33
Logans morsige Fiatje kwam morrend tot stilstand; de afkoelende motor maakte tikkende klopkevergeluiden. Het was niet zo moeilijk geweest om het arrestatiebevel te regelen, maar tegen de tijd dat ze de risicoanalyse en de briefing hadden gedaan en een vuurwapenteam hadden georganiseerd, was het over half acht.
Steel, die in de passagiersstoel zat, tikte met twee vingers tegen het zwarte-plastic-zak-raampje. ‘Dit moet voor stijlvol doorgaan, zeker?’
‘Wil je naar huis lopen?’
Ze hadden op een zijweggetje ten noorden van Balmedie geparkeerd, waar ze een behoorlijke kijk op de gebeurtenissen zouden hebben. Het adres dat Angus Black hun had gegeven voor Gallagher en Yates bleek een stuk akkerland te zijn, omgeven door kilometers niets. Het landhuisje stond in de duisternis, met een amberkleurige gloed op de ramen; aan de zijkant stond een stel bouwvallige bijgebouwen; hier en daar lagen granietblokken die langzaam onder de vallende sneeuw verdwenen; een grote schuur met een donkerrode deur. Geen teken van het neutrale busje waarin het achtkoppige vuurwapenteam was komen opdagen.
‘Waarom kan ik niks zien?’ Steel schoof dichter naar de voorruit toe, zodat de hete oranje gloed van haar sigaret in het pokdalige glas werd weerspiegeld.
Logan wees naar een paar zwarte vormen die langzaam langs de lijn van een natuurstenen muur bewogen. ‘Daar.’
Steel trok haar portofoon los en drukte de knop in. ‘Waarom duurt het zo lang?’
‘Het is hier verdomde koud.’
‘Boehoe. Zet gewoon jullie reten in de versnelling. We hebben niet de hele verdomde nacht.’
Toen werd er gemompeld: ‘Jezus, wat een sodemieterse nachtmerrie.’
‘Dat hoorde ik!’
En de verbinding werd verbroken.
Logan vormde zijn handen tot een kom en blies erin. ‘Wat is er gebeurd met al dat gelul van je dat ik een teamspeler moest zijn?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik bedoel dat je op Beatties vergadering verschijnt en mij tegenhoudt om hem over Gallagher en Yates te vertellen.’
Ze stak een sigaret tussen haar tanden, stak hem aan en blies een mondvol rook uit die langs de voorruit sijpelde. ‘Beattie is een imbeciel.’
Ongelofelijk. ‘Hoe komt het dat als ík zeg dat hij een idioot is, ik een slechte houding heb, maar als jíj het zegt…’
Steel sloeg met de rug van haar hand tegen zijn borst. ‘Ssssst!’
‘Nee. Het is één verdomde regel voor…’
Ze sloeg hem opnieuw. ‘Daar, sufkop.’ Ze wees door de sneeuw naar de hoofdweg, waar een groot transitbusje het boerenpad op draaide en over het bevroren, gegroefde oppervlak stuiterde en rolde. Steel friemelde opnieuw met de portofoon. ‘Alle teams, houd positie. We hebben bezoekers…’
‘Gloeiende tering. Ik sta hier tot mijn tieten in een sneeuwbank.’
‘Het kan me niet schelen als je tot je tieten in door haaien geteisterde tampons zou staan: hou je smoel dicht en je reet waar hij is!’
Het grote busje hobbelde door de hekken het erf op, maakte een omslachtige draai en reed achteruit naar de deur van de schuur; de remlichten flakkerden rood door de vallende sneeuw en de dieselwolk heen.
Steel tikte as in de voetenruimte. ‘Wat denk je: vertrekken ze met de noorderzon?’
De bestuurder hopte uit de cabine en liep knerpend naar het landhuisje; hij liet de motor draaien.
Logan draaide de sleutel in het contact en de Fiat kwam jengelend en kermend tot leven.
‘Wat doe je verdomme?’
‘Proactief zijn…’ Hij reed de auto langzaam over de zijweg, met de kloplampen uit, liet zich leiden door de vage weerkaatste gloed van de sneeuw. ‘Wat gebeurt er?’
