45

Inspecteur Steel zakte achterover tegen de gangmuur, stootte een aquarel van Oud Aberdeen scheef tegen het bordeauxrode behang. ‘Als jij een mollige Geordie-eikel was, waar zou je dan naartoe vluchten?’

Logan gluurde om het deurkozijn de hotelkamer in. Drie foren sisch technici, allemaal in forensisch wit gesmurft, gingen met vingerafdrukpoeder, wattenstaafjes en plakband de kamer door. Er zat een kersenrode vlek op het havermoutkleurige tapijt, bij het uiteinde van het bed.

‘Heb je iets bruikbaars uit Urquhart gekregen? De busbestuurder?’

Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Ik heb je nog steeds niet vergeven dat je mij in de verdomde sneeuw terug liet lopen, dat weet je, toch?’

‘Ik zei dat het me speet.’

‘Dat is je ook geraden.’ Snuif. ‘Om de een of andere reden dacht die stomme eikel dat hem poging tot moord boven het hoofd hing, piste bijna in zijn broek om het op een akkoordje te gooien. Hij geeft ons de hele smokkeloperatie van…’

‘Inspecteur?’ Een van de forensische technici, op handen en knieën bij de zijkant van het bed, liet zich vallen tot de borst op het tapijt rustte, stak één arm in de ruimte tussen het bed en de vloer en wiebelde al rondtastend met de ronde kont. Logan herkende de aanblik – Samantha. ‘Ik denk dat ik iets gevonden heb…’

Ze wenkte een van de andere technici, een vent met een enorme digitale camera om zijn nek. Hij ging naast haar liggen en maakte een paar foto’s. Daarna trok Samantha een zilverkleurig mobiel telefoontje onder het bed vandaan.

Ze klikte het open in haar paars gehandschoende hand en drukte op een paar knoppen. ‘Het laatste telefoontje werd gisteravond om vijf voor elf gepleegd, vanuit “thuis”: ik denk dat het een nummer van Newcastle is. Heeft twintig minuten geduurd.’

Steel stak haar hand uit. ‘Geef maar.’

Van voren leek Samantha niet erg op zichzelf – alles werd verborgen door dat flodderige witte pak; de capuchon bedekte haar helderrode haar en ze droeg een masker en een veiligheidsbril. Ze aarzelde even, stopte de telefoon in een bewijszak, schreef de tijd, datum, locatie en andere details in de daarvoor bestemde hokjes die op de buitenkant waren afgedrukt, en overhandigde de zak aan een andere technicus met een klembord. Die nog wat meer notities maakte.

Steel blies haar wangen bol. ‘Vandaag zou fijn zijn!’

Het hoofd PD keek niet eens op. ‘Klinkt alsof er iemand met het verkeerde been uit bed is gestapt…’

‘Pete, ik waarschuw je – mijn vakantie is geannuleerd, mijn vrouw praat niet met me en ik heb jeuk aan mijn edele delen – jaag me niet op stang!’

‘Bewijsprocedures bestaan om een reden, inspecteur.’ Hij ging verder met notities maken.

Logan keek de hal op en neer. ‘Heb je de banden van de lobby en de liften bekeken? Ik zag de beveiligingscamera’s toen…’

Steel gaf hem een mep. ‘Natuurlijk heb ik die verdomme bekeken. Niks. Ze moeten de dienstlift of de achtertrap hebben genomen. Het forensisch team is op dit moment sporen aan het zoeken. Ik heb dit soort dingen eerder gedaan, weet je?’

Logan kuierde naar het eind van de gang, opende de deur waar ‘Nooduitgang’ op stond en staarde de diensttrap af – kale betonnen treden, effen muren. Als je iemand als Danby daarlangs naar beneden droeg, vroeg je gewoon om een hernia.

Achter hem schraapte iemand de keel, en Logan zuchtte. ‘Wat nou weer?’

‘Ik wilde alleen even hallo zeggen…’

Samantha. Ze had haar capuchon naar achteren getrokken, zodat er een vurige eruptie van scharlakenrood haar werd onthuld; haar masker bungelde aan het elastiek, net onder haar kin.

Logan zette een glimlach op, boog zich voorover en kuste haar. ‘Hallo.’ Hij knikte achterom naar de kamer. ‘Nog ideeën?’

‘Gokje? Het is een ontvoering. Als ze hem dood wilden, zou daar een groot roze lijk liggen…’ Ze streek met een hand door haar haar. ‘Heb je de kranten vandaag gezien?’

‘Wat, “Tyneside-Seksbeest slaat weer toe”?’

