6
Dit zou dus het verhaal zijn van Manuel Pereira da Ponte Martins, dictator met pleinvrees en zwerfzin, die in de landen waar hij door trok geen enkel vermeldenswaardig spoor achterliet.
Ja, maar quid over de dubbelganger?
Hoe redt de dubbelganger daar in Teresina zich eigenlijk?
§
Hij redt zich door stipt de instructies op te volgen. Hij is de dubbelganger van een man die toch maar mooi een generaal-president neerschiet zonder meer emotie dan een os op een marktplein. Voordat hij vertrok, heeft Pereira een dreigement geuit waar je haren van te berge rijzen: ‘Ik zal nooit ver weg zijn.’ De dubbelganger denkt liever niet. Denken is in zijn positie een complexe onderneming. Hij heeft opdracht voor een ander door te gaan zonder in de verleiding te komen te denken dat hij die ander is (want anders, cyaankali, hij heeft de les onthouden), en dat ondanks de eerbewijzen die hem te beurt vallen, het decorum dat hem vergezelt, het respect waarmee hij omringd wordt, de vrees die hij inboezemt en de liefde die men hem toedraagt. Het portret van Pereira, dat overal hangt, is niet het zijne, maar hij ziet er overal zichzelf in. De dubbelganger is niets minder dan hijzelf maar dat niets is in een hoofdletter gekropen. Zodra hij daaraan denkt, begint het hem te duizelen. En omdat hij tegen alle mensen liegt, twijfelt hij aan iedereen. Is het mogelijk dat ze me geloven? Is het mogelijk dat ze me aanzien voor Pereira? Het volk misschien, het volk gelooft wat men het uit de verte laat zien, het volk aanbidt en doodt slechts beelden, maar Eduardo Rist, de jeugdvriend, of de bisschop, of de vader, wie zien zij in mij? Is het mogelijk dat een vader – en een Da Ponte nog wel! – tegen iemand die niet zijn zoon is zegt: ‘Jij bent de trots van mijn bloed’? Is dat zomaar mogelijk? Zelfs met onze gelijkenis? Nee, die drie zijn op de hoogte, Pereira is in de blik van zijn vader, van zijn vriend, van zijn peetoom en misschien zelfs wel in die van de slangenverkoopster, Pereira is niet ver, Pereira is overal, zelfs diep in mij verborgen, waar hij op mijn eerste misstap wacht! Daaraan denkt de dubbelganger zodra hij denkt. Vandaar zijn besluit om niet meer te denken, om zich aan zijn rol te houden opdat de toeschouwers niet uit de hunne vallen.
‘Politiek,’ had Pereira tegen hem gezegd, ‘is de paradox van de toeschouwer.’
De dubbelganger wist niet zeker of hij het goed begrepen had, maar hij had gevoeld dat in die zin een waarheid school waar zijn leven van afhing.
Hij speelt zijn rol dus perfect.
Het is een rol met tekst, en met heel veel zwijgen. Wanneer de dubbelganger niet bezig is de ontelbare toespraken van Pereira uit zijn hoofd te leren, dan is hij die aan het houden, en wanneer hij niet bezig is zich tot het volk te richten, dan dwingt hij zichzelf naar dat volk te luisteren.
Elke avond, op het moment dat de zon als een vonnis neerkomt, leent de dubbelganger, zittend aan de voet van een flamboyant, zijn oor aan de nederigen.
‘Doe als mijn vader,’ had Pereira hem bevolen, ‘luister naar ze op een vaste tijd; leg de nodige menselijkheid in je blik en zwijg. Om duidelijk te maken dat het onderhoud is afgelopen, zeg je alleen maar: ‘Ik heb je gehoord,’ en laat je de volgende komen.’
‘Is dat alles?’ had de dubbelganger gevraagd.
‘En dat is een revolutie,’ had Pereira ingestemd. ‘Niemand heeft ooit naar ze geluisterd, het zal ze drie generaties kosten om meer te verlangen; tegen die tijd zullen jij en ik niet meer in staat zijn naar wie dan ook te luisteren.’