‘De bestuurder is weer buiten… heeft twee maten bij zich… lopen om de achterkant van het busje heen…’
Een gaspeldoornstruik raspte langs de zijkant van de Fiat, kraste aan Logans raampje.
‘Ze hebben de deuren van de veeschuur geopend… het licht is aan… Shit, ik kan niks zien – kon je dat verdomde raampje niet fatsoenlijk repareren?’ Ze drukte de knop van de portofoon weer in. ‘Wat gebeurt er?’
‘We raken allemaal onderkoeld.’
‘Donald, als ik bij je moet komen, ram ik mijn laars recht in…’ ‘Het lijkt erop dat ze spullen uit het busje laden.’
Logan was eindelijk de hoofdweg op gedraaid, waarbij de voorwielen van de Fiat heen en weer schoten en grip probeerden te krijgen.
‘Neem positie in.’
‘Eindelijk!’
Die verdomde remmen werkten niet. Logan stampte hard met zijn voet op de vloer, en de auto kwam glijdend tot stilstand, schoot door naar het eind van het boerenpad. Een staaltje blind achteruitrijden, en het ding wees weer in de juiste richting. Hij reed voorzichtig de weg op.
‘Kut…’ Er liep een greppel langs één kant; de berm was onzichtbaar doordat de wind aanwakkerde en sneeuw tegen de voorruit wierp.
‘Team Een – klaar voor actie.’
‘Team Vier – ja, we zijn er helemaal klaar voor.’
‘Team Drie – in positie.’
‘Team Twee – klote, heb net ergens in getrapt…’
‘Goed, luister.’ Steel nam een inspirerende trek van haar peuk. ‘Er wordt niemand van ons neergeschoten. Er wordt niemand anders neergeschoten. En het belangrijkste: er wordt geen extra verdomde papierwerk door mij gedaan, begrepen?’
Er werd in koor geantwoord: ‘Ja, mevrouw.’
‘Voor wie zijn we niet thuis?’
‘Meneer de Verkloter!’
‘Juist. Russell, ga je gang.’
Logan hoorde de leider van het vuurwapenteam zijn mensen instructies geven, terwijl de kleine Fiat schuddend en kronkelend het pad op reed. Toen hij ongeveer halverwege het landhuisje was, trapte Logan weer op de rem en kwam hij tot stilstand. Hij trok aan de handrem. ‘Wegversperring.’
Steel haalde haar schouders op. ‘Een aardig idee.’
Waarschijnlijk onnodig, maar nu konden ze tenminste niet vluchten in het transitbusje.
‘Alle teams, oprukken op mijn teken. En… teken!’
De inspecteur veegde met haar mouw over de voorruit. ‘Kun je iets zien?’
‘Nee.’ Alleen de halo van de koplampen van het busje en de gloed van het landhuisje. Al het andere werd door sneeuw en duisternis opgeslokt.
‘Politie! Handen waar ik ze kan zien!’
‘Susan vroeg of je erbij wilt zijn.’
‘Waarbij?’ Logan zette de motor af.
‘Ik zei: hou je verdomde handen zo dat ik ze kan zien!’
‘Je weet wel, als ze… Als de baby komt.’
Logan grimaste in het donker van de auto. ‘Nooit echt over nagedacht.’
‘Op de grond. Nu op de grond!’
‘Nou, technisch gezien is het ook jouw kind, dus als…’
‘SHIT!’
Een felle flits, gevolgd door een harde knal.
‘Scherp geschut! Man neer!’
Drie flitsen ten antwoord, en toen schoot het transitbusje vooruit, met de koplampen op het boerenpad gericht.
‘Laz?’
Logan friemelde met zijn gordel. ‘Eruit!’ Hij zette de knipperlichten aan, trok het portier open en klauterde naar buiten, de sneeuw in. Het busje vermeerderde vaart, kwam over de weg op hen af rollen.
O, bagger. Dat zou absoluut niet stoppen.
Hij deed een uitval naar de natuurstenen muur en hees zich op de gladde stenen. De bovenste laag bezweek, en Logan tuimelde aan de andere kant op een ijskoude sneeuwbank; overal om hem heen bonsden keien neer.
BOEM! Het geluid van uiteenspattend glas. Het gepiep van gemarteld metaal.
Gevloek.
