17
De overtocht was van hetzelfde laken een pak. Dezelfde verhalen, ‘s avonds aan de tafel van purser Morasecchi, veel uitgebreider natuurlijk, de diners duren lang op de oceaan en het parfum van de dames stimuleert de vertelklieren. Als volmaakt man van de wereld blies Morasecchi opnieuw wind in de zeilen van de dubbelganger zodra zijn relaas dreigde te verflauwen. Hoe vaak liet hij hem bijvoorbeeld niet vertellen over de vertoning zonder elektriciteit in het caboclesdorp?
‘O, wat hebben die een plezier gehad!’
Natuurlijk maakte hij het verhaal van de cabocles steeds mooier: ‘De vreugde die deze halve wilden – die mij niet kenden – mij, als acteur, hebben geschonken, door me zo, met de eenvoud van hun gelach hun dankbaarheid te tonen! Het was of ik voor de tweede keer geboren werd! Ik was aangeraakt door de Eerste Mens!’
Tot aan het einde van zijn dagen zal hij zichzelf aan deze ronde tafel horen oreren: ‘Nou, als je het hebt over doordringen in het binnenland, dan kun je wel zeggen dat ik ben doorgedrongen in het binnenland!’
Zo verliepen die avonden op de Cleveland: grootspraak op een oceaan. Hij antwoordde onbevangen op de ontelbare vragen die de dames hem stelden. Onbevangenheid zonder verdienste, want het is een wereld waarin men in de vragen die men stelt op beleefde wijze het antwoord verwerkt dat men wenst te horen…(Hijzelf had zijn antwoorden uit de bladen waarin hij al zijn kennis had gevonden.) ‘Is het waar, meneer Chaplin, dat u in een weeshuis heeft gezeten?’
‘In Londen, ja, toen mijn moeder ziek was…’ De echtgenoten waren soms wat pissig: ‘En dat u, als Engelsman, aan de oorlog bent ontsnapt?’ Hij barstte uit in een gulle lach onder een trieste blik: ‘Afgekeurd! Te klein! Ik had niet die prachtige gestalte die, daar twijfel ik niet aan, van u een held heeft gemaakt.’ Hij kreeg de lachers – en vooral de lachsters – op zijn hand. Het ene knap bedachte onzinverhaal na het andere. Soms deed hij of hij een traan wegpinkte, en op zulke emotionele momenten was er altijd wel een bevallige hand die zich op de zijne legde.
‘Ach god…als ik er nog aan denk…O! la la…’
De dagen verstreken in drie stadia, ‘s Ochtends in de hut, langzaam wakker worden, vorstelijk ontbijt; ‘s middags filmprojecties op het tussendek, waar de emigratiekandidaten zich verdrongen: ‘En geloof me, het projecteren van The Immigrant voor de immigranten, dat blijft, ondanks alles wat er daarna gebeurde, een fantastische herinnering!’
En dan kwam de avond. Smoking, Martini, diner, brandy, en de eerste helft van de nacht: tango. De paren gingen aan de kant om hem te zien dansen. Hij was Pereira dankbaar dat die van hem een weergaloos tanguista had gemaakt. Hij had er geen spijt van dat hij zelfde rug van zijn eigen dubbelganger net zolang had gemaltraiteerd tot hij zijn passen in de zijne kon zetten. Hij danste als een koning.
‘Die bewondering voor mijn tango, ook dat was een teken…Maar ja, het zijn niet de tekenen die ontbreken in het leven, maar de code.’
De paren verlieten de dansvloer zodra hij zich daarop begaf met een vrouw in zijn armen. Hij dacht dat men hem bewonderde als danser. Die illusie gaf hem natuurlijk vleugels. (‘Trouwens, ze bewonderden me ook als danser; ik was het, die daar danste, niet Valentino!’)
‘De muziek zet de tanguista in beweging,’ had Pereira hem uitgelegd, ‘maar het zijn de blikken die hem maken.’
‘Je danst altijd in een blik,’ beweerde Pereira, ‘vooral de tango!’ (Maandenlang had hij getraind onder de blik van Pereira.) ‘De muziek, daar kun je buiten, maar de blikken niet. Opnieuw!’ (En hij begon opnieuw.) ‘De echte dansvloer, dat is het oog van degene die niet danst, het uitpuilende oog van al diegenen die je ontmoedigt. Opnieuw, sufhannes, jij ontmoedigt nog niet een een-benige!’ (Ach! Pereira…) ‘Ik wil dat je ze op hun stoelen nagelt, hoor je?’ Nou, en op hun stoelen genageld werden ze! Geen twijfel aan, Pereira had van hem de onderkoning van de tango gemaakt. Hij danste als enige op de oceaan, een vrouw in zijn armen en elke keer, zo leek het hem, de mooiste vrouw van de wereld!
