28
•
De ambassadeur
Toen Jules Hardouin-Mansart, de belangrijkste architect van het Paleis van Versailles, Corradino de schetsen liet zien van de Salon des Glaces, zoals hij hem noemde, dacht zelfs Corradino heel even dat dat onmogelijk zou worden. Er moesten eenentwintig reusachtige spiegels komen, die ieder uit eenentwintig panelen zouden bestaan. Ieder spiegelpaneel moest volmaakt vlak en zuiver worden en een kristalheldere weerspiegeling hebben. Er mochten geen facetranden worden aangebracht, zodat het glas als één geheel zou ogen en het weerspiegelde beeld niet vervormd zou worden. Bovendien diende iedere spiegel het tegenoverliggende raam volmaakt te weerspiegelen, zodat het licht dat van buiten kwam en het licht dat van binnen kwam, zoals Hardouin-Mansart het uitdrukte, de lichtste ruimte ter wereld zou creëren. Er zou ook een schitterende reeks fresco’s op het plafond komen die het leven en de gloriedaden van Lodewijk XIV zouden afbeelden. Deze fresco’s zouden door de hofschilder Charles le Brun en zijn leerlingen worden aangebracht.
Le Brun zelf was voortdurend aanwezig en bestookte Corradino constant met vragen over de lichtinval en de terugkaatsingshoek, en wat dat voor zijn schilderijen zou betekenen. Langzaam maar zeker kwamen Le Bruns wonderbaarlijke panelen tot leven – hoog boven hun hoofd fladderden in fresco geschilderde duiven rond in de stratosfeer, en halfnaakte schoonheden sloegen achterovergeleund in de wolken de gouden triomfwagens van de koning gade. Corradino herkende een verwant talent in hem maar voelde ook het gewicht van de taak die op hem rustte. Zijn spiegels moesten deze gloriedaden weerkaatsen.
Zelfs de ontwerper van de uitgestrekte tuinpartijen, André Le Nôtre, bezocht de zaal om te zien hoe zijn kunstwerk in de spiegelmuur weerkaatst zou worden.
Hoewel hij zijn bedenkingen had, kwam Corradino wel tot de conclusie dat hem alle hulp werd geboden – hij kon overleggen met de timmerlieden en de steenhouwers, hij kon beschikken over de modernste meetmethoden en had wiskundigen uit Parijs tot zijn beschikking. De fonderia – die daartoe speciaal was gebouwd in de moestuinen van het paleis – was goed uitgerust, en Jacques Chauvire werkte hard en maakte goede vorderingen. Terwijl Corradino hem zijn geheime werkwijze leerde, bloeide de jongen steeds meer op, en samen vervaardigden meester en leerling steeds grotere spiegels. Geleidelijk aan hoefde Corradino steeds minder vaak Jacques’ werk om te smelten, en tegen het einde van Corradino’s eerste maand in Parijs had Jacques zijn eerste redelijk gave vierkante spiegelpaneel gemaakt.
’s Avonds keerde Corradino terug naar zijn fraai ingerichte huis in het nabijgelegen dorpje Trianon. Met zijn zes kamers, een dienstmeid en een kleine moestuin, was dit huis luxer dan alles wat hij had gekend sinds hij het Palazzo Manin had moeten verlaten. Hij begon zich te ontspannen – had voor het eerst in jaren het gevoel dat hij niet in de gaten werd gehouden. Soms, als hij in het afnemende zonlicht achter in zijn tuin naar het steeds verder uitdijende paleis stond te kijken, met een bokaal uitstekende Franse wijn in zijn hand, dacht hij aan Leonora en voelde hij zich bijna gelukkig.
Dit nieuwe gevoel van rust was een kort leven beschoren.
Op de gedenkwaardige dag dat de eerste spiegel in de Spiegelzaal geplaatst zou worden, hield Corradino, met de handen in de zij, een oog op de werkzaamheden terwijl het laatste glazen paneel op zijn plek werd gezet. Er had zich een hele menigte verzameld om de werkzaamheden gade te slaan, met inbegrip van Hardouin-Mansart en Le Nôtre.