Logan hees zich overeind – zijn handen en gezicht prikten van de kou – en gluurde over de muur. De Fiat stond minstens twee meter van de plek waar hij hem had achtergelaten, vastgeklemd op het pad – de achterkant in de greppel, één koplamp vernield, de voorbumper hing los, de motorkap verkreukeld tot een metalen grijns. Het transitbusje zag eruit alsof er niets was gebeurd.
De bestuurder van het busje knipperde met zijn ogen en schudde zijn hoofd achter het stuur. Een gedrongen man met ruige gelaatstrekken en Lemmy-van-Motörhead-stoppels.
‘Lul!’ Logan strompelde over de verspreide muurstenen, door de sneeuw, naar het bestuurdersportier. ‘Dat was mijn auto!’ Hij trok het portier open en sleurde de man de sneeuw in.
Logan, die de drang weerstond om hem in de ballen te trappen, haalde zijn legitimatiekaart tevoorschijn en ramde die in Lemmy’s gezicht. ‘POLITIE!’ Vervolgens draaide hij hem op zijn buik en boeide zijn handen achter zijn rug. ‘Je bent gearresteerd.’
Lemmy lag alleen maar wat te kreunen.
Dat zal hem leren om geen gordel te dragen… Logan sprong overeind. Steel – waar was Steel in godsnaam? Hij haastte zich naar de auto. Ze zat niet in de passagiersstoel. Ze lag ook niet in de greppel.
Toen hoorde hij het gevloek opnieuw.
‘Inspecteur?’ Logan waadde door de sneeuw in de greppel en gluurde over de muur naar het veld erachter. Steel lag plat op haar rug, met de sigaret die recht omhoog uit haar mond stak en rook die de lucht in slierde. ‘Inspecteur? Alles oké?’
Ze stond niet op, stak alleen een hand omhoog. ‘Of ik heb zo’n solidariteitszwangerschap en mijn vliezen zijn net gebroken, of ik heb een beetje in mijn broek geplast.’
Steel zakte achterover tegen de schuurmuur en streek met een hand over haar gezicht. ‘Komt het goed met hem?’
‘Hij is een mazzelpik – het geweer was niet dichtbij genoeg, dus heeft het vest het meeste opgevangen. Hij heeft wat kogeltjes in zijn armen en kin, maar afgezien daarvan, ja.’ Wat niet van Norman Yates gezegd kon worden.
‘Die andere?’
‘Hangt ervan af hoe snel de ambulance hier komt. Heb je de toestand van mijn verdomde auto gezien?’
‘Wat heb ik tegen ze gezegd? Niet neergeschoten worden, niemand neerschieten. Waarom luisteren die klootzakken nooit?’ Ze schopte tegen een van de vele dozen waarmee de schuur bezaaid was, maar in plaats van dat het ding de rekken in zeilde die langs de ruige stenen muren stonden, beukte haar voet door het karton heen, zodat ze vast kwam te zitten. ‘Klote…’
‘Niet dat ze enige keus hadden, toch? Zij identificeerden zich; hij opende het vuur; zij schakelden hem uit.’
‘Haal dit verdomde ding van me af!’ Ze hupte op één voet verder.
‘En wat voor imbeciel gebruikt trouwens een geweer tegen een vuurwapenteam?’
Logan trok de doos los en keek vervolgens de schuur rond: planken aan alle vier de muren, volgestapeld met kartonnen dozen en bakken; pallets op de vloer, die nog meer spullen bij de samengeperste viezigheid vandaan hielden. Er was een hele sectie aan Grant’s Wodka gewijd. Hij scheurde een doos open, trok er een fles uit en las het etiket. ‘Vals.’
‘Gelul.’
Logan overhandigde de fles. ‘Zie je iets verdachts?’
Frons. ‘Zo wordt “Distilleerders” niet gespeld.’
‘O…’ Ze had het veel sneller door dan hij. ‘Ik vermoed dat het meeste hiervan louche is, zo niet alles.’
‘Ja, goed gedaan, Sherlock, ik denk dat ik dat wel in mijn eentje had kunnen uitvogelen.’ Ze scheurde een andere doos open. ‘Wil je wat nep-Obsession van Calvin Klein?’
‘Nee.’
