7

De Leeuw en het Boek

De Questura in Castello was een mooi gebouw. Zoals veel overheidskantoren in Venetië was het politiebureau in het verleden een palazzo geweest, en dat vroegere bestaan werd onthuld door de Moorse raamstijlen. Desondanks had Nora het graag bij één bezoek gelaten.

Maar dat zat er niet in. De traagheid van de Venetiaanse ambtenarij betekende dat dit haar zesde bezoek in vier weken tijd was. Ze had het ene na het andere formulier ingevuld, allemaal met onbegrijpelijke namen en nummers. Ze had ieder officieel stuk of getuigschrift moeten overleggen dat haar leven markeerde, van geboorteakte tot rijbewijs. En iedere keer kreeg ze te maken met een andere agent, zodat ze haar verhaal weer van voren af aan moest vertellen, en werd ze geconfronteerd met reacties die varieerden van oprecht ongeloof tot openlijke onverschilligheid. Deze Engelse signora had op de een of andere manier een leerovereenkomst bij de vetrai op Murano aangeboden gekregen en had nu een verblijfsvergunning en een werkvergunning nodig. Iedere gezagsdrager had een andere opvatting van haar situatie. De signora moest eerst een huurappartement in Venetië hebben, en wanneer ze dan haar verblijfsvergunning of permesso di soggiorno had, kon ze een permesso di lavoro of werkvergunning aanvragen. Nee, zei een ander, ze moest eerst een permesso di lavoro hebben, die laten ondertekenen door haar werkgever, en vervolgens zou ze in aanmerking komen voor een huurwoning in de sestiere, waarna ze een permesso di soggiorno kon aanvragen.

Ik kan wel gillen.

Vele bezoeken later had Nora’s houding een metamorfose ondergaan: het schattige, enigszins onnozele blondje dat altijd in de smaak viel bij de ambtenarij was veranderd in een verbeten, veeleisende helleveeg. Voor de voortgang van haar aanvraag had dat echter niets uitgemaakt: daar zat geen enkel schot in.

Ik heb een steeds terugkerende droom waarin ik snakkend naar adem onder water in de lagune drijf, maar niet naar de oppervlakte kan zwemmen omdat de bureaucratie als een blok aan mijn been hangt.

Vandaag, het was een weergaloze herfstdag, stapte ze met ijzeren vastberadenheid het politiebureau binnen en plakte een glimlach op haar strakke gezicht.

Ik ben al een hele maand in Venetië. Ik moet dit voor elkaar krijgen.

De afgelopen maand was verstreken met die wonderlijke elasticiteit die belangrijke perioden in het leven kenmerkt. Aan de ene kant was de tijd verbazingwekkend snel voorbijgegleden. Aan de andere kant kon Nora nauwelijks geloven dat ze vier weken geleden nog in Belmont woonde tussen de puinhopen van haar mislukte huwelijk. Vanaf die eerste maandag, toen ze de fonderia had betreden als iemand die voor het eerst naar school ging, had ze keihard aan de ovens staan werken. Ze had een hoofddoek om haar haar gewikkeld en haar oudste spijkerbroek aangetrokken in een poging zo min mogelijk op te vallen. Dat bleek onwerkbaar. Het was zo heet dat ze de hoofddoek binnen een halfuur weer af had gedaan en in haar spijkerbroek en topje, op blote voeten, verder werkte, wat natuurlijk het voorspelbare commentaar van haar collega’s uitlokte.