Dat was een ander aspect van de kwestie, de schoonheid van de vrouwen. Hij was niet meer in Teresina. Hij was niet meer een pseudo-president die met zijn volk getrouwd was. Afgelopen, de kuisheidsgelofte. Hij hoefde zich niet meer te beperken tot het openen van het bal om vervolgens eenzaam tussen zijn presidentiële lakens te gaan slapen. Tijdens de Pereira-jaren was hij doordrenkt geraakt met het parfum van de vrouwen zonder er één aan te raken. Althans, wat hij de ‘echte vrouwen’ noemde. Van de andere had hij volop gebruikgemaakt: in de bordelen zo’n beetje overal in het land, in de meest afgelegen dorpen, ‘gezond rammen’, zoals Manuel Callado Crespo het noemde. Maar wat hij de ‘echte vrouwen’ noemde, de vrouwen die zich parfumeren en die dansen, de vrouwen in avondjurk, de vrouwen met vrouwensieraden, de vrouwen met de blanke armen, met de mollige schouders, met de lenige rug, de vrouwen met de satijnen dijen en de soepele buik, de vrouwen die door hun decolleté opbloeien, de zijdezachte vrouwen met fraaie welvingen, de vrouwen met de melkwitte huid, de vrouwen met de volle lippen, met de wangen als rozenblaadjes, met het gladde voorhoofd, met de kuise, wijze blik, al die vrouwen wier stiltes murmelen en die nooit hun stem verheffen, de vrouwen van de presidentiële kaste, van die vrouwen, nee, geen enkele. Hij had de instructies van Pereira stipt opgevolgd. Hij had zich laten bedwelmen door hun parfum, zijn dansershanden hadden hele nachten de beloftes van hun heupen vastgehouden, vanuit de hoogte van zijn presidentiële loge had hij zijn blik tussen hun borsten laten duiken en langs hun welvingen laten glijden, maar verder niets. ‘Ik zweer het!’
Nou, die tijden waren voorbij.
Afgelopen.
Daarvan kreeg hij de eerste avond al de bevestiging toen hij, op een reeds gevorderd nachtelijk uur, zachtjes op zijn deur hoorde kloppen en zijn eerste danspartner zijn hut binnenglipte en zich tegen hem aan vlijde, toen de zijde op de grond gleed en hun naakte huid in de koelte van de halfgeopende patrijspoort…
Maar door de emotie…
zei hij bij zichzelf, de verrassing misschien, het onverwachte ervan…
Kortom, die nacht kreeg hij niets voor elkaar.
…
Hij beriep zich op de vermoeidheid na die lange tocht door het interior, en dat het tijd kost om weer te wennen…Ze moest zich vooral niet ongerust maken, zij kon er niets aan doen, het was zijn schuld, het kwam door de uitputting. Hij liet haar uit, heel zachtjes, en toen ze zich aan het eind van de gang droevig omdraaide, wierp hij haar met zijn elegante vingertoppen een laatste groet toe.
…
Hij werd wakker met het schaamtegevoel van een man en was de hele dag bezig de blik van zijn danspartner te ontwijken. Gelukkig was zij het niet die de volgende nacht op de deur van zijn hut klopte, maar een andere uitverkorene. Jammer genoeg was het resultaat hetzelfde. Enzovoort, elke nacht weer, steeds een nieuwe verlokking, maar ook steeds weer een fiasco. Hij nam overdag wraak, bij de emigranten, waar hij, na een bewaker wat toegestopt te hebben, zonder plichtplegingen en met de chagrijnige snelheid van een kater, in een hoekje ging neuken. Zodat hij elke dag, of zo goed als, op het tussendek een meisje in tranen achterliet, verkracht door een roofdiergod, en de nacht erna een potje jankte om zijn eigen vernedering.
‘Pereira had me vast bij mijn kloten!’
‘Kom niet aan de vrouwen van mijn stand, anders kan je je zaakje wel vaarwel zeggen.’
‘Dat soort dreigementen, die hoef je maar één keer te geloven.’
Hoe meer hij in de armen van de ‘echte vrouwen’ over deze dingen tobde, hoe meer het leven zich uit hem terugtrok op het moment van de incarnatie: slap slurfje.
‘Het kwam door Pereira dat hij niet stijf bleef! Een andere verklaring is er niet. Ik ben daar nooit overheen gekomen.’
Aan elk van zijn veroveringen gaf hij een andere, maar altijd even meelijwekkende verklaring: de vermoeidheid, de emotie, de schok van de schoonheid, zijn trouw aan zijn eigen vrouw, de brandy, een vermindering van energie, een plotselinge herinnering aan zijn moeder…
Hij bleef net zo hard de charmeur uithangen op de dansvloer en de slimme jongen aan de ronde tafel. Aangemoedigd door Morasecchi beweerde hij dat hij zich na deze Zuid-Amerikaanse ervaring ging trakteren op Afrika. Ja, op een dag zou hij een ander uitstapje gaan maken; met zijn Motiograph-projector op zijn rug en de films onder zijn arm, zou hij naar Afrika gaan, incognito! Hij zou zijn films vertonen bij de Kaffers en de Zoeloes! ‘Het is niet uitgesloten dat ik van de gelegenheid gebruikmaak om wat Boeren enige beschaving bij te brengen…’
‘Ik was echt…je kan wel zeggen dat ik…enfin…’
Maar wat wilt u, hij ontroerde. De ‘echte vrouwen’ smolten bij het horen van zijn praatjes. Hun blikken openden voor hem een hart, dat vochtig, warm, lommerrijk, bonzend, zijdezacht, beloofd en diep was als de Hof van Eden. Geen enkele keer kon hij erin doordringen.
‘Ik bleef als een verworpene staan voor de poorten van het paradijs.’
Zoals op die momenten het leven in hem terugweek…Juist in hem, die zo gefocust was op het verlangen iemand te worden!
‘Ik bestond totaal niet meer.’
Een van de ‘echte vrouwen’ werd erdoor geroerd, toen hij op een avond in snikken uitbarstte. Ze nam zijn hoofd in haar handen, bracht het tussen haar borsten (die toch zo blank waren, zo stevig, zo zacht, zo aangenaam van temperatuur en zo precies als in zijn dromen over borsten!), gleed met haar vingers door zijn haar, streelde hem tijdens die oorverdovende wanhoop en zei, toen hij een beetje gekalmeerd was: ‘Het geeft niets, Rudy, dat overkomt de besten…’