Het was met recht een bevoorrecht gezelschap, en uiteindelijk werden ze beloond toen de spiegel compleet was en de menigte vol ontzag een stap achteruit deed. Alle gesprekken verstomden toen de mannen hun werk bekeken – de in een arcade gevatte spiegel torende hoog en helder boven hen uit, afgezet met vergulde loodstroken langs de panelen: net licht dat gevangenzat in goud. Behalve hun eigen weerspiegeling zag het gezelschap ook de halfvoltooide tuinen en de voor de helft gevulde meren die zich zo ver het oog reikte tot in de verte uitstrekten, als een optisch wonder van ontwerpkunst. Het was werkelijk een verbazingwekkende prestatie en alle aanwezigen konden zien wat voor wonderen ze konden verwachten als de zaal helemaal af was. Niemand verroerde zich, niemand was in staat zijn ogen af te wenden. Ieder gesprek verstomde nu helemaal tot een diepe stilte. Maar niet alleen uit bewondering of respect voor het vakwerk dat ze hier voor zich zagen; ze vielen ook stil vanwege de aanwezigheid van de koning. Zijne Majesteit maakte zijn entree.
Lodewijk schreed naar de spiegel toe, en alle aanwezigen bogen zich onmiddellijk naar de vloer. Corradino maakte ook een diepe buiging, met kloppend hart.
Zal deze grillige koning zijn goedkeuring geven aan mijn werk?
Maar meteen daarna had hij andere zorgen aan zijn hoofd – zijn neergeslagen ogen gleden langs de koninklijke slippers en vervolgens langs de schoenen daarnaast: Venetiaanse satijnen met rode veters, die alleen op de Rialto werden verkocht.
Venetiaanse schoenen.
Corradino voelde hoe de haren op zijn hoofdhuid zich samentrokken. Hij durfde zijn ogen niet op te slaan, maar toen de menigte om hem heen weer rechtop ging staan, slaagde hij erin naar achteren te schuifelen in het gedrang terwijl Hardouin-Mansart en Le Nôtre naar voren stapten om voorgesteld te worden. De koning begon te spreken. Corradino hoorde zijn bloed zo luid in zijn oren kloppen dat hij niet meteen verstond wat er werd gezegd.
‘Zo, ambassadeur, pas mal, hein? Misschien zult zelfs u moeten toegeven dat mijn kleine château, als het eenmaal voltooid is, uw bouwvallige palazzo naar de kroon zal steken?’
De ambassadeur maakte een hoffelijke buiging, maar Corradino zag dat hij zijn ogen half gesloten had en dat er een koele, waakzame blik in lag. Hij meende de man ergens van te kennen: een lid van de Venetiaanse familie Guilini, die jaren geleden attaché was geweest bij het Arsenale toen Corradino’s vader nog handel dreef met de Baltische staten. Hij was toen een zwijgzame maar zeer intelligente jongeman geweest. Ongetwijfeld dankzij zijn invloedrijke familie had hij deze hoge post weten te bereiken, maar hij maakte ook de indruk dat hij zo’n positie verdiende dankzij zijn intelligentie. Gekleed in schitterende fluwelen en satijnen stoffen uit Venetië, en met zijn keurig verzorgde kapsel en geoliede baard zag de ambassadeur er niet uit als een fat maar als een kalm, zelfverzekerd en uiterst gevaarlijk mens.