Al met al was Nora’s eerste dag in de fonderia zowel afmattend als stimulerend geweest. De meeste mannen legden een behoedzame vriendelijkheid aan den dag op een manier die haar deed vermoeden dat ze door Adelino waren geïnstrueerd. Twee van de wat jongere glasblazers, aantrekkelijke mannen, waren heel vriendelijk en hulpvaardig, en bekeken haar vorderingen met hun donkere ogen waaruit waardering sprak. Ze ging gelijk met de anderen weg en feliciteerde zichzelf met het feit dat ze die dag geen grote fouten had gemaakt, en was gevleid toen haar jonge collega’s vroegen of ze iets mee ging drinken. Adelino was er niet bij, maar omdat ze zich veilig voelde in de groep, volgde ze hen dankbaar over de Fondamenta Manin naar een zacht verlichte, uitnodigende bar. De vetrai waren duidelijk stamgasten, want er stonden al tien flesjes Peroni-bier voor hen klaar op de bar. Nora liet zich op de barkruk zakken die haar hoffelijk door Roberto werd aangeboden en bewoog haar pijnlijke nek heen en weer. Ze hoorde sommige van de mannen gekscherend opmerken dat ze een massage nodig had, en glimlachte mee.

Ik zal moeten leren wennen aan die herrie en die kleedkamergrappen; ik moet me er niet door van de wijs laten brengen. Dit is een mannenwereld, dat is altijd zo geweest, en ik moet me eraan aanpassen. Geen prima-donnagedrag.

Ze hield de koude fles Peroni tegen haar roodgloeiende voorhoofd, dat nog steeds heet aanvoelde van de kus van de oven, en voelde de welkome koelte van de condensatiedruppels op haar wang. Ze nam een grote slok van het koude bier en op het moment dat ze de fles aan haar lippen zette en haar tanden tegen het glas tikten realiseerde ze zich dat ze hetzelfde materiaal vasthield dat Corradino en zijn collega’s eeuwen geleden met de hand maakten maar dat nu op een massale, zielloze manier in fabrieken werd geproduceerd en gerecycled. Boven de bar schalde MTV, waardoor haar gedachten werden onderbroken, en Roberto wenkte haar naar een hoektafeltje dat al door Luca werd vrijgehouden. Nora ging zitten, glimlachte, en beantwoordde hun vragen over Londen, FC Chelsea en Robbie Williams. Op haar beurt vernam ze dat beide mannen zonen van glasblazers waren.

‘Goedbeschouwd,’ zei Luca, ‘heeft Roberto hier het langste glasblazersverleden van ons allemaal, hoewel hij de jongste is.’

‘Maar de meest getalenteerde,’ voegde Roberto eraan toe, met een brede grijns die zijn opschepperige opmerking relativeerde.

‘Nou, het is vervelend, maar het is nog waar ook. Die ouwe Adelino steekt je voortdurend veren in je reet.’

‘Hij zegt dat ik de “adem” van de familie heb geërfd,’ legde Roberto bescheiden aan Nora uit.

‘Ja,’ zei Luca, zijn neus dichtknijpend, ‘ik denk dat ik begrijp wat hij bedoelt. Je stinkt.’

Roberto gaf Luca een pets en ze brulden allebei van de lach. Nora ging verzitten en voelde zich opeens heel oud. Deze jongens waren best aardig, maar een tikje… onvolwassen. Ze bracht het gesprek weer op het onderwerp dat haar interesseerde, en sprak Roberto aan. ‘Jouw familie? Heeft die altijd in het vak gezeten?’

‘Al eeuwen. Vanaf de zeventiende eeuw, om precies te zijn. Mijn voorvader, Giacomo Del Piero, was destijds de voorman van dezelfde fonderia waar wij nu werken.’

De zeventiende eeuw! Corradino moet hier toen ook zijn geweest. Zouden de twee mannen elkaar hebben gekend?

Nora onderdrukte haar opwinding en vroeg nonchalant: ‘In die tijd waren er zeker wel veel verschillende fonderie?’

