9
•
Paradiso perduto
Die zaterdag kwam Leonora om kwart voor drie in de Cantina Do Mori aan. Toen ze naar de gevel van het café keek, met zijn opvallende deuren van kathedraalglas, vroeg ze zich even af of ze het slachtoffer was van een met zorg voorbereide grap. Misschien zat agent Bardolino zich nu wel vrolijk te maken om haar, samen met zijn collega’s. Leonora vermande zich; ze waren geen schoolkinderen meer. De toestand op haar werk had haar zo aangegrepen dat de uitlopers van de paranoia vat op haar kregen. De man leek het echt te menen, hij wilde ongetwijfeld graag een huurder voor zijn nicht zien te vinden. Ze zou gewoon naar binnen gaan en wachten.
Het regende, dus was het druk in het café. Maar toch vond Leonora een rustig plekje achterin onder een reusachtige dubbele spiegel. Vol bewondering bestudeerde ze het vakmanschap en de enigszins groen uitgeslagen gouden glans van oud glas in zijn vergulde baroklijst. De facetrand leek haar volmaakt, terwijl de spiegel eeuwenoud moest zijn. Ze bestelde een espresso en keek op haar gemak om zich heen. De klanten vandaag waren duidelijk Venetianen – de ober had haar in het Veneto aangesproken en ze had zichzelf verbaasd met de energie waarmee ze in haar vloeiende Italiaans had geantwoord en zijn lokale accent wist te imiteren. Opnieuw was ze blij dat agent Bardolino dit café had voorgesteld. Het was nog steeds een geheim dat goed verborgen werd gehouden voor de hordes toeristen. De gedachte kwam bij haar op dat hij haar, op een hoffelijke manier, feestelijk wilde onthalen.
Als hij tenminste komt opdagen.
Maar ze had zich geen zorgen hoeven maken. Klokslag drie uur, met de typerende efficiëntie waarvan hij al blijk had geven tijdens hun gesprek, kwam hij binnenlopen. Ze was verrast hem nu in een spijkerbroek en een elegant colbertje te zien – meer zoals ze hem voor de eerste keer had gezien in de Santa Maria della Pietà. Op de een of andere manier had Leonora, belachelijk genoeg, verwacht dat hij in uniform zou verschijnen. Maar hij deed haar nog steeds denken aan dat schilderij – welk schilderij ook alweer? – en een paar lunchende dames draaiden hun hoofd om toen hij binnenkwam. Met een schok, terwijl hij de regendruppels uit zijn zwarte krullen schudde, werd Leonora geconfronteerd met de feiten.
Hij is een bijzonder aantrekkelijke man. Dat zien zij ook.
Ze voelde een vleugje angst.
Hij begroette haar, ging zitten en riep de ober met een ongedwongenheid waaruit veel ervaring sprak. Hij trok zijn jasje uit en installeerde zich behaaglijk op de bank. Hij leek een soort elegantie te paren aan het vermogen om zich onmiddellijk op zijn gemak te voelen, net als een kat. Leonora glimlachte en wachtte tot ze hun gesprek zouden beginnen. Ze voelde zich opeens zeker van zichzelf. Zou hij meteen ter zake komen of eerst wat grapjes maken?
Leonora schoot in de lach. Zijn vraag leek zo misplaatst dat ze erdoor verrast werd.
‘Je lacht me uit,’ zei hij, half geamuseerd, half geërgerd.
‘Een beetje. Waarom zou ik geen koffie drinken? Heb ik daarmee een soort sociale faux pas gemaakt?’
‘Nee, nee. Ik vroeg me alleen af of je…’ – hij zocht naar het woord – ‘geheelonthouder was. Dat is zo’n vreemd woord. Ik dacht altijd dat het betekende dat je dan alles geheel onthield.’
‘Leonora glimlachte. ‘Nee, nee, ik drink wel alcohol. Veel. Nou ja, niet heel veel. Maar ik hou wel van een wijntje.’