Steel stopte het kartonnen doosje weer in de doos. ‘Nou, één ding is zeker: Malk het Mes zal niet al te blij zijn met meneer Gallagher als hij erachter komt dat hij een hele zending louche goederen kwijt is. Arme schat.’ Ze grijnsde. ‘Zullen we het erin gaan wrijven?’
Buiten de schuur liep een grillig spoor van in dozen verpakte haartangen, digitale radio’s en andere geassorteerde goederen naar de open achterdeuren van het verlaten transitbusje. Alsof Hans en Grietje op dievenpad waren geweest.
Logan volgde Steel door de sneeuw naar het landhuisje. De hele woning rook naar curry en de bitterzoete zweterige geur van cannabis.
Gallagher zat geboeid op een houten eetstoel in de zitkamer – onder schot gehouden door drie grimmig kijkende agenten, die allemaal op diverse delen van zijn anatomie richtten. Hij was een gedrongen spierklomp met een schepvormig hoofd, tatoeages die uit de hals van zijn donkerbruine fleece staken, één gezwollen oog dat al paars begon te worden. ‘Ik wil verdomme een advocaat.’ Zijn stem had een verrassend hoog zangtoontje.
‘En ik wil dat Helen Mirren mij met chocola besmeert en me als een Curly Wurly opeet, maar dat betekent niet dat dat ook gebeurt.’ Steel plofte op de bank neer. ‘Voor wie werk je?’
‘Ik zeg niks.’
‘We weten het toch al, we willen je het alleen horen zeggen.’ Ze haalde haar sigaretten tevoorschijn en bood iedereen het pakje aan, behalve Gallagher. ‘Denk je dat Malk het Mes blij zal zijn met je optredentje van vanavond?’
‘Bruut politieoptreden. Jullie klootzakken hebben die vent gedood.’
Dat was dan het eergevoel onder vervalsers en drugsdealers.
‘Die vent?’ Logan liep naar het houtvuur, dat vrolijk in de open haard brandde. ‘Dat is toch geen manier om over je vriend Norman Yates te praten? Volgens de politie van Lothian en Borders zijn jullie tweeën onafscheidelijk sinds jullie dat postkantoor in Leith hebben overvallen.’
Steel knikte. ‘Heel romantisch.’
Snuif. ‘Ik heb hem nooit eerder in mijn leven gezien.’
Logans broek begon te dampen. ‘Waar is Andrew Connelly? Grote kale vent met een enorme hond? Hij zou jullie baas zijn?’
Gallagher staarde hem met één blauw oog aan. ‘Ik stopte hier alleen maar om de weg te vragen. Ik heb geen van die gasten ooit eerder gezien in…’
‘Je hele leven, ja, we snappen het.’ Steel stond op. ‘Dit ingehuurde schijtventje gaat ons niks vertellen. Breng hem naar het bureau.’
Er waren vier potige politiemannen, hun busje, een sleeptouw en veel gevloek voor nodig om Logans gehavende Fiat uit de greppel te krijgen. Hij bonsde op het besneeuwde pad neer en de voorbumper viel eraf; de motorkap flapperde open en dicht alsof de auto hem uitlachte.
‘Gloeiende tering…’ Logan staarde naar de verwrongen puinhoop.
De leider van het vuurwapenteam klopte hem grijnzend op de schouder. ‘Het was euthanasie.’
‘Sodemieter op, Russell.’
Russell zwaaide naar de rest van zijn team. ‘We slepen hem wel naar de boerderij terug, dan kun je hem later een fatsoenlijke begrafenis geven.’
Logan trok het bestuurdersportier open en gooide de gedeukte bumper achterin; daarna stond hij naar de sleutel te kijken, die nog in het contact zat. Hij stak zijn hand naar binnen en draaide hem om.
De startmotor van de Fiat maakte jengelende, knorrende geluiden. ‘God, je hebt nog hoop, hè?’ Russell blies in zijn handen. ‘Toe, geef het op. De ambulance heeft…’
De motor sputterde en gaf een pijnlijke grom.
‘Sodeknetter.’ De vuurwapenleider stapte achteruit en wierp zijn armen in de lucht, beschenen door de ene overgebleven koplamp van de Fiat. ‘HIJ LEEFT! LEEFT!’
Logan staarde hem aan. ‘Jij bent een lul, dat weet je toch, Russell?’