‘Nee,’ zei Luca, die iets ontwikkelder leek dan zijn collega. ‘In die dagen was er maar één grote glasblazerij op Murano. Venetië was toen nog een republiek, en op die manier kon het monopolie makkelijker beschermd worden. Nadat de glasindustrie in 1291 naar Murano was verplaatst moesten alle glasblazers van Venetië hier hun leven lang wonen; ze werden zelfs met de dood bedreigd als ze weg wilden, en als er iemand ontsnapte werd hun familie opgesloten of gedood om de vluchtelingen te dwingen terug te komen.’ Luca zweeg om dit gruwelijke detail te benadrukken en nam een slok bier. ‘Nadat de Republiek was gevallen, ontstonden hier meer glasfabrieken; destijds waren er ongeveer driehonderd fabrieken in de stad. Maar de zaken in Murano liepen terug toen het glasmonopolie eenmaal was doorbroken en andere landen leerden hoe ze kwaliteitsglas konden maken. In 1805 werd het glasmakersgilde door Napoleon opgeheven, de ovens werden opgedoekt en de kunstenaars waaierden uit over heel Europa.’

‘Tegenwoordig is het een heel ander beroep,’ bracht Roberto naar voren. ‘In de tijd van Giacomo werden er allerlei soorten glas vervaardigd, van de eenvoudigste fles,’ – hij zwaaide met zijn flesje Peroni – ‘tot de mooiste spiegels. Nu wordt glaswerk voor dagelijks gebruik in enorme glasfabrieken in Duitsland, Frankrijk of Turkije gemaakt. Onze enige levensader bestaat uit kwaliteitsproducten, zeg maar de “kunst”. Toeristen zijn onze enige klanten, en onze glasfabriek krijgt maar een klein deel van die markt. De concurrentie is vandaag de dag bijzonder fel. Eigenlijk,’ – hierbij keek hij Nora peinzend aan – ‘heb je geluk gehad dat je bent aangenomen.’

Nora sloeg haar ogen neer terwijl Roberto een slok bier nam. Ze voelde zich ongemakkelijk, bijna gekleineerd, maar Roberto ging verder.

‘Je zou kunnen zeggen dat Giacomo in die tijd de beste was,’ besloot hij, ‘omdat hij de voorman van de enige fabriek was.’ Het viel haar op dat Roberto over de geschiedenis praatte alsof het niet meer dan een ogenblik geleden was. ‘Je praat over hem alsof je hem kent,’ zei ze, omdat ze er iets van haar eigen gevoelens in herkende.

‘Dat doen alle Venetianen,’ zei Roberto glimlachend. ‘Het verleden is hier alomtegenwoordig. Het is pas gisteren gebeurd.’

Nora merkte dat hij dezelfde band met zijn voorvader voelde als zij met Corradino, en dit gaf voor haar de doorslag: ze zou hun haar geschiedenis vertellen. ‘Dit is allemaal heel merkwaardig, want míjn voorvader heeft hier rond diezelfde tijd ook gewerkt. Hij moet Giacomo hebben gekend. Hij heette Corrado Manin, ook wel bekend als Corradino. Heb je weleens van hem gehoord?’

Roberto’s gezicht werd plotseling uitdrukkingloos. Hij wisselde een blik met Luca. ‘Nee,’ zei hij abrupt. ‘Het spijt me. Nog een Peroni?’ Hij stond op en liep zonder op antwoord te wachten naar de bar.

Nora was verbijsterd, haar gezicht tintelde alsof ze een klap had gekregen. Wat was er met die man aan de hand? Ze wendde zich tot Luca, die haar een charmante glimlach schonk. ‘Let maar niet op Roberto. Hij doet een beetje typisch over zijn voorvader. Hij denkt dat de fonderia van hem is. Hij wil zich meer profileren en probeert Adelino steeds over te halen om het glaswerk onder de naam Del Piero aan de man te brengen. Hij dacht misschien dat je je wilde opdringen.’

‘Maar… Dat was niet… Dat heb ik niet…’

‘Echt, het is oké. Laat maar. Hij komt eraan.’

Toen Roberto met nog drie flesjes Peroni terugkwam, deed Nora haar best om extra charmant te doen, en vleide hem met vragen over glasblazen in een poging haar blunder goed te maken, hoewel ze niet goed wist wat ze nou eigenlijk fout had gedaan. Roberto ontspande zich en leek weer tot bedaren te komen, maar in de loop van de avond werd hij wel stomdronken. Het werd steeds later en Nora begon zich al zorgen te maken over haar boot naar Venetië, toen ze plotseling besefte dat Luca twintig minuten geleden naar het toilet was gegaan en niet was teruggekomen. Ze keek om zich heen, maar hij was nergens te zien en bovendien waren alle andere vetrai ook vertrokken. Ze zag geen bekenden meer.

