20

De persen van Chaplin laten de jaren dus een voor een voor de ogen van de dubbelganger voorbijkomen: 1918,1919,1927,1929, 1934…Dat is de tijd van de geschiedenis, maar het is ook zijn tijd: en zijn geschiedenis is die van een sertanejo die het binnenland de rug heeft toegekeerd, een zwervende clown, een naar de kloten gegane palhaco die niets meer om zijn land geeft, die onverschillig staat tegenover de toekomst van de wereld en die, van stomme keuze tot domme illusie, van ongelukkig toeval tot eigenzinnige onhandigheid, zo op drift is geraakt in de onbeheerste loop van zijn leven, dat hij ten slotte hier is gestrand: Chicago, 1 december 1940, betraand gezicht, opgeheven naar het reusachtige scherm van het Biograph Theater waar The Great Dictator van Charlie Chaplin wordt vertoond.

Hij weet dat dat het moment van de rekening is.

En die wordt betaald in liters tranen.

Kijk uit, hij begint te denken.

Voor de eerste en laatste keer in zijn leven.

Dat had hij nooit moeten doen.

Het zal hem fataal worden.

De persen stoppen.

Opzienbarende entree van Chaplin in de sprekende film. Hoor! Kijk! Luister nou!

Vanaf zijn hoge spreekgestoelte spreekt Adenoïd Hynkel een monolithische menigte toe. Een paar seconden lang is de zaal gefascineerd: wat zegt hij? Wat is dat voor taal? Dan komt het eerste gelach: Chaplin spreekt Duits! Nee, hij spreekt geen Duits, hij doet alsof! Nee, hij doet niet alsof hij Duits spreekt, hij imiteert de Hitlersprache, het jargon van Adolf Hitler! Nee, zelfs dat niet! Het is de tóón van Hitlers stem! Je kunt geen enkel woord verstaan, Charlie brengt alleen klanken voort! Charlie steekt de draak met Hitler door geluiden te maken met zijn mond! Hij krast, hij blaft, hij boert, hij verslikt zich, krijgt een hoestbui, herstelt zich, mompelt, kirt, blaast als een wilde kat, barst uit…Dekselse Charlie, het is precies Hitler! Het gelach wordt geschater, de zaal ligt krom, de deining zwelt aan tot een storm, temeer daar Charlie al orerend het smerige beest onder een lawine van gags vermorzelt; en daar laat hij het bravogeroep plotseling ophouden met het beroemde gebaartje van zijn hand, en daar brult hij in de snuit van een microfoon die van schrik ombuigt, en daar laat hij zijn oververhitte Führerkloten afkoelen door een glas water in zijn broek te gieten, en daar giet hij ook water in zijn oor om het met een viriel straaltje uit te spugen; als een dolgedraaide machine, een ontregelde marionet, tegelijk star en ongecontroleerd, uit de band springend en in een keurslijf stekend staat Chaplin te tieren en de zaal van het Biograph Theater begint de naam van zijn idool te scanderen: Char-lie! Char-lie! Char-lie! Char-lie! Twee lettergrepen die doorgalmen in het hart van de dubbelganger, Char-lie! Char-lie! Een dubbele emotie in het bonzende hart van de dubbelganger, Char-lie! Char-lie! Een hoogst explosief mengsel van tegenstrijdige gevoelens in het dubbel van streek geraakte hart van de dubbelganger: ‘Schande over mij en leve Charlie!’ zegt de dubbelganger bij zichzelf, of iets wat daarop lijkt, schande over mijn stomme kop en leve Charlie Chaplin die, zonder één verstaanbaar woord te spreken, zojuist in één klap alle mogelijkheden van de sprekende film heeft uitgebuit! Allemaal, en perfect! Al duurt de kletsende film nog duizend jaar, Charlie is er net in vijf minuten doorheen gegaan!

