39

Finnie was er al, zat in een van de bezoekersstoelen zijn BlackBerry te bestoken, toen Logan het kantoor van Beattie binnen stapte, met zijn koffiemok nog in zijn hand.

De bebaarde inspecteur stampte achter het bureau langs en ging met een dreigende blik zitten. ‘Nou?’

Logan staarde naar hem terug. ‘Nou wat?’

‘Brigadier McRae.’ Finnie schoof zijn elektronische speeltje in zijn leren hoes terug. ‘Zeg eens, heb ik het me verbeeld, of hebben wij een gesprek gevoerd over wat het is om een teamspeler te zijn?’

‘Nee, dat hebt u Steel laten doen.’

Het hoofd van de recherche trok een wenkbrauw op en tuitte die dikke rubberachtige lippen. ‘Juist… Zeg eens, brigadier, heb je een of andere alternatieve definitie van de term “teamspeler”? Betekent het in de wondere wereld van Logan McRae iets geheel anders? Hmm?’

Logan sloeg zijn armen over elkaar. ‘Wat heeft hij u verteld?’

‘Waag het niet!’ Beattie bonsde met zijn vuist op het bureaublad. ‘De valse goederen waren míjn zaak, en dat wist je verdomde goed. Ik heb er veel tijd en moeite in gestoken om die vergadering gisteren te regelen, en wat ontdek ik als ik vanmorgen binnenkom? Jij hebt gisteravond iemand gearresteerd – jij had de hele tijd al een verdachte en nam niet eens de moeite om het mij te vertellen!’

‘Is dat alles? Jij hebt gisteren geen zak geregeld, ik moest het allemaal organiseren.’

‘Dat is niet…’

‘Het enige wat jij hebt gedaan, is met die vreselijke PowerPointpresentatie komen opdagen en jezelf voor schut zetten!’

Beattie werd roze, trilde en richtte zich tot Finnie. ‘Ziet u wat ik alle maal moet pikken?’

‘O, word toch volwassen.’

De inspecteur sprong overeind. ‘Jij moet me niet vertellen dat ik volwassen moet worden! Ik ben je meerdere, en het wordt tijd dat je dat verdomme leert!’

Finnie strekte zijn vingers en tikte ermee tegen zijn kin. ‘Nou, brigadier?’

‘Nee. Zal ik u eens wat vertellen? Ik ben het spuugzat om een pispaaltje op deze verdomde afdeling te zijn. Wilt u weten waarom ik u niet over Gallagher en Yates heb verteld? Vraag Steel maar, zij was er gisteravond als verantwoordelijke rechercheur bij – ga haar voor de verandering maar eens afzeiken!’

Er viel een stilte.

Beattie: ‘Ik eis dat brigadier McRae…’

Finnie: ‘Dat is nauwelijks…’

Logan: ‘Je kan me de…’

‘Hé!’ Steel stond in de deuropening, met haar mobiele telefoon tegen haar borst geklemd. ‘Niet zo luid, sommigen van ons proberen hier te werken.’ Ze knikte naar Finnie. ‘Morgen, baas, leuke das: ik wist niet dat het circus in de stad was. U zal er toch geen bezwaar tegen hebben als ik McRae even leen? Ik heb hem nodig voor de media voorlichting over Knox.’

‘Maar… Met…’ Er viel spuug in Beatties baard. ‘Dit is nou precíés waar ik het over…’

‘Ik laat jullie maar begaan.’ Ze greep Logan bij de mouw, trok hem het kantoor uit en deed de deur achter hen dicht.

‘… altijd zo’n etter moet zijn?’ Logan remde lichtjes en draaide de auto de ingang naar Cairnview Terrace in. De weg was spiegelglad – al dat water dat de brandweer het huis in had gepompt was ’s nachts bevroren en bedekte het asfalt met een dikke laag ijs.

‘Hou er even over op, hè? Ik krijg er koppijn van.’ Steel, die in de passagiersstoel zat, staarde uit het raam. ‘Zijn brigadiers zo erg in Newcastle?’

‘Altijd.’ Danby’s diepe brombas vulde de auto vanaf de achterbank. ‘Hoe zit het met de CCTV-camera’s?’

‘Begin daar niet over. Die verdomde dingen zouden geïnstalleerd worden voordat Knox hier introk. “Technische moeilijkheden” m’n fruitige reet. Die idioten in het surveillancebusje waren niet veel beter – het ding was verkeerd om geparkeerd. Knox is hen waarschijnlijk straal voorbij gelopen, en zij hebben niet eens met hun ogen geknipperd. Je had de uitbrander moeten horen die ze kregen; ik dacht dat een van hen zou gaan huilen.’

De song op de radio was afgelopen, en de dj kondigde aan dat het nieuws zou volgen.

