38

De toeschouwer in de schaduw

Toen Corradino Manin voor de laatste keer naar de lichtjes van de Piazza San Marco keek, leek Venetië vanuit de lagune gezien een gouden constellatie in de fluwelen schemering. Hoeveel van die glasruiten die zijn stad als kostbare edelstenen tooiden, had hij eigenhandig vervaardigd? Nu waren het verlichte sterren die hem op het eind van zijn levensreis zouden leiden. Hem eindelijk naar huis zouden brengen.

Terwijl de boot San Zaccaria binnenvoer, bedacht hij niet hoe hij dit beeld in glas zou kunnen weergeven met een pulegoso van bladgoud en fel lazuurblauw, maar dat hij dit dierbare uitzicht nooit meer zou zien. Hij stond op de voorsteven van de boot, een met zilt water bespat boegbeeld, en keek naar links naar de Santa Maria della Salute, zijn ogen dichtknijpend om het kolossale bouwwerk met de witte koepel uit de duisternis te zien opdoemen. De fundamenten van de indrukwekkende kerk waren gelegd in 1631, het jaar van Corradino’s geboorte, om de Maagd te danken dat ze de stad van de pest had verlost. Zijn jeugd en volwassenheid waren gelijk op gegaan met het groeiende bouwwerk. Nu, in 1681, het jaar van zijn dood, was het voltooid. Hij had de volledige pracht ervan nog nooit bij daglicht gezien, en nu zou dat ook nooit meer gebeuren. Hij hoorde een traghetto-man bij het oversteken van het Canal Grande klaaglijk om passagiers roepen. Diens zwarte boot deed denken aan een rouwgondel. Corradino huiverde.

Hij overwoog of hij zijn witte bauta-masker af zou zetten zodra hij voet aan wal zette; een poëtisch moment, een groots gebaar bij zijn terugkeer naar de Serenissima.

Nee, er is nog één ding dat ik moet doen voordat ze me vinden.

Hij sloeg zijn zwarte mantel strak om zich heen in de nachtelijke mist en stak de piazzetta over onder dekking van zijn steek en bauta. In het traditionele tabaro-kostuum, van top tot teen zwart op het witte masker na, was hij anoniem genoeg om de tijd te winnen die hij nodig had. De bauta zelf, een spookachtig masker in de vorm van een doodgraverschop, had een kleine neus en een lange kin die zijn stem griezelig zou vervormen als hij sprak. Geen wonder, dacht hij, dat het masker zijn naam ontleende aan de baubau, het ‘enge beest’ dat door ouders werd opgeroepen om hun ongehoorzame kinderen de stuipen op het lijf te jagen.

Uit een gewoonte die voortkwam uit bijgeloof liep Corradino snel tussen de twee zuilen van San Marco en San Teodoro door die wit en symmetrisch in het donker opdoemden. De heilige en de chimaera op hun frontons waren in het duister opgelost. Het bracht ongeluk daar te blijven dralen, omdat tussen deze pilaren misdadigers werden terechtgesteld – daar werden ze opgehangen of levend begraven. Corradino sloeg een kruis, betrapte zichzelf op zijn bijgelovigheid en glimlachte. Welk ongeluk zou hem nu nog ten deel kunnen vallen? Maar toch versnelde hij zijn pas.

Er is nog één ongeluk dat me te gronde kan richten: dat ik word verhinderd mijn laatste taak te volbrengen.

Toen hij de Piazza San Marco betrad, zag hij dat alles wat vertrouwd en geliefd was kwaadaardige en dreigende vormen had aangenomen. In het heldere maanlicht was de schaduw van de Campanile een donker mes dat het plein in tweeën kliefde. Opgeschrikte duiven vlogen als boosaardige fantomen in zijn gezicht. Regimenten donkere arcaden hadden het plein omsingeld – wie hield zich in hun schaduwen schuil? De grote deuren van de Basilica stonden open en Corradino zag de gloed van kaarsen in de goudkleurige buik van de kerk. Het monterde hem even op: een eiland van licht in dit dreigende landschap.

Misschien is het nog niet te laat om dit huis van God te betreden, mezelf aan de genade van de priesters over te leveren en hier mijn toevlucht te zoeken?

Maar degenen die hem zochten hadden ook dit met edelstenen bezette heiligdom betaald waarin de botten van de verschrompelde heilige van Venetië waren ondergebracht, en de muren laten bekleden met het kostbare, glinsterende mozaïek waarin het kaarslicht weerkaatst werd. Corradino zou daarbinnen geen toevluchtsoord vinden. Geen genade.