Geen enkele film zal ooit de waarheid uitdrukken zoals die hier gezegd wordt, geen enkele cineast, hoe rijk zijn woordenschat ook is, hoe gemakkelijk hij ook beschikt over de juiste, de spontaanste of de best gekozen zinnen, zal er ooit, in geen enkele film, zoveel over zeggen als Charlie er hier, nu, met zijn bral taal over zegt, want Charlie, zegt de dubbelganger bij zichzelf, Charlie is, door de woorden te comprimeren, regelrecht de tóón in gedoken, direct; de toon die de enige waarheid van het spreken is, het juiste geluid dat door de intentie van een man wordt voortgebracht, en de intentie van die man daar, op het witte doek, Adolf Hitler, wiens waarheid Charlie door de toon laat verdwijnen, de intentie van die man, die Charlie niet belachelijk maakt maar die hij ontmaskert, is de monolithische massa, de massa die hem verafgoodt, de mechanische massa die bij een enkel gebaar meteen gaat applaudisseren of onmiddellijk zwijgt, de dood in te drijven! en de rest van de mensheid, boven alle horizonten, alle massa’s ter wereld, met of zonder uniform, de dood in te drijven! dat is de waarheid van deze toon, de enige intentie van die man! de hele mensheid de dood in te drijven! maar de massa denkt dat de stem van die man de dood van alleen de joden eist, want het woord, de klank van het woord ‘jood’ wordt uitgespuugd: joden! joden! joden! de massa hoort niet verder dan dat woord, dat haar moordlust opwekt en terwijl ze zich voorbereidt op het offeren van alle joden in het getto vanwege de walging in de stem die ze uitspuugt, merkt de massa niet dat ze ook haar eigen vernietiging voorbereidt, omdat, zegt de dubbelganger bij zichzelf, een stem die het einde van een volk verlangt, een stem is die het einde van alle volken wil, het offer van allen, tot en met de laatste huilende baby in het meest afgelegen hutje in Afrika, en de dubbelganger – hij tast opnieuw onder zijn stoel, zet de fles aan zijn mond – en de dubbelganger zegt tussen twee slokken bij zichzelf dat de andere massa, de massa van de lachers, de massa in het Biograph Theater, die zich om hem heen op de dijen zit te slaan, binnenkort mee gaat doen, vrijwillig! vrijwillig! de vijand van de mensheid niet zijn gang laat gaan! vrijwillig! Hitler een pak op zijn donder geven! en hij zegt ook bij zichzelf dat als de voorstelling nog maar nauwelijks is afgelopen, de realiteit buiten als twee fluimen zal lijken op wat de woordloze stem van Adenoïd Hynkel aankondigt: een klotewereldoorlog! de Tweede en de rake, de universele knokpartij, geen land zal eraan ontkomen, het is een kwestie van toon, churrasco voor iedereen, de grote, wereldomvattende barbecue, Charlie heeft dat door, en dat is wat hij tegen die dijenkletsende stommelingen zegt, de definitieve orgie, die staat jullie ook te wachten, de bloederige kookpot met de exacte wereldafmetingen, en ik heb verdomme ook verstand van toon, als ex-dubbelganger van wijlen dictator Pereira, ik heb heel wat toespraken gehouden, ik heb heel wat menigten in toom gehouden, ik ben bang voor niemands juiste toon, ik ben op de goeie school geweest! Ik ben niet zo’n Europese politicaster die in het openbaar zijn huiswerk voorleest, ik ben een bevlogen president; wanneer ik spreek, is ‘t het volk dat zich uit door mijn mond – een overblijfsel van mijn eenzelvigheid! Het zit ‘m in de toon, begrijp je? En óf ik het begrijp, smeerlap, en hoe! Wie heeft de boeren uit het noorden veranderd in mijnwerkers? Jij soms? Jij Pereira, jij nam het ervan in Europa met je Schotse snol terwijl ik mijn broeders de mijn in stuurde, ja, de juiste toon had ik wel, en het gebaar ook, klootzak die ik was! Een boer nadoen die wacht op het verschijnen van een aubergine, zou jij dat bedacht hebben? Zou je het gekund hebben? Vergeet het maar, jij niet! Ik had de toon, ik had het gebaar, schande over mij, ik mag dood blijven, levend begraven heb ik ze, beroofd van lucht, al die mannen van wind en zon die me geloofden alleen maar omdat ze zin hadden om met me te lachen, omdat ze nou eenmaal altijd graag lachen, de sertanejos – al zijn ze in wezen nog zo ernstig – lachen met broeders, lachen uit vertrouwen, vertrouwen in mij, die ze als een van de hunnen beschouwden! mijn toon was de juiste en de truc van de aubergine doeltreffend, één grap tussen broeders was voldoende om deze vogels van weidse luchten in mollen te veranderen! om de zon de mijn in te sturen zodat hij uitdooft, ik schaam me kapot, wat ben ik een klootzak, en leve Chaplin!