Danby trommelde met zijn vingers op de achterkant van Logans stoel. ‘Opsporingsteams?’

‘Ergens tussen geen donder en geen reet. We hebben opsporingsverzoeken uitgezet bij ieder korps in het Verenigd Koninkrijk, posters gemaild naar iedere haven, luchthaven en busstation…’ Steel haalde haar schouders op. ‘Maar ik verwacht er niets van. Als onze kleine verkrachtende zakkenwasser op gangstergeld ter waarde van X miljoen pond zit, zal hij inmiddels wel met een vals paspoort onderweg zijn naar de Costa del Viezerik.’

Logan snoof. ‘Dat of hij houdt zich ergens schuil en is hij iemands grootvader aan het martelen…’

‘God, jij bent vandaag het zonnetje in huis, hè?’

Logan gromde alleen, probeerde de auto ervan te weerhouden het trottoir op te rijden toen hij glijdend tot stilstand kwam voor het verbrande geraamte van Knox’ huis.

‘Ooh, daar heb je het.’ Steel zette de radio luider.

‘… boze taferelen. De politie van Grampian heeft deze verklaring uitgebracht.’

De stem van hoofdinspecteur Finnie kraakte uit de radio. ‘Richard Knox wordt als extreem gevaarlijk beschouwd. Als iemand hem ziet, bel dan onmiddellijk het alarmnummer; benader hem in geen enkel geval zelf en probeer hem niet zelf aan te houden.’

Er klonk een explosie van vragen, die allemaal tegelijk werden geschreeuwd: ‘Hoofdinspecteur! Waarom heeft de politie van Grampian het hem mogelijk gemaakt te ontsnappen?’

‘Wat doet u om Knox weer te pakken?’

‘Loopt het publiek gevaar?’

‘Is het waar dat hij iemand van het team dat hem bewaakte, heeft verkracht?

Na een korte onderbreking was Finnie er weer: ‘… wil u verzekeren dat wij alles doen wat we kunnen om Richard Knox zo gauw mogelijk weer in hechtenis te nemen.

Daarna ging de radio verder met een onderwerp over alle verkeersongelukken die door de sneeuw waren veroorzaakt.

‘Verrekte media.’ Steel porde op de uitknop. ‘Waarom gebruiken ze alles wat Finnie heeft gezegd? Waar was míjn stukje, verdomme?’

Zij had tenminste nog een stukje gehad – Logan had alleen maar achterin gestaan, als een lamlul.

De auto schommelde toen Danby het achterportier opendeed, naar buiten klauterde en voorzichtig een weg zocht naar de restanten van Knox’ huis.

Logan zette de motor af. ‘Je moet met Finnie over Beattie praten.’

‘Die twee kunnen de pot op.’ Ze diepte een pakje sigaretten op en bood Logan er een aan.

‘Voor jou is er niks aan de hand, ik ben degene die op het matje wordt geroepen omdat ik doe wat jij me verdomme hebt opgedragen!’

‘Oké, oké, ik praat wel met hem. Eerlijk: zeuren, zeiken, klagen.’ Ze deed haar portier open, zette één voet op de weg, slaakte een gilletje en belandde plat op haar rug. ‘Sodemieterse reetkevers…’

Logan klauterde naar buiten, schuifelde naar de andere kant van de auto en trok haar overeind. ‘Dat is je verdiende loon.’

‘Ga niet te ver.’ Haar sigaret was zo krom als een hondenpoot. Ze spuugde hem op het ijs. ‘Ik zou op een of ander zonovergoten strand moeten zijn om mijn witte delen te bruinen, in plaats van op ondankbare klotebrigadiers te passen.’

‘Wil je dat ik weer loslaat?’

‘Als je dat doet, vermoord ik je…’

Ze liepen krabsgewijs naar de stoeprand, schuifelden over het gladde trottoir en door het voorhek. Het huis van Knox was amper herkenbaar. Het dak was verdwenen, de muren waren zwartgeblakerd en bevlekt, er ontbraken ramen en er staken stukken verkoolde balken uit het puin; alles was met een laag sneeuw bedekt.

Danby stond in de hal, met zijn handen in zijn zakken en dampende adem om zijn grote roze hoofd heen.

Steel stak nog een sigaret op, blies de rook sissend tussen haar tanden uit. ‘Ik zie nog steeds niet wat dit moet opleveren.’

‘Over het terrein lopen.’ Danby stak een hand uit, alsof hij het brandtafereel zegende. ‘Het heeft geen zin om terug te gaan naar de flat waaruit hij verdwenen is: hij is daar nog geen vierentwintig uur geweest. Hier liggen zijn wortels, begrijp je wat ik bedoel?’