Richard Knox had een oude man aangevallen die in Cove woonde, even ten zuiden van de stad, en de Aberdeen Examiner was er op de een of andere manier in geslaagd een exclusief verslag te brengen. Finnie was er niet bepaald blij mee geweest. Vooral niet toen bleek dat Danby ook werd vermist.

‘Eigenlijk…’ Er verscheen een rimpeltje tussen Samantha’s keurig geëpileerde wenkbrauwen. ‘Weet je wat? Het wacht wel.’ Ze boog zich voorover en drukte een zachte kus op zijn lippen.

‘Nu begin ik me echt zorgen te maken…’

Ze keek weg. ‘Ze hebben het zelfmoordbriefje van die jongen gevonden, de kunststudent. Hij had het op Facebook gezet. Kreeg twee pagina’s in de Examiner, die het hele ding heeft afgedrukt. Zei dat hij niet kon leven met de constante treitering van de politie.’

Logan staarde haar aan. ‘Welke verdomde treitering? Ik heb hem twéé keer verhoord!’

Ze deinsde achteruit, met haar handen omhoog. ‘Hé, ik vertel je alleen maar wat er in het briefje stond.’

‘Kleine klootzak. Hoe kon hij dat zeggen?’ Logan begroef zijn gezicht in zijn handen. ‘Je weet wat dit betekent, toch? De ouders dienen een formele klacht in en ik kan verdomme weer bij Interne Zaken verschijnen.’

Wat verklaarde waarom Grote Gary hem niet wilde aankijken toen hij vanochtend op het bureau intekende.

Steel kwam door de gang aansjokken. ‘Heb het nummer gebeld: Danby’s vrouw. Ze heeft hem gisteravond gesproken en opgehangen nadat de lijn een poosje was stilgevallen. Zegt dat hij vaak voor de tv in slaap valt.’ Steel bekeek Samantha van top tot teen. ‘Hé, rooie.’

‘Inspecteur.’

Stilte.

‘Nou, vertel me eens.’ Steel glimlachte. ‘Heb je beneden dezelfde kleur als boven?’

‘… ik moet naar de plaats delict terug.’ Samantha beende met helderroze wangen naar Danby’s hotelkamer terug.

Logan deed de deur van het trappenhuis dicht. ‘Moest je dat nou doen?’

‘Mijn liefdesleven ligt in de plee, weet je nog? Ik moet mijn pleziertjes ergens anders vandaan halen.’ Ze liep naar de liften, Logan achter zich aan sleurend. ‘Kom op, we moeten een oud mannetje bezoeken.’

Zonlicht wurmde zich door de jaloezieën in de oververwarmde kamer. In tegenstelling tot de rest van het ziekenhuis had de slachtoffersteunsuite pluchen tapijt, een zachte sofa met vlekvrije kussens, een koffietafel met vrolijk gekleurde onderzetters en actuele tijdschriften. En in de hoek stond een camera op een statief, waarvan het gloeiende rode lampje aangaf dat hij aan het opnemen was.

Een oude man zat ineengedoken in een leunstoel met bloemetjesmotief; zijn verkrampte vingers plukten aan de zoom van zijn broek. Zijn gezicht was een puinzooi van groene en paarse kneuzingen; op de gerimpelde huid van zijn linkerpols was een duidelijke bijtafdruk te zien. Toch zeiden de artsen dat hij er nog goed was afgekomen in vergelijking met Harry van Sacro. Schrale troost.

Zijn stem was amper meer dan een gefluister. ‘Ik wil naar huis.’

‘Dat weet ik, Jimmy, dat weet ik. We moeten je alleen nog een paar vragen stellen…’ De familiecontactpersoon verschoof op de sofa. ‘Kun je de man beschrijven die jou heeft aangevallen?’

‘Ik wil hier niet zijn. Ik wil naar huis.’

Logan, die in het naastgelegen observatiekamertje zat, keek hoe inspecteur Steel zich vooroverboog en een van Jimmy’s handen pakte. ‘Het is oké, Jimmy, we zullen je gauw naar huis brengen. We willen alleen zeker weten dat we degene pakken die jou pijn heeft gedaan.’

Haar stem kwam uit een luidsprekertje dat aan de donkere kant van de doorkijkspiegel aan de wand was geschroefd.

Logan leunde achterover in zijn plastic stoel en pakte het exemplaar van de Aberdeen Examiner van die ochtend, achtergelaten op het tafeltje waar de dvd-recorder en het tv-scherm stonden. De kop op de voorpagina schreeuwde: TYNESIDE-SEKSBEEST SLAAT WEER TOERICHARD KNOX OP VERKRACHTINGSTOUR IN HET NOORDOOSTEN, boven een foto van Jimmy Evans’ gekneusde gezicht. God wist hoe Colin Miller erin geslaagd was het slachtoffer eerder te pakken te krijgen dan de politie.