‘Charlie! Charlie!’

Zwaaiend met zijn fles gaf ook hij zich over aan zijn Charlie! Charlie! maar op het verkeerde moment, en, zoals vaak in de bioscoop, deed deze eenzame lacher opnieuw de vlam in de pan slaan, en de zaal ging meteen mee in een nieuwe Charlie!-golf. Waarop hij werd meegesleurd in een lange sliert van snikken, die onopgemerkt bleef in het uitbundige lachsalvo. Hij werd bevangen door zo’n vlaag van zelfmedelijden, hetzelfde soort tranen als hij had vergoten bij zijn impotentie in de armen van de ‘echte vrouwen’…Omdat, pleitte hij, hij toch eigenlijk niet zó slecht was, hij was toch zeker geen Adenoïd Hynkel! hij was maar een dubbelganger, en bovendien had hij ermee gekapt! hij had gekozen voor verlossing door de film, hij had de boel overgedaan aan een andere dubbelganger die altijd hetzelfde zou kunnen doen als het hem ging tegenstaan! Ieder zijn vrijheid hoor, het was uiteindelijk gewoon een zaak van keuze, van geweten!

Van geweten?

Van geweten? Zeg je van geweten?

Gewetenl

Jij?

Hij zag ineens het beeld van de filmoperateur.

De filmoperateur die werd meegenomen door de mannen van Guerrilho Martins.

‘Neem die man mee en laat het apparaat hier.’

Dat had hij tegen hen gezegd.

Was je dat vergeten?

De filmoperateur, was je die vergeten?

Nou? Hè?