‘Mooi.’ Hij grinnikte. ‘Due ombre, per favore.’ Dat zei hij tegen de ober die naast hem stond te wachten.
‘Wat is een ombra?’
Agent Bardolino grinnikte weer. ‘Een schaduw.’
‘Ik weet wat het betekent. Maar wat betekent het als het een drankje is?’
‘Maak je niet ongerust. Het is gewoon een bekertje huiswijn. De naam is eeuwenoud. In de middeleeuwen had je wijnkarren op de Piazza San Marco, en de wijnverkopers duwden de karren de hele dag heel langzaam voort om in de schaduw van de Campanile te blijven. Om de wijn koel te houden.’
De ober zette de kroezen neer op de donkere houten tafel. Leonora proefde en had het gevoel dat de wijn intenser smaakte door het verhaal. ‘Ik ben dol op dat soort verhalen. Maar ik heb nog niet de kans gehad een reisgids te lezen sinds ik hier ben aangekomen. Het lijkt wel of ik het te druk heb met om me heen kijken en werken.’
Haar gezelschap knikte. ‘Je hebt gelijk. Je kunt dat soort dingen beter gaandeweg leren, van de mensen die hier wonen. Reisgidsen staan alleen maar vol citaten.’
Ze glimlachte omdat zijn ideeën zo volledig overeenstemden met de hare. ‘Vertel me eens wat meer over dit café.’ Hij glimlachte terug. ‘In een paar citaten? Casanova was hier vaste klant.’
‘Heb je me daarom hier mee naartoe genomen?’
Dat had ik niet moeten zeggen. Wat arrogant en… onhandig. Ik gedraag me als een schoolmeisje.
‘Je dacht zeker dat ik indruk op je wilde maken,’ zei hij, en hij gaf daarmee blijk van een scherpzinnigheid die haar verraste. ‘Eigenlijk heb ik hier met je afgesproken vanwege het glas.’ Hij wees op de spiegel. ‘Dat is uniek. Deze dubbele spiegel is beroemd omdat het de grootste spiegel van zijn tijd was waarin de twee vlakken volmaakt identiek zijn. Ik dacht dat het je misschien zou interesseren, omdat je op Murano werkt.’
Ik heb hem verkeerd ingeschat. Heb ik nu de dag verpest door dat er zo uit te flappen? Zou ik hem over Corradino moeten vertellen?
‘Agent…’
‘Alsjeblieft zeg, ik heet Alessandro.’ De humor was godzijdank weer terug.
‘Ik vind het hier geweldig.’
Hij glimlachte weer en zette toen zijn zakelijke gezicht op. ‘Heeft de fonderia het strookje onder aan je formulier ingevuld?’
‘Ja.’ Adelino was weer zo goed geweest.
‘Breng het volgende week dan maar langs, en dan moeten we die werkvergunning maar eens afhandelen. Als je dan ook een flat vindt, kun je je permesso di soggiorno krijgen.’ Hij wuifde haar bedankje weg.
Leonora zweeg even en zei toen: ‘Mag ik je iets vragen?’
Hij knikte.
‘Jij leek er minder tijd voor nodig te hebben dan de anderen. Hoe komt dat?’
Alessandro rekte zich uit. ‘Ik heb een hekel aan papierwerk, dus voor mij is de enige oplossing het zo snel mogelijk af te handelen. Mijn collega’s, die hebben ook een hekel aan papierwerk, maar zij lossen het op door het onder nog meer papier te begraven, in de hoop dat het dan weggaat. Kijk,’ – hij diepte wat papieren op uit zijn zak – ‘nog meer efficiency.’ Hij spreidde de papieren voor haar op tafel uit. Ze zag dat het fotokopieën waren van huizen met daaronder de gegevens, net als van een makelaar. ‘Mijn nicht, Marta, heeft me de sleutels van deze vier huizen gegeven. We kunnen ze gaan bezichtigen en als een ervan je bevalt, kun je er vanavond nog intrekken.’