Hij haastte zich voorbij de Basilica en liep snel onder de arcade van de Torre dell’Orologio door, en wierp nog eenmaal een blik op de wijzerplaat van de enorme klok, waarop de fantastische wezens van de dierenriem vanavond in een plechtstatiger tempo leken rond te draaien. Een dodendans. Daarna kwelde Corradino zichzelf niet langer met laatste blikken, maar richtte hij zijn ogen op het plaveisel onder zijn voeten. Zelfs dit bracht hem geen verlichting, omdat hij alleen maar kon denken aan het prachtige tessere-glaswerk dat hij vroeger maakte door hete, onregelmatige klompen glas van allerlei vormen en kleuren met elkaar te laten versmelten, en het geheel vervolgens tot een wonderbaarlijke vorm te blazen, even teer en kleurrijk als de vleugels van een vlinder.

Ik weet dat ik nooit meer glas zal aanraken.

Toen hij de Mercerie dell’Orologio binnenging, waren de marktkooplieden bezig hun spullen op te ruimen voor de nacht. Corradino passeerde een glasverkoper die zijn waar als juwelen in zijn kraam had uitgestald. In zijn verbeelding begonnen de drinkbekers en snuisterijen rozig te glimmen en van vorm te veranderen; bijna kon hij de hitte van de smeltoven voelen en de lucht van zwavel en silica ruiken. Sinds zijn jeugd hadden die beelden en geuren hem altijd gerustgesteld. Nu leek die herinnering een voorbode van het hellevuur te zijn. Want werden verraders niet in de hel geworpen? De Florentijn Dante was daar duidelijk over geweest. Zou Corradino, net als Brutus en Judas, door Lucifer worden verscheurd, zouden de tranen van de duivel zich vermengen met zijn bloed terwijl hij uiteen werd gereten? Of zou hij net als verraders die hun familie hadden verloochend voor de eeuwigheid worden omsloten door un lago che per gelo avea di vetro e non d’acqua sembiante – een meer dat er door snelle bevriezing niet langer uitzag als water, maar als glas? Corradino herinnerde zich de woorden van de dichter en moest bijna glimlachen. Ja, een toepasselijke straf; glas was zijn leven geweest, waarom zou het niet ook zijn dood worden?

Niet als ik deze laatste taak volbreng. Niet als ik absolutie krijg.

Hij versnelde zijn pas en maakte plotseling rechtsomkeert, zoals hij van meet af aan al van plan was geweest, en liep via de smalle bruggen en nauwe stegen of calli terug naar de Riva degli Schiavoni. Hier en daar waren altaren in de nissen van huizen geplaatst, waarin kaarsen gelijkmatig brandden en het gezicht van de Maagd verlichtten.

Ik durf haar niet in de ogen te kijken, nog niet.

Eindelijk kwamen de lichtjes van het weeshuis in het Ospedale della Pietà in het zicht en zodra hij de warmte van het kaarslicht zag, hoorde hij ook de muziek van de viola’s.

Misschien is zij degene die speelt – ik wou dat het waar was, maar ik zal het nooit weten.

Hij liep langs het traliehek zonder een blik naar binnen te werpen en bonsde op de deur. Toen de dienstmeid met een kaars kwam aanlopen, wachtte hij niet op haar vraag wie er aan de deur was en siste: ‘Padre Tommaso; subito!’ Hij kende de meid: een kribbig, zwijgzaam wicht dat er genoegen in schepte dwars te liggen, maar vanavond klonk zijn stem zo dwingend dat zelfs zij zich onmiddellijk omkeerde, en vlak daarop verscheen de priester.

Signor?

Corradino deed zijn mantel open en haalde de met leer beklede kalebas vol Franse gouden munten tevoorschijn. Hij stopte het velijnen notitieboekje erbij, zodat ze zou weten wat er was gebeurd, en hem op een dag misschien zou vergeven. Hij keek nog eenmaal snel om zich heen in de duistere steeg; nee, niemand kon dichtbij genoeg zijn gekomen om hem te zien.

Ze mogen niet weten dat zij het boekje in haar bezit heeft.

