poot van de leeuw rust op een boek, op de pagina waarop staat geschreven: Pax tibi, Marce, ‘Vrede zij met u, Marcus’, volgens de legende de begroeting van de engelen toen ze Marcus benoemden tot de beschermheilige van Venetië. Uit het afgelegen Tyrus werden drie zuilen geroofd om hier te worden neergezet, maar de derde viel bij het uitladen in zee, en ligt nog steeds op de bodem van de lagune. Op het moment dat Corradino zijn dochter voor het eerst zag, werd de kameelpardel, mager en vermoeid door zijn drie jaar lange tournee langs de hoven van Milaan, Genua en Turijn, op een schip geladen dat hem naar huis zou brengen. Met een heleboel touwen om zijn nek stond hij twee stappen van het vaartuig dat hem terug zou brengen naar de Afrikaanse potentaat die hem aan het Noorden had uitgeleend. Maar de loopplanken naar het schip glommen van de regen en het dier was weerspannig en wilde niet op de deinende zee toe lopen. Net als de zuil eeuwen geleden viel de kameelpardel voorover de lagune in terwijl zijn verzorgers snel opzijsprongen. Door zijn enorme lengte bleef zijn nobele kop boven het water uitsteken, met zijn vochtige, rollende ogen en heen en weer zwiepende zwarte tong toen hij zout water binnenkreeg. Een aanzwellende menigte trok aan de glibberige touwen, maar de slungelige ledematen van het dier maakten het onmogelijk het te redden en de kameelpardel stierf binnen het uur. Hij zonk stil en rustig naar de bodem van de lagune, en in een laatste gracieuze beweging legden de lange nek en de zware kop zich te ruste op de verloren gegane zuil van Tyrus.