‘Vanavond?’
‘Verbaast je dat?’
Leonora schudde verbijsterd haar hoofd.
‘Ik probeer al een maand lang appartementen te bekijken en telkens is er sprake van uitstel of problemen, of van administratieve rompslomp…’ Deze opmerkelijke man leek dwars door het trage ritme van Venetië heen te kunnen snijden.
‘Ah, dat is het voordeel als je een plaatselijke bewoner kent.’ Alessandro glimlachte. ‘Dit is de flat die je het eerst moet zien, denk ik. Het is vlakbij.’ Hij wees op een van de vier foto’s. Twee kamers in een prachtig gebouw van drie verdiepingen. Ze volgde Alessandro’s vinger. Het adres stond er duidelijk bij: Campo Manin.
Het was de bovenste verdieping van een groot, vervallen, ooit voornaam pand. Hoewel het verder modern was ingericht, werd ze bij binnenkomst meteen geïntrigeerd door de oorspronkelijke wenteltrap die de as van alle appartementen vormde, die nu van lelijke moderne branddeuren waren voorzien. Het was een statige, schitterend bewerkte trap. Leonora stak haar hand uit en raakte de bladderende turquoise verf aan. Zouden, toen de verf en het verguldsel nog nieuw waren, familieportretten van deze muren naar beneden hebben gestaard en gezien hebben hoe de bedienden en meesters de trap op en af liepen? Alsof ze een echo opving zei ze: ‘Corradino?’
Alessandro stond met het slot van appartement 3C te worstelen. ‘Wat?’
‘Niets.’ Het was nog te vroeg om op te biechten dat haar beste vriend in heel Venetië een geest was. ‘Ik vroeg me af of hier misschien andere Manins hebben gewoond.’
Alessandro haalde zijn schouders op, met zijn gedachten bij de deur. ‘Dat zou kunnen. Heel goed kunnen. Ah…’ De deur gaf mee en Leonora liep achter hem aan naar binnen. De flat was eenvoudig, spaarzaam gemeubileerd, maar hij had twee reusachtige ramen die op de Campo uitkeken, en het mooist van alles: een gammele smeedijzeren wenteltrap die naar een plat dak leidde, met rondom de fantastische daken van Venetië. Leonora leunde over de krakkemikkige balustrade en staarde naar de Campanile in de verte. Ze konden klokken horen.
Ik wil hier wonen. Ik wist het zodra ik door de deur naar binnen kwam.
Alessandro’s pragmatische aanpak bleef Leonora de rest van de dag verbazen. Ze had verondersteld dat haar keuze zou resulteren in een paar weken van onderhandelingen, gevolgd door een lange verhuisperiode. Maar Alessandro belde onmiddellijk zijn nicht op zijn mobiel en begon razendsnel te praten. Ze hadden nog maar net de eenvoudige badkamer bekeken (‘Verwacht niet dat je altijd warm water hebt; niet in Venetië’) toen de nicht, Marta, haar opwachting maakte. Ze was een zakelijke, vriendelijke, brildragende vrouw met kort haar, en ze bezat niets van de schoonheid van haar neef. Ze ging met Leonora aan de schoongeboende tafel zitten, op een van de weinige stoelen. Tegen de tijd dat Leonora het huurcontract voor een jaar had getekend, had Alessandro het pakhuis in Mestre gebeld en geregeld dat Leonora’s spullen de volgende dag, op zondag nota bene, bezorgd zouden worden. Neef en nicht boden aan om met de meubels te helpen, Leonora kreeg de sleutel, en zij en Alessandro gingen naar haar hotel om te pakken en af te rekenen.