Volgens de krant was Jimmy Evans een gepensioneerde scheepsbouwer uit Sunderland, die na de dood van zijn vrouw naar het noordoosten van Schotland was verhuisd. Een onopvallende man die een onopvallend leven had geleid, tot gistermiddag. Hij was thuisgekomen en ontdekte dat er iemand in zijn garage aan het inbreken was, probeerde de held uit te hangen, en belandde bij Richard Knox.

Er werd een vlammend verslag van de aanval gegeven, en daarna meldde een slotregeltje: ‘Commentaar op pagina 6’.

De pot op met het commentaar; Logan bladerde het gekreukte krantenpapier door, op zoek naar Douglas Walkers zelfmoordbriefje. Hij vond het op de pagina’s negen en tien, naar het origineel afgedrukt, compleet met de eerste paar reacties en commentaren van de Facebook-vrienden van de kunststudent.

Steel had gelijk gehad: een deel ervan was inderdaad in dichtvorm. Volgens het begeleidende artikel was Walker een naïeve jongeman die verstrikt was geraakt in dingen die hij niet begreep en om die reden door de politie was lastiggevallen.

Het briefje beweerde dat hij het hele weekend was verhoord, niet had mogen slapen, onder druk was gezet om een bekentenis af te leggen. En de treitering was doorgegaan toen hij eenmaal op borgtocht was vrijgelaten. Eindeloos gepook en gestook. Totdat Douglas Walker er niet meer tegen kon.

Het speet hem.

Zielige leugenaar.

Twee keer. Logan had hem twee keer verhoord. En nooit thuis. In de slachtoffersteunlounge probeerden Steel en de familiecontactpersoon nog steeds informatie aan Knox’ laatste slachtoffer te ontlokken.

Logan haalde zijn telefoon uit zijn jas en grimaste toen zijn vingers de bewijszak met zijn bekotste notitieboekje erin aanraakten. Hij haalde de zak er ook uit en kwakte die op het bureau.

Hij zou het ding eigenlijk moeten weggooien. Maar Douglas Walkers verklaring stond erin, zijn overdracht van de reistas vol valse biljetten, en zijn instemming om vrijwillig naar het bureau te gaan. Alle dingen die Interne Zaken nodig zou hebben.

Met zijn nieuwe mobieltje belde hij Colin Miller.

‘Laz, hoe gaat-ie, mijn schapenneukende vriend?’

‘Hoe kom je aan dat exclusieve artikel?’

‘Wat, geen geestige repliek?’ Zucht. ‘Welk? Ik heb er vandaag drie in de krant: Seksschandaal schokt lokale school, Drugsdealers vrezen burgerwacht, of Tyneside-Seksbeest…’

‘Dat: hoe heb je Jimmy Evans eerder dan wij te pakken gekregen?’ ‘Het ouwe mannetje? Zijn zoon had me gemaild.’

Logan bladerde naar de voorpagina van de krant terug. Colins e-mailadres bij de Aberdeen Examiner was onder zijn naamregel afgedrukt. ‘E-mail?’

‘Lid van de BlackBerry-generatie, Laz. Vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week online. Ik ontdekte het net op tijd om het erin te krijgen: zie de voorpagina, het hele verhaal. Briljant, dat was het.’ Korte stilte. ‘Nou… wat denk je? Knox is vast aan het escaleren, hè? Eerst zijn Sacrobewaker en nu die ouwe knar. Twee in twee dagen.’

‘Ik geef je geen citaat, Colin.’

‘Ai, kom op, man. Ik maak er wel van: “bronnen dicht bij het onderzoek”, als je wilt?’

Logan legde de krant weer op het tafelblad. ‘Als je me over Jimmy Evans vertelt, zal ik erover nadenken.’

‘De zoon is met zijn vrouw uit Sunderland op bezoek – ze komen van een of ander feestje terug, en daar loopt de ouwe man in de achtertuin door de sneeuw te dolen, slechts in zijn pyjama gekleed. Ze stouwen hem in de auto en brengen hem regelrecht naar de eerste hulp. De zoon mailt me vanuit de wachtkamer, want hij had mijn dingen in de kranten gezien.’

‘Hebben ze het huis niet doorzocht?’

‘Laz, zou jij dat doen als je pa onderkoeld raakte en zijn gezicht helemaal bont en blauw was?’