De koning kreeg Hardouin-Mansart en Le Nôtre, die vooraan stonden, in het oog. Hij gaf een teken met zijn mollige, beringde hand en de twee maakten een diepe buiging terwijl de koning hen lukraak begon voor te stellen. ‘Dit is Hardouin-Mansart, mijn paleisarchitect. En dat is Le Nôtre, die de tuinen doet. Gaat het allemaal goed?’ hij wuifde hun antwoorden weg. ‘Ja, ja, maar deze spiegel is veel mooier dan wat jullie beiden hebben gepresteerd, nietwaar? Jullie zijn allebei vast jaloers? Ga je een van je steenhouwers opdracht geven om er een steen tegenaan te gooien, Jules?’ De koning moest lachen om zijn eigen geestigheid en de hele hofhouding deed met hem mee. Op dat moment, net toen Corradino zich wat begon te ontspannen, stelde Lodewijk een vraag waarvan Corradino’s hart een slag oversloeg. ‘Waar is mijn Maître des Glaces? Alle eer mag toch niet alleen naar jullie gaan…’ Hij liet zijn ogen langs de menigte glijden, en ontmoette die van Corradino. Corradino voelde zijn hart in zijn keel bonken en dacht dat hij dood neer zou vallen. Er flitste een snelle glimlach over het gezicht van de koning, als een zomers wolkje. ‘Daar is ie.’
Ik ben verloren – mijn leven is afgelopen.
Maar de mollige hand wenkte Jacques Chauvire. Guillaume Sève, die voor deze opdracht gepasseerd was, gaf Jacques een duwtje en de jongen stapte onhandig struikelend naar voren, waar hij met zijn leren pet in zijn handen bleef draaien.
Vanonder zijn opgetrokken wenkbrauw wierp Baldazar Guilini Jacques een onheilspellende blik toe. Op zijn Venetiaanse schoenen liep hij om de jongen heen en bekeek hem van top tot teen. Toen liep hij naar de spiegel en bevrijdde ondertussen zijn hand, vinger voor vinger, uit zijn zeemleren handschoen. Hij stak zijn wijsvinger uit en raakte het koele, vlakke glas aan, waarbij hij een doffe afdruk achterliet. Ondanks zichzelf kromp Corradino ineen, alsof een schurk zijn dochter met zijn vingers had bezoedeld.
Baldazar draaide zich weer om naar Jacques.
‘Scheelt er iets aan, ambassadeur?’ vroeg Lodewijk, die een binnenpretje leek te hebben. De ambassadeur herstelde zich, wat hem zichtbaar moeite kostte. ‘Vergeef me, Majesteit, ik was aan het denken dat deze man – Chauvire – wel erg jong is om al zo’n meesterwerk te kunnen creëren.’
Jacques ging op zijn andere been staan, terwijl Lodewijk antwoord gaf. ‘Misschien valt het moeilijk te aanvaarden dat het Franse glaswerk eindelijk de kwaliteit bezit waar de Venetianen jarenlang het patent op hebben gehad.’
Baldazar keek van de spiegel naar Jacques en weer terug. ‘Hoeveel panelen zitten er in deze spiegel, maître?’ Hij sprak de titel met een licht ironische ondertoon uit.
Zoals het betaamde, keek Jacques eerst naar de koning, die knikte dat hij mocht antwoorden. ‘Eenentwintig, gracieux monsieur.’
‘En hoeveel jaar bent u al op deze aarde?’
‘Eenentwintig, gracieux monsieur.’
‘Hoe toepasselijk. Men zou kunnen spreken van een aangename symmetrie, vindt u ook niet? Het is met recht een werk van uitzonderlijke schoonheid voor iemand van zo’n prille leeftijd. Het bezit een helderheid, een luciditeit – men zou haast zeggen een Venetiaanse kwaliteit.’ Zijn ogen gleden langs de menigte en Corradino schoof een beetje op en sloeg zijn ogen neer, verborgen achter de rug van een stevig gebouwde steenhouwer.
‘Ik wil u gelukwensen, Majesteit.’ De ambassadeur maakte weer een buiging, maar achter zijn diplomatieke gelaatsuitdruk-king keken zijn ogen nadenkend.