Hij leek nergens dringend heen te moeten, maar hij deed evenmin overdreven vriendelijk op die weerzinwekkende manier die ze bij haar collega’s had bespeurd: de vriendschap van mannen die meer wilden. Onderweg praatten ze honderduit met elkaar, meestal over die heilige Italiaanse drie-eenheid: kunst, eten en voetbal. Toen ze haar bagage eenmaal in haar nieuwe flat had gebracht, en nog wat noodzakelijke etenswaren voor de volgende ochtend had ingeslagen, begon ze, ongelooflijk genoeg, het gevoel te krijgen dat hij van haar gezelschap genoot. Haar genoegen en verwarring namen alleen maar toe toen hij tegen het invallen van de schemering, op die voor hem kenmerkende bruuske, zakelijke toon zei: ‘Zullen we iets gaan drinken? We moeten het vieren. Ik weet een goeie tent.’
Leonora trok een wenkbrauw op. ‘Net zo goed als de Do Mori?’
Hij begon te lachen. ‘Er bestaat niets beters dan de plek die ik in gedachten heb. Het is, letterlijk, het Paradijs.’
Ze keek hem aandachtig aan. Ze las geen berekening of begerigheid in zijn ogen. Ze keken haar vrijmoedig aan. Hij zag er dorstig uit.
Ik weet dat ik eigenlijk niet mee moet gaan. Ik weet dat ik wel meega.
Het Paradijs was op zaterdag een lawaaierige plek. Leonora, die bij de bar tegen Alessandro aan stond geperst, moest haar bestelling van een Peroni recht in zijn oor toeteren. Na een tijdje kwam hij tevoorschijn met vier flessen (‘om tijd te besparen’) en leidde haar naar het eind van een van de lange refterachtige tafels die volgepakt zaten met flamboyante jonge bohemiens. Alessandro wist twee plaatsen tegenover elkaar voor hen te bemachtigen in een donkere alkoof die verlicht werd door de eeuwige kaars in een wijnfles. Klodders veelkleurig kaarsvet bedekten de fles volledig en vertelden het verhaal van de kaarsen die er daarvoor in hadden gestaan. Zoals altijd begon Leonora aan de compacte massa te pulken. Vlak naast haar ratelde een jongen met talloze piercings in rap Veneto tegen zijn al even veelvuldig doorboorde vriendin die tegenover hem zat. Alessandro nam een lange teug en Leonora keek hem aan. Het lawaai was iets minder geworden, maar ze moest nog steeds haar stem verheffen. ‘Wat ís dit voor café?’
Hij glimlachte. ‘Ik ben niet helemaal eerlijk tegen je geweest. Dit is niet het Paradijs, het is het Paradiso Perduto het Verloren Paradijs. Het is zo’n beetje de enige bar in Venetië die laat openblijft, altijd vol studenten. Het is een beetje persen, maar hier kun je tenminste na middernacht nog een drankje krijgen.’
Leonora glimlachte wrang in haar bier. Het Verloren Paradijs.
Ben ik mijn Paradijs kwijtgeraakt? Waren Stephen en Belmont en St. Martin mijn Paradijs? Of ben ik hiernaartoe gekomen om een nieuw Paradijs te vinden?
Alsof hij haar gedachten kon lezen, vroeg Alessandro plotseling: ‘Waarom is je man bij je weggegaan?’
Leonora verslikte zich bijna in haar Peroni. Ze werd dagelijks verrast door de openhartigheid van de Venetianen. Ze had verwacht dat ze net zo indirect en omzichtig zouden zijn als de geheime steegjes van hun stad, of net zo omslachtig als hun bureaucratie. Maar ze waren geen van beide. Vanmorgen nog had de serveerster die haar bediende in het café waar ze altijd ontbeet haar gevraagd of ze thuis een speciale amore had. De receptionist in het hotel, die vaderlijke, vriendelijke heer, had haar huwelijkse staat en kinderloosheid ook al meteen vastgesteld. En nu zat ze tegenover deze raadselachtige man die haar de meest persoonlijke vragen stelde. Het leek wel alsof de Venetianen het vermogen bezaten net zo scherp op hun doel af te stevenen als de boeg van een boot de wateren van de kanalen doorkliefde. Ze probeerde tijd te winnen en omklemde het glazen hart tegen haar keel om zichzelf onder controle te krijgen.
