13
Logan stampte zijn duim nogmaals tegen de deurbel van de flat, draaide zich om en zwaaide naar de taxi die met draaiende motor bij de stoeprand stond. De chauffeur zat naar hem te staren. Veilig en droog.
‘Kom op, Samantha…’
Eindelijk zwaaide de deur van het gebouw open. Ze stond op de drempel en keek hem fronsend aan, met omhoogschietende wenkbrauwen. ‘Wat er is met je gebeurd?’
‘Ik heb wat geld nodig voor de taxi.’
Ze zuchtte. ‘Wacht even.’ Samantha hinkte weer naar boven en kwam twee minuten later terug met een twintigje vol ezelsoren. ‘Is dit genoeg?’
‘Bedankt.’ Logan betaalde de chauffeur en sopte achter haar aan naar de flat, natte sokafdrukken op de traptreden achterlatend. ‘Jezus, wat een dag…’
‘Je bent kletsnat.’
Hij trok zijn doorweekte overhemd uit en kwakte het in de gootsteen; hij deed hetzelfde met zijn broek en sokken, totdat hij daar slechts nog in zijn bleke kippenvel en zijn vochtige, grijze onderbroek stond.
Ze overhandigde hem een muf ruikende handdoek uit de wasmand en onderweg naar de koelkast met vriezer schrobde hij zijn haar. De Wyborowa lag tussen de diepvriesmaïs en de vissticks genesteld – Logan haalde de fles wodka eruit en zette hem op het aanrecht neer, gevolgd door twee berijpte borrelglaasjes. ‘Wil je er een?’
‘Zeker dat je niet liever een kop thee of zoiets wilt drinken? Je ziet er bevroren uit.’
Hij vulde een van de gekoelde glaasjes tot de rand en sloeg het achterover. Zijn hand beefde maar een klein beetje.
‘Gaat het wel goed met je? Toen ik thuiskwam, stond de flatdeur wijdopen tegen de muur.’
‘Het is wel eens beter geweest.’ Hij liet nog een wodka verdwijnen.
Iedere keer als hij zijn arm boog, straalde er vanuit zijn elleboog pijn uit; een grauwpaarse vlek verspreidde zich al over de bleke huid. Hij maakte nog een tripje naar de vriezer om de zak maïs te pakken en tegen het gezwollen gewricht aan te houden.
‘Waar zijn je schoenen en je jas? Probeer je kou te vatten?’
Logan liet de handdoek van zijn schouders vallen; hij voelde de magische verdovende werking van de Wyborowa. ‘Ik heb een pastaschotel gemaakt.’
Samantha wees naar de ovenschaal die op een onderzetter naast de magnetron stond. Zijn culinaire inspanningen waren helemaal verschrompeld en bruin. Hier en daar zwartgeblakerd. Ze had er niet eens van geproefd.
En hij kon het haar niet kwalijk nemen. Het zag er verdomde beroerd uit.
‘Het was wel een aardige gedachte.’ Ze gluurde in de gootsteen, haalde zijn overhemd eruit en staarde naar de met bloed bevlekte mouw. Daarna naar hem. ‘Wat is er met je arm gebeurd?’
Logan haalde zijn schouders op. ‘Je zou niet geloven wat die koe van een Steel vandaag tegen me heeft gezegd: kennelijk is mijn houding bagger en heeft iedereen een hekel aan mij. O, en ik drink te veel.’ Hij maakte nog een glaasje Poolse wodka soldaat. ‘Kun je dat geloven? Zíj vindt dat ík te veel drink.’
Samantha zei niets.
Logan kreunde, zakte onderuit op zijn stoel. ‘God, niet jij ook al!’
‘Nou ja, misschien…’
‘O, kom op! Af en toe neem ik een borreltje.’
‘Het is niet af en toe, het is elke avond.’
‘Ik geef het op.’ Hij schonk zichzelf nog een borrel in.
Ze zette haar handen op haar heupen. ‘Jij vroeg het.’
‘En het is niet elke avond.’
‘Echt? Wanneer was de laatste keer dat je nuchter naar bed bent gegaan?’
‘Hoor eens, het is niet zo dat ik een zuipschuit ben, oké?’
Samantha’s kin ging omhoog. ‘Bewijs dat maar.’
‘Ik hoef niet te bewijzen…’
‘Breng een week door zonder elke avond toeterzat te worden.’
‘Alleen…’ Hij deed zijn ogen dicht. Telde tot drie. ‘Kunnen we dit niet doen, alsjeblieft? Ik heb echt, écht een rotdag gehad.’
‘O, heb jij een slechte dag gehad? Nou, zal ik je eens wat vertellen, de mijne was verdomde geweldig. Ik ben acht uur lang bezig geweest om de organen van een dertienjarig meisje van de onderkant van een truck met oplegger te schrapen.’
Stilte.
Logan deed de dop weer op de wodkafles. ‘Het spijt me.’
Ze leunde tegen de gootsteen. ‘Doe het een week.’
Een week. Geen probleem. Dat was te doen. ‘Oké.’
Hij wachtte tot ze naar de badkamer verdween om haar tanden te poetsen, waarna hij de fles weer opende.
