5
Het binnenland…
Hoe heette die arme vrouw toch, die een paar maanden later stierf? Ze was een leerling van de Alliance française in Fortaleza. Buiten haar koks, haar kamermeisjes, haar kindermeisjes, haar tuinlieden, de chauffeur van haar echtgenoot en die van haarzelf, had ze negen empregados in dienst. Over dit huispersoneel, allemaal afkomstig uit het binnenland, zei ze, heel serieus: ‘Dankzij hen ben ik geëmancipeerd.’
Ze was een links georiënteerde vrouw. Ze had Beauvoir gelezen. Ze kende dom Helder Camara, de ‘rode bisschop’. Ze stelde leuke vragen, in een grammaticaal correct Frans: ‘Gebeurt het wel eens dat u in Frankrijk door het binnenland reist?’
Soledad vroeg, met het lef van haar twintig jaar en met haar tandeloze mond ten gevolge van de ongelooflijke sociale kloof, hetzelfde: ‘Ga je bij jou wel eens het binnenland in?’
De Brazilianen zijn namelijk door de onmetelijkheid van het binnenland gedwongen bij de oceaankust te leven. Ze keren het land de rug toe, richten hun blik op de leegte van de open zee. Vandaar Brasilia, vanuit de behoefte om een hoofdstad te stichten te midden van het niets, en zo de demonen van het binnenland te bezweren.
Het is geen fabeltje, die demonen, als we mogen geloven wat de cordel-dichters zingen op de pleinen in het binnenland: ze sturen soldaten – een peloton – om een probleem met boeren diep in de sertão op te lossen; de soldaten verdwijnen. Ze sturen een compagnie; de compagnie keert gehavend terug. (Dat gebeurt in 1896, in het noordoosten, in de buurt van Juazeiro do Norte. Euclides da Cunha, een journalist uit die tijd, schrijft een kroniek van deze tragedie in een dik boek met de sobere titel: Os Sertões. ) Ze sturen een bataljon; het bataljon wordt opgeslokt door de sertão. Ze sturen een regiment; de uniformen worden hangend aan de bomen van de caatinga teruggevonden, de afgehakte hoofden van de soldaten liggen tegenover elkaar op de weg waarover ze probeerden te vluchten en het lichaam van de kolonel is, ondanks dat hij Cesar heette, met een spies doorboord. (Tachtig jaar later schrijft Vargas Llosa daarover op zijn beurt een dikke duizend pagina’s, De oorlog van het einde van de wereld ) Ze roepen de hulp in van een brigade van het federale leger, die zich heeft onderscheiden in de overwinning op Paraguay; de brigade wordt in de pan gehakt. Er is een derde van het Braziliaanse leger nodig, van infanterie, cavalerie en artillerie, een gigantisch machtsvertoon, om die boeren uiteindelijk te verpletteren onder de stenen van hun dorp Canudos. Een paar honderd mannen, vrouwen en kinderen, aangevoerd door een bescheiden, mystieke en door zijn vrouw bedrogen leider, een manke, voor altijd legendarische held, Antonio Concelheiros.
‘Hoe is dat mogelijk?’ vroeg men zich af in de salons bij de zee.
In het binnenland zingen de duettisten van de cordel-literatuur met hun schorre gitaren nog altijd het epos van de boeren van Canudos.