48

Richard Knox staat bij weer een ander slaapkamerraam te rillen, slechts gehuld in de lapjessprei van zijn oma. Het exemplaar dat naar oude vrouw en kat ruikt.

De achtertuin is mooi, zoals zo’n kerstkaart met roodborstjes erop, allemaal planten en sneeuw en ijs en zo. Verse vlokken zweven als sigarettenas neer.

Zijn hand doet nu zelfs nog meer pijn. Kan de eerste drie vingers nauwelijks bewegen, ze zijn zo gezwollen.

Hij trekt de sprei strakker om zijn schouders, sluipt dan naar de deur en legt zijn oor ertegen.

Ze zijn weer ruzie aan het maken.

Ruzie over hem.

‘… midden in de rimboe. Laat die klootzak toch doodvriezen.’

‘Dat was niet het plan!’

‘Ik zeg alleen dat we niet hoeven…’

‘Je kunt niet gewoon…’

Richard gaat naar het raam terug, geeft er een eenhandige ruk aan, hoewel hij weet dat het op slot zit. Wat zal hij doen: naar beneden in de tuin springen, over het achterhek heen klauteren en door de sneeuw wegrennen met zijn lul buitenboord en een sprei om zijn schouders? Als een viezerik die Batman speelt?

Die grote gozer met het grijze haar heeft gelijk: hij zou doodvriezen.

In plaats daarvan gaat Richard dus op de rand van het bed zitten en klemt de oude bijbel van zijn oma tegen zijn naakte borst.

Hij snuift, veegt zijn neus met de palm van zijn goede hand af en smeert het zilverachtige slijm op de kale matras. Zijn neus bloedt tenminste niet meer.

Niet bepaald wat hij van plan was geweest, hè? Naakt in een of andere vreemde slaapkamer, wachtend tot zij besloten hoe ze hem zouden laten lijden.

03:10, gisterochtend

Er wordt op de deur geklopt.

Richard staat met zijn ogen dicht en vloekend in de slaapkamer van zijn saaie Sacro-flatje. Trekt dan zijn broek weer omhoog.

De stemming is nu verpest.

Hij verzamelt zijn spullen – de sprei die oma Murray heeft gemaakt, de koffer met opa Joes kleren erin, de plastic tas.

Harry, die op het bed ligt, huilt alleen.

Richard sleept al zijn bezittingen naar de voordeur en doet die open.

Er staat een man in de gang: bleek leren jasje, zwart skimasker over zijn hoofd, afgezaagd geweer in zijn handen. Heel sinister. Richard overhandigt hem de koffer. ‘Je bent vroeg.’

Er stapt nog iemand naar voren, uitgedost in dezelfde IRA-stijl als zijn makker. ‘Waar zijn ze?’

‘Jullie kunnen de geweren wegstoppen. Ik heb met m’n bewakers afgerekend. Nu…’

Er slaat een vuist in Richards maag. Zijn knieën bezwijken, en hij valt met een bons op het tapijt, armen om zijn pijnlijke buik gevouwen. Hortend ademhalend.

Nee – dit was niet de afspraak. Dit is niet juist!

De eerste man dringt voorbij, en zijn makker stapt naar voren en schopt Richard tegen de borst, hard genoeg om hem op zijn rug te draaien. Het is alsof hij is neergeschoten, maar hij kan alleen maar naar lucht happen, kan niet eens tegenstribbelen als ze hem de flat weer in slepen.

Beng, de deur gaat dicht.

Man Nummer Twee blijft stokstijf staan, de badkamer in starend. Dan trekt hij zijn skimasker van zijn hoofd, zodat er een gezicht als afgeroomde melk wordt onthuld. ‘Jij vuile…’

Nog een schop, ditmaal zo hard dat Richard dubbelklapt als een gelukskoekje, zijn pijnlijke ballen vastklemt en kreunt; er stromen tranen over zijn gezicht.

De ander zegt: ‘Wat mankeert jou, verdomme?’

‘Badkamer. Kijk in de badkamer…’

‘Gloeiende tering…’

Nog een schop.

‘Er is hier nog iemand!’

Stilte.

‘Kut…’

En dan zijn ze terug en slepen ze hem de slaapkamer in.

‘Kijk wat je gedaan hebt! Ziek stuk stront…’ Een vuistslag in de nieren, waardoor hij begint te gillen. Dan nog een.

‘Gloeiende tering, Evans. Is hij…’

Ze scharen zich om Harry heen – nog steeds aan het bed vastgebonden, naakt, gezicht omlaag, met zijn bleke achterwerk in de lucht.

Richard doet zijn ogen dicht. Knarsetandt. Worstelt zich dan op zijn buik. Vuurgolven verspreiden zich vanuit zijn bekken, zijn lies doet pijn, zijn borst brandt.

Wegwezen. NU. Tijgerend kruipt hij over het havermoutkleurige tapijt.

‘Hé! Kom terug, kleine eikel.’

Ruwe handen grijpen hem, trekken hem naar het bed en Harry’s naakte lichaam terug. ‘Hier kom je op klaar, toch?’

Door een backhand klapt Richards hoofd opzij, en hij begint te huilen.

Ze gaan hem vermoorden.

Ze gaan hem doodslaan in een of andere lullige gemeenteflat voor zedendelinquenten.

Degene in het bleke leren jasje doet een stap achteruit. ‘Weet je? Dit is prima. Verrek, dit is eigenlijk hartstikke goed.’

‘Moeten een ambulance bellen, politie…’

‘Pak hem.’

‘Lowe, kí´jk naar de vent op het bed. We moeten…’

‘Prima, ik zal het zelf wel doen.’

Die ruwe handen weer, slepen Richard over het tapijt, duwen zijn gezicht tegen Harry’s naakte dij.

Richard stribbelt tegen, maar die vent zet zijn knokkels in zijn nek. ‘Bijt hem. Vooruit, bijt hem net zoals je bij mijn pa hebt gedaan, verdomd mónster!’

‘Ik heb niet… niet… Alsjeblieft…’

Hij rukt Richards hoofd achterover en ramt het dan voorover tegen de harige, klamme huid.

‘Doe wat je gezegd wordt, of anders, zo helpe mij God, zal ik ieder kutbot in je kutlichaam breken.’

‘Ik heb niet…’ Pijn scheurt door zijn hand, botten schuren tegen elkaar als de grote man op Richards knokkels stampt en ze tegen het tapijt plet.

‘Bijt hem verdomme!’

Richard doet zijn mond wijdopen en zet zijn tanden in Harry’s koude vlees.