19
Er kwamen allerlei bezoekers bij ons. Die welwillend hippe architect bijvoorbeeld, die, nadat hij in Brasilia bij het immense oeuvre van Niemeyer in bewonderend gepeins verzonken had gestaan, ook naar Ceard wilde, en ‘in het binnenland’ worden rondgeleid.
En daar reden we dan met zijn tweeën in de witte zon, richting Canindè, misschien…
Toen we een bocht uitkwamen, zagen we ineens, in die oker-grijze monotonie, een groot veld voor ons, als een explosie van groen.
‘Stop,’ riep mijn passagier, ‘stop, stop!’
Hij sprong nog net niet uit de rijdende auto.
‘Die wiet!’
Hij krijste, zijn ogen rolden uit zijn hoofd.
‘Allemachtig, wat een wieiet!’
Ik ben niet gestopt. Dan zou hij nu nog bezig zijn een cassave-plantage op te roken.