Logan kwam met stokkende adem boven, met het dekbed als een vuist om zijn borst gewikkeld. Jezus…
Hij worstelde zich los en ging op de rand van het bed zitten, rillend in het licht van de klokradio. 04:21. Weer zo’n blijde nacht vol zand en afgehakte hoofden. Alleen was het ditmaal Samantha geweest die in de duinen was begraven.
Hij draaide zich om en keek naar haar kant van het bed. Weer leeg. Geweldig.
Logan sleepte zich naar de badkamer om een zwavelkleurig plasje te plegen. Hij stond daar een poosje, probeerde te besluiten of hij wilde overgeven of niet. Droge mond. Nog steeds een beetje dronken…
Hij hoestte, kokhalsde een beetje; toen boog hij voorover en kotste een zwartpaarse plens in de wasbak. Rode wijn en speeksel, dat er op het witte porselein als een tumor uitzag. Hij spoelde het met de koude kraan weg, voordat hij wat water op zijn gezicht spatte. Zijn wang had een dreigende paarsgele tint aangenomen op de plek waar Reuben hem had geslagen – bovenlip gezwollen, gescheurd en prikke lend. Hij kon zijn rechterarm nauwelijks buigen.
Waarom moest alles altijd zo in de soep lopen?
Hij sloeg een paar paracetamols achterover en dumpte de lege doordrukstrip in de kleine roestvrijstalen bak met al het bloeddoordrenkte toiletpapier.
Hij deed het badkamerlicht uit, strompelde door de hal terug, deed de zitkamerdeur voorzichtig open en gluurde naar binnen. Samantha lag op de bank; haar voeten met streepjessokken staken onder het reservedekbed uit.
Logan deed de deur zo stil mogelijk dicht en sukkelde toen naar de keuken voor een paar glazen water, in een poging de komende kater de kop in te drukken.
De gootsteen zat nog vol met zijn kleren, dus sleepte hij alles eruit en propte ze in de wasmachine. Toen herinnerde hij zich de envelop vol geld in de broekzak.
Die was helemaal vochtig en kreukelig, maar de inhoud leek het goed te hebben overleefd. De hele drieduizendzevenhonderdenzestig pond.
Hij had het kunnen gebruiken om de taxi te betalen, in plaats van als een idioot in de regen op Samantha te staan wachten. Had het moeten gebruiken. Stom om dat niet te doen. Wat deed het er eigenlijk ook toe? Alleen omdat het van Wee Hamish Mowat afkomstig was.
Een halfjaar lang deed hij nu al… ‘gunsten’ voor de grootste misdaadbaas van Aberdeen. Niets illegaals – hij liet geen moordenaars lopen, knoeide niet met bewijsmateriaal, of waarschuwde Wee Hamish niet wanneer er een inval zou worden gedaan – hij handelde alleen op grond van informatie. Arresteerde rivaliserende drugsdealers, sloot het bordeel van iemand anders, een arena voor honden gevechten in Ellon. Haalde de pionnen van andere spelers van het schaakbord. Pionnen die toch al moesten worden opgesloten.
En niet één keer had Wee Hamish de behoefte gevoeld om enveloppen propvol geld te overhandigen. Om hem te kopen.
£3.760.
‘Kut…’ Logan bonkte met zijn hoofd tegen het keukenkastje.
Anderhalf jaar geleden was hij nog de ster van de politie van Grampian en moest je hem nu zien: iedereen op het bureau vond hem een chagrijnige, alcoholistische rukker; hij had net een gangster halfdood geslagen midden in King Street; en de grootste misdaadbaas van Aberdeen wilde hem op de loonlijst zetten. Joehoe. Bravo. Retegaaf.
Een nieuw persoonlijk dieptepunt.
Logan stapelde alle biljetten op één hoop, wikkelde die in keukenpapier, sloop naar de hal en verstopte het hele zaakje in een kastje, achter de boiler.
Het was niet perfect, maar het kon ermee door totdat hij iets anders verzon.
De zwarte Range Rover slingert zich langzaam naar het noorden. Het stuk van Newcastle naar Edinburgh is het ergst: de A1 is een verdomde aanfluiting, toch? 195 kilometer kronkelig asfalt met af en toe een kruipstrook en piepkleine stukjes vierbaansweg. Als je achter een caravan blijft steken ben je de lul, weet je.
Niet dat het om twintig voor vijf op een zaterdagochtend een probleem is. De gestaag krakende ruitenwissers houden de sneeuw tot de randen van de voorruit beperkt. Winters wonderland in Newcastle toen ze vertrokken. Vijftien centimeter op sommige plekken.
Ze schieten goed op, ook al doet Tony het rustig aan – iPod in de enorme autostereo gehaakt, waar dat jazzspul waar Julie zo dol op is uit vloeit. Het is zo slecht nog niet, als je er eenmaal aan gewend bent.
Zij zit in de passagiersstoel te slapen, en Neil zit achterin genesteld met een jas als een deken over hem heen gedrapeerd, mond open, in de maat snurkend met de saxofoonspeler. Het is vreemd hoe zelfs de meest gewelddadige, gevaarlijke klootzakken op kleine kinderen kunnen lijken wanneer ze slapen.
De routeplanner zegt 163 kilometer naar Aberdeen.
Tony houdt de snelheidsmeter op een regelmatige honderd. Niet te hard rijden. Niets wat de aandacht op hen zou vestigen. Het hoofd koel houden. Door de sneeuw naar het noorden rijden.
Een hele stronthoop van problemen meebrengen.