6
Je kende hem dus.
‘Dirty cops!’
Je ligt met open ogen op je bed. Je haat het cynisme van de smerissen die je hebben ondervraagd; je vindt ze afschuwelijke dienstkloppers, niet waardig personages te worden. Toch ben je niet achterlijk, je weet best dat het voor die agenten niet hun eerste lijk was, dat geintjes maken in hun vak een noodzakelijke bescherming van hun geestelijke gezondheid is, net als bij chirurgen of brandweerlieden (buiten bevestigt de sirene van een ambulance dat hun leven geen rozengeur en maneschijn is), maar dat interesseert jou niet, je lijkt op Fanchon toen ze zo oud was als jij, jij hebt daar geen boodschap aan, gekweld als je bent door de tranen van een dode.
‘Dirty cops!’
Jij op je bed.
Ik in mijn hangmat.
(En Minne buiten, met Dane deze keer, bezig houwstelen te breken voor de overwinning van de rozen op het silex.)