‘Hoe weet je dat hij bij me is weggegaan?’
Alessandro leunde achterover. ‘Je hebt een wit randje waar je trouwring vroeger gezeten heeft. En je vinger is een beetje van vorm veranderd, smaller bij je knokkel, wat betekent dat je die ring een aantal jaren hebt gedragen en dat het geen korte verbintenis was. En je bent bedroefd. En je bent híér; ik denk dat als jij hém had verlaten jíj thuis zou zijn gebleven.’
Leonora keek op van haar hand en zag een flits van medeleven in de intelligente donkere ogen dat door haar ziel sneed. In een vinnige poging hem vernietigend van repliek te dienen, verbaasde ze zich niettemin over haar antwoord.
‘Hij koos de gouden kist.’
‘Hoezo?’
‘De koopman van Venetië? Portia’s aanbidders moesten tussen drie kisten van zilver, lood en goud kiezen. Geluk lag in de loden kist, niet in de gouden.’
Alessandro glimlachte. ‘Dat weet ik. Ik wóón hier. Denk je dat je in deze stad kunt opgroeien zonder het verhaal te kennen? Wat ik bedoelde was: in welke zin koos hij voor het goud?’
‘Ik denk dat hij voor de verpakking viel. Zoals die er toen uitzag.’
‘Dat moet je niet zeggen.’
‘Wat?’
‘“Zoals die er toen uitzag.” Je bent heel mooi.’ Hij zei het plompverloren, niet als compliment maar alsof het een empirisch gegeven was.
Ze draaide een gouden streng haar om haar hand. ‘Ooit, misschien. Maar door de ellende en het verlies lijkt het allemaal te zijn weggevloeid. Ik voel me nu zwart-wit, alsof ik geen kleur heb.’ Ze liet de streng haar vallen. ‘Ik was toen een kunstenares, creatief, één brok emoties, in plaats van het…’ – ze zocht naar een woord – ‘synaptische circuit van chemische reacties waaruit Stephen bestond. Ik denk dat hij viel op het contrast tussen ons. Maar toen hij de kist eenmaal had opengemaakt, realiseerde hij zich dat hij eigenlijk iets praktisch en wetenschappelijks had gewild, iets wat er precies zo uitzag als hijzelf.’
‘En heeft hij dat gevonden?’
‘Ja. Het heet Carol.’
‘Aha.’
Leonora nam nog een slok bier en de drank begon haar te verwarmen. Op dat moment wist ze dat ze Alessandro niet over haar onvruchtbaarheid zou vertellen. Een oerstemmetje weerhield haar daarvan: ze wilde niet dat deze man te weten zou komen dat ze niet compleet was.
Uiteindelijk begon hij te praten, maar niet over haar. Van nu af aan was het duidelijk een quid pro quo. ‘Maar weet je, het kan ook zijn dat je te véél op elkaar lijkt. Ik had tot verleden jaar een vriendin die bijna mijn tweelingzusje was. We zijn samen opgegroeid; we hielden van dezelfde dingen, we waren allebei ambitieus, we waren zelfs fan van dezelfde voetbalclub. Maar toen kreeg ze promotie, waarvoor ze in Rome moest gaan wonen. Ze nam de baan. Vertrok. Het einde. Haar ambitie heeft ons uiteindelijk uit elkaar gedreven.’ Hij nam een slok.
Leonora stond perplex. Ze had niet gedacht dat deze man gekwetst kon worden – maar hij was dus ook in de steek gelaten. Op zachte toon vroeg ze: ‘Zat zij ook bij de politie?’
‘Nee. Ze is journalist.’ Hij leek niet veel meer te willen zeggen en Leonora liet hun persoonlijke stilte in het drukke gepraat rondom hen oplossen. Na een tijdje ging hij verder.
