2
Voordat hij de macht greep, had Pereira geen pleinvrees. Zwijgzaam was hij, gesloten, ja, dat ook, maar agorafobie, nee. Hij was niet bang op lege pleinen, noch in uitgestorven straten, noch op lanen met lange vergezichten, en nog minder in de mensenmassa’s die er rondhingen. Niet dat hij nu speciaal gek was op mensenmassa’s, maar hij was eraan gewend. De armoedige menigten uit zijn kindertijd in Ponte, voor de keukens van zijn vader of in de gangen van het ziekenhuis, de vrome menigten tijdens de geboorte met Kerstmis en de kruisiging op Goede Vrijdag, de boerenmenigten tijdens al die patroonsfeesten waaraan de familie Ponte het haar plicht achtte deel te nemen, de menigten bij bruiloften en bij begrafenissen, de menigten bij markten en volksfeesten, de gealcoholiseerde menigten bij de grote nachtelijke dansfestijnen, wanneer het Bengaals vuur onder luid geknal de maskers verlicht, nee, hij was nooit bang geweest voor mensenmassa’s. Als hij er goed over nadacht, had Pereira zelfs altijd, afgezien van de maaltijden in het gezin, zijn partijen schaak en de uren waarin hij las, als het ware tussen mensenmassa’s geleefd; bij de jezuïeten in Teresina de massa’s kinderen op de speelplaats, in Europa de ruisende zijdemassa’s van de grote bals, de blauwbekkende mensenmassa’s bij het uitgaan van de theaters, de massa’s schichtige mannen in de rosse buurten, de gespannen mensenmassa’s op de renbanen en zelfs de massa’s stakende arbeiders in Parijs…steeds maar mensen, eigenlijk…Pereira had zijn uren van eenzaamheid kunnen tellen. Nee echt, hij was nooit bang geweest voor mensenmassa’s. Noch voor grote lege pleinen.
Dus waarom die pleinvrees?
Vanwege een zin, uitgesproken door een andere Manuel: Manuel Callado Crespo, de chef van de tolken, een zeer erudiet man die geen blad voor de mond nam. Over wijlen de generaal-president verklaarde Manuel Callado Crespo: ‘Die lul is dood door de voorspelde hand.’
‘Dat wil zeggen?’ vroeg Pereira die net langskwam en die woorden nooit had moeten horen.
‘Dat wil zeggen dat die lul was gewaarschuwd, meneer de president.’
‘En door wie dan wel, als ik zelf twee seconden voordat ik de trekker overhaalde niet eens wist dat ik hem ging vermoorden?’
‘Door de Mae Branca,’ antwoordde Callado. ‘Maar die lul kon niet lezen en ook niet luisteren.’
‘Wat gaat u over mij zeggen na mijn dood, Callado?’ vroeg Pereira in tweede instantie.
‘Wat uw leven mij zal hebben ingegeven, meneer de president, en u zal hetzelfde doen als u naar mijn begrafenis komt. Dat is geen kwestie van kwaadsprekerij. De generaal was…Hebt u zijn uniform gezien? Nee, echt, een lul, daar is zijn leven mee samengevat; ik zeg het bijna met genegenheid.’
De Mae Branca (de Witte Moeder) was een Braziliaanse heks, afkomstig uit Ceara. Een witte heks, in tegenstelling tot de zwarte heksen. Dat is geen kwestie van huidskleur, maar van het soort heks. De zwarte heks (die blank van huid kan zijn) behekst mensen. De witte heks (die zwart kan zijn) beperkt zich tot voorspellingen en het verbreken van betoveringen. Iedereen komt om raad bij de Mae Branca: in zaken van liefde, familie, gezondheid, geld, carrière…Er is zelfs een beroemde professor geweest die een witte heks heeft geraadpleegd om erachter te komen of hij de leerstoel religieuze antropologie aan de Universiteit van Teresina in de wacht zou slepen en overal ter wereld symposia zou gaan aflopen. Diezelfde professor ging vervolgens naar een zwarte heks om zijn concurrenten uit te schakelen. En hoe raadselachtig het ook is, zijn vakbroeders hebben zich inderdaad teruggetrokken en hij is nog steeds, op hoge leeftijd, de enige erkende specialist op zijn vakgebied. (Maar dat is een ander verhaal.)
Aan de vooravond van een staatsgreep consulteren de aankomende dictators vanzelfsprekend de Mae Branca. En zelfs de kandidaat-presidenten in democratieën, aan de vooravond van de verkiezingen. Pereira beroemde zich erop dat hij het niet had gedaan. Hij had in Europa Auguste Comte gelezen en geloofde niet meer in dit soort dingen. Maar zoals al diegenen die er niet in geloven, ging Pereira toch, uit nieuwsgierigheid, een bezoekje brengen aan de heilige. Het was een mager, kreupel (blank) vrouwtje dat te consulteren was in de voorsteden van Teresina. Pereira ging er zonder dat iemand het wist midden in de nacht alleen, incognito heen, gewapend met zijn parabellum – die hij altijd bij zich had. Hij gooide steentjes tegen de luiken van de heilige. Hij betaalde haar eerst en vroeg haar toen twee dingen: primo, wat ze tegen de generaal-president had gezegd.
‘Ik heb tegen hem gezegd dat hij net zo aan zijn eind zou komen als hertog Alexander als hij Lorenzaccio niet zou lezen.’
(Dat was pure divinatie. Ze kon zelf niet lezen en wist niets van dat toneelstuk.)
‘En ik, hoe kom ik aan mijn eind?’
Dat was Pereira’s tweede vraag. De Mae Branca bedreef de divinatie door middel van besprenkeling met parfum. Ze stak haar hand in een grote fles vetiver en spatte ermee rond door het hele vertrek. De parfum steeg haar naar het hoofd, en dan begon ze te prevelen terwijl ze om haar as draaide, steeds vlugger, tot ze wel een tol leek. En ineens kwam ze met rollende ogen tot stilstand. Pas daarna riep ze de candomblé-heiligen aan. Dat duurde wel even want deze Braziliaanse goden zijn talrijk, en hun Guinese voorouders en Caraïbische nazaten zijn nog veel talrijker. De Mae Branca stond met de lege fles in haar hand te trillen op haar benen.
Pereira verveelde zich net zo hard als tijdens de mis. De vetiver deed hem denken aan zijn kindertijd, als zijn moeder het bij het vallen van de avond in de slaapkamers liet verstuiven om de muggen weg te jagen. Op het hoogtepunt van haar trance gaf de Mae Branca ten slotte haar informatie prijs: ‘Jij wordt gelyncht door een menigte.’
‘Wat voor soort menigte?’
‘Het boerensoort.’
Pereira doodde haar met een klap van zijn kolf en ging terug naar het paleis.
Men dacht dat ze was gevallen. Hij had haar genoeg betaald om haar een knappe begrafenis te geven. Er liep een immense menigte achter de kist. Mensen uit de stad, maar ook veel boeren, afkomstig uit het hele land. Pereira begaf zich onder hen in ceremonieel tenue, om aan iedereen te laten zien dat hij de overtuigingen van het volk deelde, en om zichzelf te bewijzen dat hekserij niet bestaat. Natuurlijk kwam hij levend bij de begrafenis vandaan. Levend en behoorlijk populair.
Dus waarom die pleinvrees?