Het was waar, hij had de filmoperateur overgedragen aan de mannen van Guerrilho voordat de Motiograph zelfs maar was afgekoeld: ‘Neem die man mee en laat het apparaat hier.’ O! dat wanhopige gezicht van de filmoperateur toen de gecapitonneerde deur hem inslikte! O, die laatste blik! O, dat verdwijnen! Want dat was precies wat het telegram van Pereira enkele dagen daarna had bevolen: ‘Laten verdwijnen!’ Niet ‘wijs hem uit’, niet ‘de bak in’, niet ‘doodschieten’, nee, ‘laten verdwijnen’, waarmee bedoeld werd: zorg dat er niets van overblijft, niet het kleinste spoortje, ik wil geen enkel bewijs, die kerel heeft nooit bestaan, je kloten staan op het spel, dubbelganger! ‘Laten verdwijnen’, alsof de filmoperateur alleen maar een beeld was geweest en je niets anders hoefde te doen dan…En hij, hij had hem laten verdwijnen, die arme drommel, de engel van zijn annunciatie! hij had voor die verdwijning gezorgd, met dezelfde vanzelfsprekendheid als waarmee hij op het elektrische banaantje drukte waar hij het in zijn toespraak tot de boeren over had; licht en donker, dat was alles, beeld, en hop! weg beeld, filmoperateur, en hop! weg filmoperateur. Hoe had hij in ‘s hemelsnaam die moord kunnen vergeten, er zó blind voor kunnen zijn? Nooit had hij meer aan de filmoperateur gedacht, ja toch! één keer, om Chaplin die stupide fabel over de weduwe en de weesjes voor te schotelen, waar Chaplin overigens geen woord van geloofd had. En opeens, dit was erger dan wanneer hij zelf de filmoperateur levend had begraven – wat die kerels van Guerrilho Martins maar al te graag deden – , dit was, dit was…hij kon zich niet eens verschuilen achter de staatsraison, zoals voor de andere ‘verdwenen personen’ van Pereira (‘de staatsraison: mijn eigen kelder, daar ga je in en je komt er nooit meer uit’), nee, de dood van de filmoperateur was een misdaad van hemzelf, een moord door een dief, hij had deze man gedood om zijn projector en zijn films in te pikken, heel simpel, dat was…o! dat was…nog even een borrel, ik moet dat gevoel kwijt…al drinkend liet hij zich leeglopen via zijn ogen en zijn neus…en terwijl op het projectiescherm de tot barbier gebombardeerde Charlie opnieuw een lachsalvo ontketende door een klant te scheren op de vijfde Hongaarse dans van Brahms – de perfectie van die handeling! dekselse Charlie! zoals hij met die scheerkwast omging! zoals hij dat schuim aanvoelde! zoals hij dat scheermes hanteerde! en de lijnen die hij met dat mes beschreef! of hij zijn hele leven barbier was geweest! – terwijl Chaplins scheermes op de violen van Brahms heen en weer fladderde, kwam de gedachte bij hem op dat alle tranen die hij voor Valentino had vergoten in werkelijkheid bestemd waren geweest voor de verdwenen filmoperateur, dat alle oprechtheid waarmee hij de dood van Valentino had beweend, het graf moest sieren van de filmoperateur, en dat dat graf zo diep in zijn geheugen was weggestopt, zo weinig merkbaar in het donker van zijn geweten dat iets in hem, door een truc die hij niet begreep, de behoefte had gevoeld zich te laten gaan in een oppervlakkige rouw, een openbare droefenis, en hij had ervoor gekozen boete te doen voor de vernederende dood van Rudolph Valentino, hij had er zichzelf de schuld van gegeven! Zijn reputatie van slapstaart, dat is mijn schuld! hij had uit eigen beweging de verantwoording op zich genomen voor die zogenaamde laster zonder dat iemand hem dat gevraagd had: boete doen! publiekelijk en doorlopend boete doen! Ah! verrukkelijke dronkenschap! Hij had veertien jaar van zijn leven (veertien jaar!) doorgebracht in de groteske positie van een Christus die zichzelf had willen kruisigen, hardnekkig proberend alle spijkers er eigenhandig, zonder enige hulp in te slaan, maar dat is onmogelijk, manneke, denk nou even na, hoe wil je het aanpakken met de laatste spijker, nou, Jezusjochie? Natuurlijk had iedereen al die tijd gelachen om het groteske van de situatie (een jongen die zichzelf beschuldigt van de dood van Rudolph Valentino…je hebt ze tenslotte ook die denken dat ze Jefferson in levenden lijve zijn…) en van die eindeloze komedie was nu alleen nog maar het gevoel over dat hij zich belachelijk had gemaakt, o! belachelijkheid…

Een op heel andere wijze vraatzuchtig knaagdier dan wroeging!

Vond je het niet genoeg om een moordenaar te zijn, moest je zonodig ook nog een belachelijke moordenaar zijn?

Voor het eerst voelde hij het absolute van zijn eenzaamheid, want niets maakt ons eenzamer, dwalender in onszelf dan de overtuiging dat we belachelijk zijn.

Hij werd verrast door het uitbarsten van zijn gelach.

Maar hij lachte niet om zichzelf.

Hij lachte om Adolf Hitler.

Hij herinnerde zich dat hij – het was al een herinnering! – Adenoïd Hynkel tijdens een aanval van stijgende megalomanie in de gordijnen van zijn kantoor had zien klimmen en had zien spelen met die opblaasplaneet die uiteindelijk in zijn gezicht uit elkaar knalde…Potsierlijk! Het toppunt van potsierlijkheid! Chaplin had Hitler voorgoed belachelijk gemaakt! Hij begon weer te brullen: ‘Charlie! Charlie!’