Logan stapte over de drempel de voormalige zitkamer in. Zwartgeblakerde brokken en klonten, verspreide dakleien. Kromgetrokken vormen die de resten van de sofa konden zijn, of stukken ingestort plafond – dat was onmogelijk te zeggen. Het stonk er naar gesmolten plastic en bittere houtskool. ‘Denk maar niet dat zijn wortels nog bestaan. Ze zijn allemaal verbrand.’

Een diepe zucht. ‘Daar maak ik me zorgen over. De enige plek die hij nu nog overheeft, is het oude huis van zijn moeder in Newcastle. Denk maar niet dat we hem graag terugwillen. Toen we wisten waar die kleine smeerlap was, konden we hem tenminste nog in de gaten houden, maar nu…’

Logan stootte met de neus van zijn schoen tegen een verwrongen metalen vorm. Het duurde even voordat hij besefte dat het de straalkachel was waartegen Knox elke dag bad.

‘Pffffff… Verrek maar: het is te koud om buiten rond te kloten.’ Steel stak haar handen onder haar oksels. ‘Jullie tweeën mogen zoveel als jullie willen met de geest van Pocahontas communiceren – ik ga naar de auto terug.’

Logan keek op en zag hoe Danby een stuk metalen pijp uit het puin trok en begon te poken.

In zijn eentje in een vreemde stad, omringd door ruïnes.

Het autoportier klapte dicht, zodat ze alleen achterbleven.

‘Wat is de echte reden waarom je hier bent?’

Danby draaide zich niet om. ‘Dat heb ik je al gezegd – Knox heeft info over Maffe Mikeys onderneming.’

‘Jij haat hem, en hij haat jou. Waarom zou hij jou iets vertellen?’

‘Hij zal naar het zuiden gaan.’ De metalen pijp pookte in een hoop van iets wat uit elkaar viel. ‘We moeten de plaatselijke perverse figuren gaan inrekenen, zien of hij met een van hen contact heeft opgenomen voor hulp, begrijp je wat ik bedoel? Ik zal mijn team opdragen om in Newcastle hetzelfde te doen.’

Logan staarde hem alleen aan.

Stilte.

Nog een zucht. ‘Billy Adams was mijn vriend, en die… En Knox heeft hem vermoord.’

‘Ik dacht dat Knox in de gevangenis zat toen Adams zelfmoord pleegde.’

‘Nee, hij heeft het pistool niet in Billy’s mond gestoken, en de trekker ook niet overgehaald, maar daarmee is hij niet minder schuldig. Zie je, ik heb Knox dankzij het forensisch bewijs van William Bruck lay, maar hoe denk je dat ik in eerste instantie wist dat ik bij hem moest zijn?’

Logan fronste. ‘Je zei dat Adams geruchten hoorde dat Maffe Mikeys boekhouder in…’

‘Dat wist ik omdat hij Billy had verkracht. Hij moet erachter zijn gekomen dat hij niet echt omkoopbaar was – of Billy heeft ergens een steekje laten vallen – maar Knox hield hem drie dagen lang in die kelder vast. Ik zag hem nadat hij was ontsnapt, helemaal gekneusd, zijn rug onder de bijtafdrukken en sigarettenbrandwonden.’ Danby liet de metalen pijp op de grond kletteren. ‘Hij wilde er niet over praten, wilde geen aanklacht indienen, wilde niet eens dat ik het iemand vertelde. En drie maanden nadat we Knox hadden opgesloten voor wat hij met William Brucklay had gedaan, reed Billy met een geweer de rimboe in…’

De hoofdcommissaris schopte een brok verkoold hout door de hal. ‘Dáárom ben ik hier. Zodat die klootzak van een Knox er niet nog eens mee kan wegkomen.’

De oude man schreeuwt, hoog en kwaad. ‘Ai, verdomde kloteflikker!’

Richard Knox bijt hem nog een keer – in de billen, hard genoeg om de huid te breken; er rollen tranen over zijn gezicht. Dan doet hij het nog eens.

Hij heeft geen keus, toch? Net als met die eikel van een Harry van Sacro: hij wil het niet doen, maar moet wel.

Want dit is het pad dat God voor hem heeft gekozen.

AAAAAAAGH…!’

De kamer is koud, een lullig slaapkamertje in een lullig huisje op het platteland, omringd door schapen en sneeuw. Het heeft reliëfbehang – in een ranzige botergele kleur geverfd – en een tweepersoonsbed met zo’n geruite deken erop, kriebelig op Richards blote huid.

Misschien is dit het huis van de oude man. Misschien kwam hij alleen maar op bezoek. Doet er eigenlijk niet toe, toch?

AAAAAAAGH… Kut, wat doet dat een píjn!’

Het is een beproeving. Dat moet wel: weer een beproeving van God.

Richard onderdrukt een snik, met zijn gezicht tegen de dij van de oude man gedrukt, en bijt hard.