Zo zacht dat alleen de priester het kon horen, zei hij: ‘Padre, ik geef u dit geld voor de verzorging van de wezen van de Pietà.’ Het masker vervormde Corradino’s stem, precies zoals de bedoeling was. De priester maakte aanstalten om de buidel met de gebruikelijke dankformule in ontvangst te nemen, maar Corradino bleef hem stevig vasthouden, zodat de geestelijke gedwongen werd hem aan te kijken. ‘Voor de wezen,’ zei Corradino nogmaals nadrukkelijk.

Uiteindelijk gaf de priester een teken van herkenning. Hij draaide de hand die de buidel vasthield om en keek aandachtig naar de vingertoppen: glad en zonder lijnenpatroon. Hij wilde iets zeggen, maar de ogen achter het masker wierpen hem een waarschuwende blik toe. De geestelijke veranderde van gedachten en zei: ‘Ik zorg ervoor dat zij het krijgen’, en toen, alsof hij het wist: ‘God zegene u.’ Een warme en een koude hand omklemden elkaar een ogenblik en toen werd de deur gesloten.

Corradino liep verder, hij wist niet waarheen, tot hij een heel eind van het weeshuis was. Toen zette hij eindelijk zijn masker af.

Zal ik doorlopen tot ze me vinden? Hoe zullen ze het doen?

Hij wist meteen waar hij naartoe zou gaan. De nacht werd donkerder terwijl hij door de straten liep, het water in de grachten fluisterde hem vaarwel terwijl het tegen de calli spetterde, en nu hoorde Corradino eindelijk voetstappen achter zich die gelijke tred met hem hielden. Ten slotte kwam hij aan in de Calle della Morta – de Straat van de Dood – en bleef daar stilstaan. De voetstappen hielden ook stil. Corradino stond met zijn gezicht naar het water, en vroeg zonder zich om te draaien: ‘Zal Leonora ongedeerd blijven?’

De stilte scheen oneindig – gespetter, geklots van water – en daarna antwoordde een gortdroge stem.

‘Ja. De Tien hebben hun woord gegeven.’

Corradino haalde opgelucht adem en wachtte op het laatste bedrijf.

Toen het mes zijn rug binnendrong, voelde hij de pijn vlak nadat de herkenning hem al aan het glimlachen had gebracht. De subtiliteit, de zuiverheid waarmee het lemmet zich slinks tussen zijn ribben had geplant, kon slechts één ding betekenen. Hij begon te lachen. Hier was de poëtische schoonheid, de ironie waar hij bij de kade naar had gezocht. Wat een romantische dwaas was hij geweest door zich in te beelden dat hij de heldenrol zou spelen in het drama van zijn laatste offer. Al die tijd waren zíj degenen geweest die de toepasselijke slotakte hadden beraamd, met hun weergaloze gevoel voor theater: door hem op een vermakelijke carnavaleske wijze te laten sterven. Hem op de Venetiaanse manier de dood te laten vinden. Ze hadden een glazen dolk gebruikt, van Murano-glas.

Hoogstwaarschijnlijk eentje die ik zelf heb gemaakt.

Hij lachte met zijn laatste ademtocht nog harder. Hij voelde de laatste snelle draaibeweging waarmee zijn moordenaar het heft afbrak en voelde hoe zijn huid zich over het lemmet sloot, zodat er op de plek van binnendringen niet meer dan een onschuldig sneetje was te zien. Corradino viel voorover in het water, en net voordat hij het oppervlak brak, kwam hij voor de eerste en de laatste keer in zijn leven zijn eigen ogen in zijn spiegelbeeld tegen. Hij zag een dwaas die om zijn eigen dood lachte. Terwijl hij in de ijzige diepten weggleed, sloot het water zich boven zijn lichaam, zodat er op de plek van binnendringen niet meer dan een onschuldige kabbeling was te zien.

Vanuit de schaduwen van de Calle della Morta keek Salvatore Navarro, de nieuwe voorman van de fonderia op Murano, doodsbang toe. Een agent van de Tien had hem deze tijd en plaats genoemd en hij had opdracht gekregen aanwezig te zijn op straffe van de dood. Omdat hij onlangs was geconfronteerd met de dood van zijn voorganger Giacomo Del Piero in de Piombi, had hij niet durven weigeren. Terwijl hij toekeek bij de moord op de grote Corradino Manin, een man tegen wie hij sinds zijn dagen als leerling had opgekeken, wist hij dat hij hier als getuige was. Dat men van hem verwachtte dat hij terugging naar Murano en zou vertellen wat hij had gezien.

En dat hij, en via hem alle andere glasblazers, een waarschuwing had gekregen.