30
•
Carnevale
Carnevale. Het dogepaleis, dat enorme suikerwerk, verkeert in feeststemming. De fraaie, wit oplichtende voorgevel verbergt de donkere en hermetisch afgesloten vertrekken daarachter. Het gebouw zelf draagt een masker. Gekostumeerde figuren, in bonte, felle kleuren, wikkelen zich als een kleurige draad rond de pilaren van de witte galerij. Boven hun hoofd, als een dode kies in een brede glimlach, steken twee verkleurde pilaren schril af tegen de andere. Het verhaal gaat dat deze twee pilaren permanent besmeurd waren met het bloed van de misdadigers die hier werden opgehangen en gevierendeeld. De feestvierders staan daar geen moment bij stil. Ze lachen en krijsen als papegaaien bij een doedelzak. Venetië, La Serenissima, is vandaag verre van sereen. Hier hupst een maan rond met een prinses, daar staat een Pierrot met een olifant te praten. Vandaag kan iedereen ongestraft zeggen wat hij wil.
Bij de brug van de Riva degli Schiavoni houden een man en een vrouw een gondel aan. De man is verkleed als Sandro Botticelli, met een nauwsluitende kap op zijn krullende haar en gehuld in een renaissancekostuum. De vrouw ziet eruit alsof ze uit een van zijn schilderijen is gestapt en lijkt sprekend op La Primavera. Haar goudblonde lokken zijn rond haar engelachtige gezicht gevlochten en gouden draden vangen de glinstering van de zon op. Haar groene ogen achter het masker hebben de kleur van een wijnfles, de pupillen verwijd en zwart, en vol beloften. Haar met bloemetjes versierde witte jurk bolt op in de wind en haar begeleider laat haar heel voorzichtig in de schommelende boot stappen – want ze is hoogzwanger.
Leonora leunde achterover in de kussens. Ze had besloten dat La Primavera de meest voor de hand liggende keuze was voor haar carnavalskostuum: net als de lente zelf die zwanger was van de naderende zomer, voelde Leonora zich prettig in het soepel vallende gewaad. De jurk viel ruim en luchtig om haar heen, de kussens voelden zacht in haar rug. Haar glazen hart lag tegen het kuiltje van haar hals: de koele ronde massa een constante geruststelling die ze harder nodig had dan ze zich realiseerde. Haar kind roerde zich onder de ceintuur van haar jurk en de hand van de vader hield de hare stevig vast. Ze zag er rijp en vol uit; het zo vaak gebezigde woord ‘bloeiend’ zou speciaal voor haar kunnen zijn uitgevonden. Uiterlijk was ze net zo sereen als de spiegelgladde lagune onder de winterzon. Maar daaronder giste en kolkte het in de diepten. Twee kwaden, uit het verleden en uit het heden, waren als de getijden die aan haar binnenste trokken. Ze twijfelde aan de trouw van de man wiens hand ze op dit moment vasthield. En tussen haar volle borsten voelde ze de brief van de ambassadeur tegen haar huid schuren. Ze dacht terug aan haar droom waarin ze op een zonnige dag met z’n drietjes in een gondel voeren. En hier waren ze dan – met het nog ongeboren kind in haar buik. Omwille van de baby wilde ze eens en voor altijd duidelijkheid hebben – over haar zoektocht en hun relatie. Maar eerst moest ze het verleden aanpakken. Ze begon te praten. Ze vertelde Alessandro alles. Over Corradino. Over Roberto. Over de onthullingen in Il Gazzettino. Ze keek hem nauwlettend aan toen ze het over Vittoria had, maar hij toonde zich niet verrast, keek niet schichtig van haar weg en werd niet rood van schaamte. Hij fronste alleen maar zijn wenkbrauwen.
Vittoria kan even wachten. Eerst wil ik weten wat hij er, als politie-inspecteur, van denkt.
Ze vertelde verder over Padovani, en over haar speurwerk in de Sansoviniana. Leonora haalde de stukgelezen brief tevoorschijn en gaf hem aan Alessandro. De schaduw van de Brug der Zuchten dompelde hen kortstondig in duisternis; hij wachtte even voordat hij met opgetrokken wenkbrauwen begon te lezen.