Ach jezus.

Nora zuchtte diep. Dat betekende dat ze nu in haar eentje zat opgescheept met een ladderzatte jongen. Ze vloekte binnensmonds en nam Roberto bij de arm om hem te helpen naar buiten te strompelen. Bij de rand van het kanaal stond hij lichtjes te wankelen, en ze vroeg zich af of hij moest overgeven, maar toen glimlachte hij waterig, greep haar opeens vast en drukte zijn lippen ruw op de hare.

Nora’s reactie was zo preuts dat ze er zelf door verrast werd. Ze duwde hem met alle macht van zich af en gaf hem een klinkende klap waardoor hij bijna in het kanaal viel. Roberto was op slag nuchter. Er verscheen een smalende uitdrukking om zijn mooie mond, waardoor hij er niet meer zo knap uitzag, en opeens werd Nora bang. ‘Kom op,’ zei hij, en hij kwam opnieuw op haar af. ‘Je bent me iets verschuldigd, vuile Manin-snol.’

Nora draaide zich om en rende weg.

Ze bleef rennen tot ze bij de halte van de vaporetto was, maar ze bedacht dat Roberto hier ook naartoe zou komen, omdat het de enige fermata op het eiland was. Bevend en gespannen, en zich bewust van het feit dat ze daar helemaal alleen stond, hield ze een watertaxi aan en gaf veel te veel geld uit aan de terugtocht naar haar hotel.

De volgende dag en nog vele dagen daarna ondervond ze de consequenties. Roberto had zijn werk gedaan: geen van de andere mannen praatte nog tegen haar. Ze vroeg zich af wat voor slechts hij over haar had verteld dat zelfs de vriendelijke Luca haar nog nauwelijks zag staan. Roberto negeerde haar of probeerde haar het leven zuur te maken door haar te treiteren. Haar gereedschap raakte zoek, of ze vond haar eigen kleine glasprobeersels kapot terug. Nora voelde dat hij haar probeerde te intimideren. Ze begon weer dezelfde angst te voelen die ze op school had ervaren toen ze door zwaar opgemaakte meiden uit de zesde klas op de huid werd gezeten die haar voor ‘hippie’ uitscholden vanwege haar lange haar. Ze had nooit gedacht dat een man zo vervuld kon zijn van wraak jegens een vrouw die zijn avances had afgewezen; ze had gedacht dat ze na het incident gewoon van Roberto’s radar zou verdwijnen. Soms voelde ze een kilte in haar nek en zag ze dat hij haar met zo’n ijzige haat stond aan te staren dat ze er zeker van was dat er iets mis was met hem: dat er behalve de seksuele afwijzing nog iets anders was waardoor hij haar was gaan haten.

Maar wat kan het toch zijn? Ik ken die man nauwelijks. Is hij soms labiel?

Nu had ze niemand behalve een vriendelijke man die Francesco heette en die haar zo nu en dan met een strak gezicht liet zien hoe ze haar werk moest doen en met een schuchter knikje op haar dankbaarheid reageerde. Ze wist dat ze allemaal zaten te wachten tot ze het zou opgeven en naar huis zou gaan. Af en toe zag ze Adelino wanneer hij beneden op de werkvloer kwam, en ze verwelkomde zijn aanwezigheid zoals ze vroeger blij was om in de lange pauzes een leraar te zien; ze wist dat het pesten in hun aanwezigheid zou ophouden. Ze wist dat hij haar vorderingen in de gaten hield, maar tot dusver had hij nog nergens over gesproken.