‘Tot op dat moment waren we gelukkig. We leken geen problemen te hebben. Er bestonden geen… wrijvingen.’
Leonora werd zowel getroffen door het verhaal als door zijn woordkeus, en zag daarin een mogelijkheid om het gesprek op een ander onderwerp te brengen.
‘Waar heb je zo goed Engels leren spreken?’
‘In Londen. Na mijn diensttijd heb ik daar twee jaar gewoond, om te besluiten wat ik met mijn leven wilde. Ik heb daar in een restaurant gewerkt – bij Niccolo, mijn neef. Ik heb mijn tijd verdeeld tussen een keuken in Soho en de Londense renbaan, waar ik vreselijke vrouwen versierde.’ Hij grinnikte. ‘Ik heb eerst leren vloeken.’
‘Waar?’
‘In Soho en op de renbaan. Toen ben ik teruggekomen en heb aan de politieacademie in Milaan gestudeerd, en nadat ik mijn diploma had behaald ben ik terug naar huis gegaan, naar Venetië.’
Alessandro tikte behendig een sigaret uit zijn pakje en bood haar er een aan met dat internationale gebaar van opgetrokken wenkbrauwen en een gebromde vraag. Toen ze hem afsloeg, stak hij zelf een sigaret aan en nam een lange trek. Ze dacht na over wat hij had gezegd. Naar huis. Venetië.
Nu is dat ook mijn thuis.
‘Dus je hebt toen in Londen dat besluit genomen?’ vroeg ze.
‘Nee, niet echt. Ik heb eigenlijk nooit een keus gehad. Mijn ouders gaven me mijn zin met die twee jaar, gaven me een vals gevoel van op mijn eigen benen staan. Maar ik zou altijd al politieman worden. Zij wisten het en ik ook.’
‘Waarom?’
Alessandro haalde met een veelzeggend gebaar zijn schouders op. ‘Een familietraditie. Vader, ooms, grootvader…’
‘Maar ben je wel gelukkig?’
‘Dat zal ik worden als ik rechercheur ben geworden. Daar ben ik nu voor bezig.’
‘Nou, Het Mysterie van de Ontbrekende Trouwring klonk behoorlijk overtuigend.’
Hij schoot in de lach, enigszins gevleid. ‘Net Sherlock Holmes, hè? We zullen zien. Als ik voor het examen slaag. Maar er is niet veel lol aan om politieman in Venetië te zijn, tenzij je je bevrediging uit het uitzicht haalt. Het gaat alleen maar om gestolen camera’s en verloren bagage – typische toeristenproblemen. En we zijn berucht om onze domheid – weet je waarom Venetiaanse politieagenten altijd met z’n tweeën zijn?’
Leonora schudde haar hoofd.
‘De een kan lezen en de ander kan schrijven.’
Ze glimlachte.
‘En als je denkt dat dat erg is, de brandweer heeft een nog slechtere reputatie – ze zeggen dat de brandweer in Venetië een antwoordapparaat heeft voor hun alarmnummer, en een bandje vertelt je dan dat ze morgenochtend je brand komen blussen.’
Leonora moest lachen. ‘Zijn jullie het Fenice zo kwijtgeraakt?’ Tien jaar eerder was dat schitterende theater in Venetië tot de grond toe afgebrand.
‘Nee, dat was de schuld van het gemeentebestuur. Het kanaal naar het Fenice zat zo dichtgeslibd dat de fuoco-boten er niet op tijd doorheen konden komen om de brand te blussen. Burgerlijke onverantwoordelijkheid, vrees ik. Deze stad is bezig in te storten.’
‘En aan het zinken?’
Alessandro schudde zijn hoofd. ‘Geen van de inwoners gelooft echt dat de stad aan het zinken is. Maar één ding geloven ze wel: dat heel veel mensen geld verdienen aan het instandhouden van die angst. Er worden ik weet niet hoeveel zogenaamde fondsen ingezameld om de stad te redden, maar het grootste gedeelte van het geld komt in de zakken van de ambtenaren terecht. Nee, de toeristen vormen een groter probleem dan het water.’