‘Al goed, al goed.’ De koning wuifde het compliment bescheiden weg, alsof hij de spiegel zelf had gewrocht. Hij liep de zaal uit, op de voet gevolgd door de ambassadeur en zijn coterie. Toen draaide het koninklijke hoofd zich nog heel even om. Bliksemsnel kruiste de blik van de koning die van Corradino. Eén oog sloot zich een moment. Toen draaide de koning zich weer om en liep door. Het hele ongelooflijke voorval had slechts een paar seconden in beslag genomen en de hofhouding had niet eens de pas ingehouden. Corradino, die zichzelf weer toestond adem te halen, probeerde te bevatten wat hij zojuist had meegemaakt.
De koning had naar hem geknipoogd.
Het is een spel voor hem. Een brokje amusement. Het feit dat mijn leven is verbeurd als ik ontdekt word, dat hele toneelstukje met Jacques, het is allemaal een spel: een brokje koninklijke dwaasheid als tijdverdrijf.
Zwetend, met benen die van glas leken te zijn, drukte hij zijn hand op zijn bonkende hart, alsof hij wilde verhinderen dat dat orgaan uit zijn borst zou springen. Guilini had hem niet gezien, en zelfs als hij hem wel had gezien, zou hij hem nog niet herkend hebben, want Corradino was nog maar acht jaar oud geweest toen hij met zijn vader voor zaken mee mocht naar het Arsenale waar hij kennis had gemaakt met de adolescent Guilini. Maar zou Lodewijk zich grillig tonen en de ware identiteit van zijn Maître des Glaces na afloop van het diner ter ere van de ambassadeur bij een glas cognac onthullen? Nee, redeneerde Corradino, het nationale gevoel van trots dat de koning al ruimschoots tentoon had gespreid, dwong hem ertoe Franse ambachtslieden alle eer voor de Spiegelzaal toe te kennen, eens en voor altijd. Hoe lang zou een ambassadeur eigenlijk blijven? Toch niet langer dan een, twee weken? Hij kon zich maar het best op de achtergrond houden tot Guilini weer vertrokken was. Ontdaan liep Corradino terug naar de fonderia en wuifde Jacques’ wanhopige verontschuldigingen weg omdat hij alle eer had gekregen voor Corradino’s werk. Ik moet Duparcmieur spreken, dacht Corradino. Ik moet Leonora hiernaartoe halen.
Maar Corradino had één ding over het hoofd gezien in zijn redenering: de spiegel zelf had hem verraden. Op het moment dat Lodewijk zijn hoofd omdraaide, had Baldasar Guilini in een flits de uitwisseling in de spiegelpanelen opgevangen. Corradino had gelijk: Guilini had hem nog niet herkend. Maar hij wist wel dat hij Italiaan was en vandaar was het slechts een kleine stap om erachter te komen dat hij Venetiaan was.
Die avond, na het diner dat ter ere van hem was gegeven, en na de cognac, waarbij Lodewijk niets had onthuld, keerde Baldasar Guilini terug naar zijn vertrekken in het Palais Royal. Hij wimpelde de toenaderingpogingen van de courtisane af die hij uit Venetië had meegenomen en ging in plaats daarvan aan zijn schitterend vergulde secretaire zitten.
Alleen, met de zware gordijnen dichtgetrokken, in de warme geparfumeerde privacy van zijn verfijnd ingerichte vertrekken, pakte hij zijn ganzenveer en begon een brief te schrijven. Een hele tijd later bestrooide hij het perkament met zand, vouwde het twee keer op en verwarmde een blokje rode was in zijn kaars. Hij drukte de gesmolten was op de brief, waar hij als een klodder bloed bleef liggen. Hij draaide zijn zegelring om en met een gemak dat een lange ervaring verried, drukte hij zijn zegel in de was – de gevleugelde leeuw van San Marco. Hij draaide het perkament om en schreef het adres op de voorkant voor de koerier van Lodewijk, die buiten op de gang stond te wachten.
Aan Zijne Excellentie de Doge van Venetië.