49
Logan deed de voordeur achter zich dicht. De prachtige blauwe lucht was verdwenen, vervangen door een saaie grijze laag die ijsbrokjes naar hem smeet, die zijn oren en neus, wangen en vingers deden prikken. Hij schuifelde in de luwte van een politiebusje, probeerde zijn aansteker aan te krijgen.
Bij de vierde keer lukte het: Logan zoog een teug rook in zijn longen en proestte die meteen weer uit. Pas zijn tweede sigaret vandaag, niet slecht voor twintig over drie.
Nog bijna een uur en drie kwartier te gaan. Hij zou gauw moeten vertrekken, of hij kwam vast te zitten in het verkeer dat naar de stad terugreed. Het spitsuur was al erg genoeg, maar door de sneeuw zou alles stil komen te staan. En hij zou natuurlijk niet te laat willen komen voor zijn uitbrander van Finnie.
Dat zou ontzettend jammer zijn.
De telefoon in zijn zak rinkelde; de trilling trok door zijn ribben.
‘Sodemieter op.’
Het ding bleef rinkelen.
‘Gloeiende tering…’ Met verdoofde vingers trok hij de telefoon tevoorschijn en drukte de verbindingstoets in. ‘Als dit niet verdomd belangrijk is…’
‘Brigadier… eh… Ik bedoel, Logan. Kijk, we zijn… Het was een vergissing, oké?’ Inspecteur Baardmans Beattie.
Logan schoof dichter naar het busje toe; zijn dampende adem hing om zijn hoofd alvorens door de wind te worden weggezwiept. ‘Dat kun je verdomme wel zeggen.’
‘Ik wist niet dat dit zou gebeuren! Hoe kon ik dat weten? Ik… Jij zei dat hij al dat valse geld had en ik dacht… Ik dacht dat het zou…’
‘Wat? Wat dacht je precies dat het zou doen?’ Hij keek hoe een patrouillewagen door de laan glibberde; de koplampen sneden door de blauwgrijze schemering, vingen de wervelende sneeuwvlokken op. ‘Jij hebt een achttienjarige jongen opgejaagd tot hij een zelfmoordpoging deed. En daarna probeerde je het mij in de schoenen te schuiven!’
‘Ik heb alleen…’ Zucht. ‘Kijk, jij bent goed in dit soort politiezaken, voor jou is het gemakkelijk. Ik wilde alleen dat iets een succes werd, weet je. De vervalsingszaak oplossen.’
Er viel een lange stilte.
Logan verplaatste zijn telefoon naar zijn andere hand, stak de verdoofde vingers onder zijn oksel, rookte met zijn ogen samengeknepen.
‘Kun je dat begrijpen?’
Logan hield zijn sigaret op armlengte voor zich en liet los. De wind griste hem uit zijn vingers, zodat hij spiralend wegvloog en in een regen van oranje vonken tegen het transitbusje van de TR explodeerde. ‘Rot op, menéér.’
Logan hing op.
Richard Knox staat bij het raam naar de vallende sneeuw te staren. Hij huivert, kijkt hoe een auto de oprit op rijdt.
Het huis is zo’n verbouwd boerengeval: allemaal natuursteen, houten vloeren en blootliggende balken. Terwijl je eigenlijk fatsoenlijke isolatie, tapijten en centrale kloteverwarming wilt.
De enorme zwarte Range Rover komt log tot stilstand, sluit de andere auto’s in. Er staan een bleekgrijze Mercedes, een grote zwarte spacewagon en een kleine Clio.
Het was de spacewagon die ze gebruikt hadden om hem te vervoeren – van de Sacro-flat naar het huis waar hij de oude man moest bijten. En van daar naar hier. Elke keer geblinddoekt en gekneveld, ingebonden als een homp vlees, op de vloer achter de achterste rij stoelen. Nou ja, je zou je mooie Mercedes niet helemaal smerig willen maken door een geregistreerde zedendelinquent in de kofferbak te stoppen, toch?
De portieren van de Range Rover gaan open en er stapt een kleine vrouw uit, staat in de sneeuw rond te kijken. O god… Zij is het.
Richard deinst achteruit, verstopt zich achter het gordijn, gluurt om de rand heen.
Haar handlangers stappen uit, stampen naar de achterkant en doen de kofferbak open. Dan trekken ze iets op de grond. Het is een man, fors, slechts gekleed in een vieze badjas die in de wind flappert, handen achter zijn rug vastgemaakt, iets geruits over zijn hoofd.
Ze hebben Danby dus toch te pakken gekregen… Richard moet er bijna om glimlachen.
Ze hijsen de hoofdcommissaris overeind en slepen hem dan naar de voorkant van het huis.
Richard kan de ‘bende’ in de hal nog steeds horen kibbelen over wat ze met hem zullen doen.
Het schelle kunstmatige Drrrrrrrrrrrrrrrrrrrring van de deurbel echoot door het huis.
‘… het ook is, loos hem gewoon!’