§
Zo graag als de dubbelganger de toespraken van Pereira op de menigte loslaat en de blikken ziet oplichten bij het vuur van zijn oprechtheid, zo’n hekel heeft hij aan die avondlijke klaagpartijen. Moeilijk om net te doen of je zit te luisteren als je niet echt luistert. Niet in slaap vallen, niet ongeduldig worden, niet tellen hoeveel er nog in de rij staan, niet denken aan wat er straks op het menu staat, niet toegeven aan je trek in een bananenbiertje, weerstand bieden aan de charme van de vrouwen – ik ben een kuise president! – niet krabben, je blaas onder controle houden, het gevoel geven dat je volledig aanwezig bent terwijl je liever…Waar, eigenlijk? Waar zou hij zich liever bevonden hebben dan daar? Je vooral die vraag niet stellen, luisteren, naar elk mens luisteren alsof hij de enige was die kwam klagen – moeder Gods, hoeveel staan er nog in die verdomde rij? – en naar hem luisteren alsof je het enig mogelijke oor was, meer oor dan de buik van een moeder, meer oor dan de eeuwige Vader op het beslissende uur.
§
‘Kom op, luister naar me alsof ik op de hele wereld alleen jouw oor had!’
Pereira had de dubbelganger lang getraind in het goed luisteren, waarbij hij beurtelings de rol speelde van de afgematte boer, van de ongeruste handelaar, van de hongerige weduwe, van het in de watten gesmoorde rijkeluiszoontje – want hij had ervan geprofiteerd, hij, Manuel de zwijgzame, die zich nooit aan wie dan ook had blootgegeven, om aan dit veile oor in vertrouwen te vertellen over de lange sleur van zijn jeugd, de schijnheilige starheid van zijn vader, de slappe onnozelheid van zijn moeder, de domme verafgoding van de boeren, hun laffe berusting en hun achterlijke bijgeloof; hij had hem zelfs toevertrouwd hoe bang hij was in het huis in Ponte met zijn stilte en zijn schaduwen, zijn volkomen eenzaamheid in de onmetelijkheid van het familielandgoed! Elke keer als de aandacht van de dubbelganger verslapte, duwde Pereira hem de loop van zijn parabellum in de zij: ‘Training met echte kogel,’ waarschuwde hij. ‘Dubbelganger zijn, dat moet je willen! En dubbelgangers zijn vervangbaar! Als je maar in de gelijkenis gelooft.’
§
(Vreemd, zoals de dingen gaan. Alles wat hierna volgde, tot en met het tragische slot, ligt waarschijnlijk in deze ene zin besloten.)
§
De dubbelganger heeft dus leren luisteren. Hoe onverdraaglijk hij die schemerbiechten ook vindt, hij heeft er wel zijn ware toneeltemperament ontdekt: hij luistert goed. Dat leest hij in de ogen van de man of de vrouw die bij hem weggaat met een gerustgesteld gebogen hoofd, met de gratie van een vogel die zich op zijn wieken wendt.
‘Ik heb je gehoord.’
Hij denkt: wie volgt, wie volgt!…maar geeft niemand de indruk dat hij op de volgende man of vrouw zit te wachten. De ontdekking van zijn talent brengt hem in vervoering: hij is geen toevallige dubbelganger meer, hij is een geniaal toneelspeler. In zijn mond winnen de toespraken van Pereira aan kracht en oprechtheid. Dat Pereira zo ter zake spreekt, zegt men in het hele land, komt doordat hij goed luistert, en dat hij ieders hart raakt, komt doordat ieder van ons een plaats in zijn hart heeft. Het beeld van de dictator wordt met heiligheid omgeven; zijn portret straalt in elk huis naast dat van Christus Koning met de blonde lokken. De dubbelganger speelt de rol van een jonge monarch die ter communie gaat in de gedaanten van het ‘volk’, dat het brood en de wijn is van de tirannen. Hij bespeurt uiteindelijk zelfs een soort van respect in de ogen van de vader, de bisschop en de vriend, terwijl hij daarin tot dan toe slechts geamuseerde bewondering dacht te lezen.
Toch zal de dubbelganger zich niet één keer door de roes van zijn rol laten meeslepen. Hij houdt het hoofd koel, de stilte sprekend, de tekst in toom, en zal nooit in de verleiding komen zichzelf te beschouwen als Manuel Pereira da Ponte Martins, geheiligd dictator. Maar dat zal niet meer uit angst zijn, doch uit overtuiging van zijn eigen genie.