Maar in haar eenzame wereldje, haar eigen hermetisch afgesloten vat van stilte, wist ze dat ze steeds beter werd. Bij gebrek aan gezelschap of gesprekken werd het glas haar vriend. Ze begon de eigenschappen ervan beter te doorgronden dan wanneer ze zou zijn afgeleid door grappen en geklets. Haar taken hadden in dit stadium niet meer om het lijf dan de post te smelten, eventuele verontreinigingen te verwijderen en zo nu en dan een voorvorm te blazen. Ze voerde alleen de meest elementaire taken uit, en moest alleen stukken laten afkoelen of opnieuw verhitten. Maar toch begon ze dit mengsel van silica en zand als iets levends en organisch te zien. Ze begreep dat het ademde – dat het net als ieder ander levend ding gretig zuurstof in zich opnam. Het materiaal was onderhevig aan stemmingen: van roodgloeiend tot honingkleurig goud, tot kristalwit. Het had een textuur die varieerde van vloeiend als zoete stroop tot keihard als getemperd staal. Ze geloofde graag dat ze in de tijd van Corradino glazen messen maakten: dodelijk, stil en glad.

Corradino. Ze dacht vaak aan hem. Ze had het gevoel dat het glas hen verbond, dat de glasdraad tussen hen tot een dunne, strakgespannen cellosnaar was uitgerekt, die door de eeuwen heen nog steeds een langgerekte lage toon voortbracht.

Waar de anderen me negeren is hij mijn makker. Ik praat met hem.

Doordat ze de taal iedere dag sprak, werd Nora’s Italiaans steeds vloeiender. Toen haar proeftijd van een maand om was ging ze naar Adelino, die zich verheugd toonde over haar vooruitgang en haar wens om te blijven. Maar het baarde hem zorgen dat ze nog steeds haar werkvergunning niet had, en hij drong er nogmaals op aan dat ze die moest zien te krijgen, alsof hijzelf aan een geheim tijdschema werkte.

En dus ging Nora weer naar het politiebureau. Toen ze de hal binnenliep was ze vastbesloten niet weg te gaan zonder verblijfsvergunning. Ze wachtte geduldig in de daartoe bestemde ruimte en zat eindeloos brochures en affiches door te bladeren over de gevaren van drugs, richtlijnen voor gemotoriseerde boten en straatcriminaliteit. Toen ze uiteindelijk een kantoor werd binnengeleid zuchtte Nora diep toen ze zag dat de knappe jonge politieman die haar kwam halen haar niet bekend voorkwam, en ze bereidde zich erop voor haar hele geschiedenis weer uit de doeken te moeten doen.

Maar hoewel hij vrij kort van stof was, leek deze jonge man meer van haar te weten dan degenen die hem waren voorgegaan. Hij leek tamelijk goed op de hoogte van haar geval. Ze was daardoor zo overdonderd dat het wel een halfuur duurde voordat ze zich realiseerde dat ze hem al eens eerder had gezien.

Jaren later kon ze zich nog precies het moment voor de geest halen waarop ze zich dat realiseerde. Hij bladerde haar dossier door en leek een tegenstrijdigheid te hebben gevonden. Hij keek van haar geboortebewijs naar haar aanvraag voor een werkvergunning en fronste lichtjes zijn wenkbrauwen.

‘Signora.’ Hij rommelde weer in haar papieren. ‘Op uw aanvraag hier noemt u zich Nora Manin.’ Hij struikelde eventjes over die buitenlands klinkende naam. ‘Maar op uw geboortebewijs van het Ospedale Civili Riunti hier in Venetië staat u vermeld als Leonora Angelina Manin. Kunt u mij dat uitleggen?’

‘Het is een afkorting. Omdat ik in Engeland ben opgegroeid, heeft mijn moeder mij de Engelse versie van mijn Italiaanse naam gegeven.’

De politieman knikte en hield zijn ogen op het dossier gericht. ‘Juist. Maar u zult dit formulier nog een keer moeten invullen met de naam die u gegeven is.’ Hij stond op en trok met een efficiënt gebaar een nieuw bruingeel formulier uit een dichtbij staande dossierkast tevoorschijn.

Nora probeerde haar woede in te tomen. ‘Kan ik dit formulier niet gewoon verbeteren?’