Leonora verbaasde zich over die bewering en was tegelijkertijd blij dat Alessandro haar kennelijk niet tot die categorie rekende. ‘De toeristen?’ vroeg ze. ‘Zijn die dan niet waar de stad op drijft?’
Alessandro haalde weer zijn schouders op. ‘Ja. Maar als de bloeddruk te veel oploopt, kan het ook fataal worden. Op iedere inwoner van Venetië zijn er nu honderd toeristen. Daarom kennen alle inwoners elkaar. Samen staan we sterk. En de stad zal het overleven. Venetië bestaat al eeuwen en zal nog eeuwenlang blijven bestaan. Er is een zekere… continuïteit.’
Leonora knikte terwijl ze met haar vingers aan het kaarsvet zat te pulken. ‘Ik begrijp wat je bedoelt.’ Toen, alsof ze daarmee een stap naar nog meer vertrouwelijkheid nam, biechtte ze op: ‘Toen ik je voor het eerst zag, vond ik dat je op een schilderij leek. Maar ik weet niet welk schilderij.’
‘Ik wel.’ Hij glimlachte, maar ging er verder niet op in. ‘Dat is hier heel gewoon. Je ziet hier dezelfde gezichten rondlopen die hier honderden jaren geleden ook al rondliepen. Dezelfde gelaatstrekken. Het enige gezicht dat je nooit ziet is dat van Venetië. Zij gaat altijd gemaskerd, en onder dat masker is ze altijd corrupt geweest.’
‘Met zo’n wijdverbreide corruptie valt er dus veel werk te doen voor een rechercheur.’
Alessandro glimlachte wrang. ‘Eigenlijk wel. De zware misdaad in Venetië is net zo interessant als de kruimeldiefstallen saai zijn. Kunstroof, fraude met onroerend goed, smokkel. Het echte werk.’
Ze voelde dat hij het eigenlijk niet grappig bedoelde. ‘En wanneer zijn de examens?’
‘Over twee maanden. Als ik daarvoor slaag, ben ik gelukkig.’ Hij dronk zijn bier op en keek haar over het lege flesje aan. ‘En jij? Wat kan jou gelukkig maken? Ben je op zoek naar een loden kist? Een nieuw paradijs?’
Leonora sloeg haar ogen neer. Opnieuw stemden zijn gedachten overeen met de hare, raakten ze de kern van haar geheim. Ze keek naar de kaars tussen hen in en zag dat ze ieder restje kaarsvet van de fles had gepulkt. Het glas was weer net zo groen en glad als het was geweest toen er nog wijn in zat, bevrijd uit zijn wassen gevangenis. Terwijl ze keek, druppelde er vers kaarsvet uit het plasje onder de pit en stolde tot een melkachtig witte massa toen het op het maagdelijke glas viel. Uiteindelijk gaf ze antwoord. ‘Nee. Ik ben niet op zoek.’
Ik geloofde wat ik zei… op dat moment. Ik bleef het geloven tot hij zich voorover boog en me kuste. Harde stoppels, zachte mond, en een vuur dat ik vergeten was.
Ze liepen zwijgend door de verlaten straten. Het San Marco-plein was leeg, een gapende ruimte als een kathedraal zonder dak. Alleen de enorme sterren vormden de rozetten op het kruispunt van de ribben boven haar hoofd. De avond was kil, maar Leonora tintelde. De duiven zaten te rusten, maar haar gedachten vlogen weg. In een opwelling die ze zelf niet begreep, maakte ze een paar volmaakte radslagen op het plein, terwijl de sterren over haar voeten rolden en haar haren over de stenen streken. Al ronddraaiend hoorde ze Alessandro lachen. Ze wist niet wat die kus betekende, maar ze wist wel wat ze voelde.
Het voelt te veel als vreugde, mateloze vreugde.