Niemand volgde hem na, want de scène met de wereldbol was voorbij, de film was verdergegaan, en die was nu aangeland bij een buitengewoon vredig moment waarin het getto genoot van een wonderbaarlijke staat van genade, met Hannah die zich mooi maakte om uit te gaan met de barbier, de barbier die zich mooi maakte om uit te gaan met Hannah en met, op de binnenplaats, de rondom meneer Jaeckel verzamelde buren die heel vriendelijk commentaar gaven op deze ontluikende romance…

‘Hou je bek!’ schreeuwde een stem uit de donkere zaal hem toe.

‘Kop dicht!’ echode een ander.

‘Jezusmina, kan je je kop niet es een keer houden?’

Hij hield het zich voor gezegd, en smoorde zijn vrolijkheid in een nieuwe slok whisky.

De Dictator en De Hangmat
Cover.xhtml
Txt_001.xhtml
Outline.xhtml
Txt_002.xhtml
Txt_003.xhtml
Txt_004.xhtml
Txt_005.xhtml
Txt_006.xhtml
Txt_007.xhtml
Txt_008.xhtml
Txt_009.xhtml
Txt_010.xhtml
Txt_011.xhtml
Txt_012.xhtml
Txt_013.xhtml
Txt_014.xhtml
Txt_015.xhtml
Txt_016.xhtml
Txt_017.xhtml
Txt_018.xhtml
Txt_019.xhtml
Txt_020.xhtml
Txt_021.xhtml
Txt_022.xhtml
Txt_023.xhtml
Txt_024.xhtml
Txt_025.xhtml
Txt_026.xhtml
Txt_027.xhtml
Txt_028.xhtml
Txt_029.xhtml
Txt_030.xhtml
Txt_031.xhtml
Txt_032.xhtml
Txt_033.xhtml
Txt_034.xhtml
Txt_035.xhtml
Txt_036.xhtml
Txt_037.xhtml
Txt_038.xhtml
Txt_039.xhtml
Txt_040.xhtml
Txt_041.xhtml
Txt_042.xhtml
Txt_043.xhtml
Txt_044.xhtml
Txt_045.xhtml
Txt_046.xhtml
Txt_047.xhtml
Txt_048.xhtml
Txt_049.xhtml
Txt_050.xhtml
Txt_051.xhtml
Txt_052.xhtml
Txt_053.xhtml
Txt_054.xhtml
Txt_055.xhtml
Txt_056.xhtml
Txt_057.xhtml
Txt_058.xhtml
Txt_059.xhtml
Txt_060.xhtml
Txt_061.xhtml
Txt_062.xhtml
Txt_063.xhtml
Txt_064.xhtml
Txt_065.xhtml
Txt_066.xhtml
Txt_067.xhtml
Txt_068.xhtml
Txt_069.xhtml
Txt_070.xhtml
Txt_071.xhtml
Txt_072.xhtml
Txt_073.xhtml
Txt_074.xhtml
Txt_075.xhtml
Txt_076.xhtml
Txt_077.xhtml
Txt_078.xhtml
Txt_079.xhtml
Txt_080.xhtml
Txt_081.xhtml
Txt_082.xhtml
Txt_083.xhtml
Txt_084.xhtml
Txt_085.xhtml
Txt_086.xhtml
Txt_087.xhtml
Txt_088.xhtml
Txt_089.xhtml
Txt_090.xhtml
Txt_091.xhtml
Txt_092.xhtml
Txt_093.xhtml
Txt_094.xhtml
Txt_095.xhtml
Txt_096.xhtml
Txt_097.xhtml
Txt_098.xhtml
Txt_099.xhtml
Txt_100.xhtml
Txt_101.xhtml
Txt_102.xhtml
Txt_103.xhtml
Txt_104.xhtml
Txt_105.xhtml
Txt_106.xhtml
Txt_107.xhtml
Txt_108.xhtml
Txt_109.xhtml
Txt_110.xhtml
Txt_111.xhtml
Txt_112.xhtml
Txt_113.xhtml
Txt_114.xhtml
Txt_115.xhtml
Txt_116.xhtml
Txt_117.xhtml
Txt_118.xhtml
Txt_119.xhtml
Txt_120.xhtml