Als antwoord pakte de jonge politieman zijn pen, schroefde de dop eraf en legde die resoluut voor haar neer.

Nora kookte van woede terwijl ze het formulier opnieuw invulde en uitrekende dat ze dit nu al voor de vierde keer deed, en telkens vanwege een onbelangrijk detail als dit. Wat nog erger was: het andere formulier was al door Adelino ondertekend, dus nu moest ze hem vragen om het opnieuw te doen, wat betekende dat ze hier nog een keer terug moest komen. In gedachten vervloekte Nora het formulier, de stad, en de politieman met zijn schone nagels die zo’n pietje precies was dat hij haar het leven zuur maakte. Toen ze eindelijk klaar was, sloeg ze hem gade terwijl hij het formulier nauwkeurig doorlas en haatte ze hem.

Bene,’ zei hij uiteindelijk. Hij overhandigde haar het formulier. Terwijl hij dat deed, zei hij, met een eerste zweem van vriendelijkheid: ‘Weet u, Leonora is een veel betere naam dan Nora. En het is de juiste naam voor een Venetiaanse. Kijk maar.’ Hij wees naar de Leeuw van San Marco, die de bovenrand van Nora’s formulier sierde. ‘De Leeuw. Il Leone. Leonora.’ Hij keek haar voor de eerste keer recht aan en toen kon ze hem eindelijk plaatsen: hij was de man uit de Pietà, degene die tijdens het Vivaldi-concert naar haar had gekeken.

Ze vroeg zich af of hij haar ook herkende, voordat het tot haar doordrong wat hij over haar naam had gezegd. Het trof haar dat Stephen precies het tegenovergestelde tegen haar had gezegd: dat Leonora pretentieus en geaffecteerd klonk. Hier niet. Hier paste de naam. Hier was Nora de vreemde naam, een Engelse naam, iets om commentaar op te leveren. Ze werd nu een Venetiaanse. Ze keek naar de man die de oorzaak van deze plotselinge revelatie was, en glimlachte.

Hij glimlachte ook, maar onmiddellijk kwam de professionele houding weer terug. Hij wierp nog eens een blik op de formulieren. ‘Verblijft u nog steeds in Hotel Stephano?’

‘Ja.’

De politieman zoog zijn adem scherp naar binnen en maakte dat typische geluid dat in alle talen staat voor: heel duur.

‘Ik weet het. Ik ben op zoek naar een flat.’ Nora wist als geen ander hoe dringend het was. Het geld dat ze aan de verkoop van Belmont had overgehouden, slonk snel, en een maand in een hotel had daar niet veel goed aan gedaan.

De politieman keek nadenkend. ‘Ik ken iemand die u zou kunnen helpen. Mijn nicht is makelaar voor een aantal appartementen in San Polo. Als u wilt, kan ik u er een aantal laten zien. Misschien in het weekend? Ik heb zaterdag vrij.’

Nora twijfelde, met de herinnering aan Roberto en Luca nog scherp in haar geheugen gegrift. Maar deze man bekleedde een openbare functie. En ze had dringend een flat nodig. Ze was echter vast van plan om toekomstige afspraken veilig bij daglicht te maken.

‘Wat dacht u van drie uur?’

Hij knikte.

‘Waar?’ vroeg ze.

Hij stond op om de deur voor haar open te doen. ‘Misschien de Cantina Do Mori? De Twee Moren?’ In San Polo?’

Waar anders? Een weinig bekend, eeuwenoud, vertrouwd Venetiaans café. Aan een toerist zou hij Florians hebben voorgesteld. Ze voelde zich gevleid. ‘Prima.’

Hij stak zijn hand uit toen ze aanstalten maakte om weg te gaan, en toen ze die aannam zei hij: ‘Ik ben agent Alessandro Bardolino.’

Ze glimlachte weer. ‘Dan zien we elkaar dus in de Do Mori, agent Bardolino?

En Leonora Manin verliet de Questura, opnieuw zonder haar permesso di lavoro.