Drrrrrrrrrrrrrrrrrrrring…
‘Goed, goed, ik kom eraan.’ Dat is Matt, de forse man met het grijze haar.
Richard drukt zijn oor tegen de deur. Gedempte geluiden. Een klap. Matt zegt: ‘We zijn niet…’
Een pijnlijke kreun. Een dreun.
‘Matt, godsamme, kun je niet gewoon… Wie verdomme…’
En dan dat Zuid-Engelse accent: ‘Ga hem halen.’
‘Ik weet niet waar je mee bezig bent, maar ik bel de politie!’
‘IK ZEI: GA HEM VERDOMME HALEN! KNOX – HIER – NU!’
Logans Fiatje maakte een knarsend, ratelend geluid.
‘Hoor je dat?’ Butler loodste hem over de rotonde naar South College Street. ‘Dat is het geluid van de transmissie die zichzelf opvreet.’
Er klonk een knal en er spiraalde weer een grijze rookwolk de donkere middag in. Maar de auto bleef doorgaan.
Hij diepte zijn telefoon op. Moest echt Steel bellen en te weten komen of het goed met Susan ging. Maar misschien had ze haar telefoon niet aan, niet in het ziekenhuis. En als het nou slecht nieuws was?
In plaats daarvan belde hij het hoofdbureau en vroeg naar agent Guthrie. Na een korte stilte: ‘Hallo?’
‘Heb je die info waar ik om vroeg?’
‘De ouwe vent die aangevallen is? Die uit Cove?’
‘Wat weet je van hem?’
‘Heb zijn hele achtergrond nagetrokken zoals je zei – volgens een brigadier uit Sunderland was zijn broer een van Knox’ slachtoffers. Die ging bijna naar de rechtbank, maar krabbelde terug na een bezoek van een paar plaatselijke zware jongens… Wat een pechfamilie, hè?’
Ze zouden straks zelfs nog meer pech krijgen.
‘Hoe zit het met de man op de foto: Lowe?’
‘Ja, Bruce Lowe. Zijn pa werd een week vermist, dook onder de kneuzingen en beten weer op. Wilde met niemand praten, belandde in een psychiatrisch verzorgingstehuis. Is acht maanden geleden aan bronchitis overleden.’
Butler sloeg links af Portland Street in, omzeilde de lange rij verkeer die voor de stoplichten stond te wachten; de Fiat sleepte een groeiende rookzuil achter zich aan. Zelfs in een zieltogende auto hadden ze het aardig snel gedaan. Het was nog niet eens vier uur.
‘Heb je het perceel opgezocht?’
‘Ja, maar het is niet… O, wacht even, komt net binnen.’
‘Wat staat er?’
‘Beste agent Guthrie… Bla, bla, bla… Juist: Bruce Lowe heeft drie jaar geleden een verbouwde boerderij ongeveer een kilometer buiten Newburgh gekocht.’
Logan glimlachte. Eindelijk zat iets hem mee.
Richard Knox valt op zijn knieën op de koude harde keukentegels. Probeert het niet uit te schreeuwen. De keuken bestaat uit allemaal rozenhouten eenheden, groenmarmeren werkbladen en roestvrijstalen apparaten. De ruimte is groot genoeg, maar het is er al behoorlijk druk, weet je?
De bende die hem uit de Sacro-flat had gesnaaid staat achter hem – achterin bij het fornuis, waar geen uitgangen zijn. Matt: een lange, dunne man met grijs haar; Bruce: bleek leren jasje, zelfs nog blekere huid; en een weinig aantrekkelijke, gedrongen vrouw met de naam Ellen.
Aan de andere kant van de ruimte staan de drie mensen die Richard nooit weer hoopte te zien. Julie en haar troetelschurken. Niet dat zij hulp nodig heeft, begrijp je wat ik bedoel?
Uit de muur steekt een ontbijtbar, die de keuken in tweeën deelt. Danby hangt eroverheen. Hij verroert zich niet, zegt niets, ligt daar alleen, rillend, zijn benen dieproze. Die geruite zak nog steeds over zijn hoofd.
Knox trekt de sprei om zich heen, verbergt zijn verschrompelde naakte lul.
Julie glimlacht naar hem. ‘Hé, liefje. Heb je me gemist?’
Matt stapt naar voren. ‘Kijk, ik weet niet wat je aan het uitspoken bent maar…’
Neil – de Elvis-imitator – doet een stap naar voren en slaat Matt hard genoeg om hem tegen het aanrecht te kwakken. Een mok valt op de tegels naast Richard aan diggelen. Hij deinst onwillekeurig achteruit.
Neil grijnst als Matt overeind krabbelt met tranen in zijn ogen, één hand om zijn scharlakenrode wang geklemd.
‘Iemand anders zin in een beurt?’
Stilte.
Bruce doet een stapje naar voren.
Die gedrongen oude Ellen legt een hand op zijn arm. ‘Niet doen…’
Hij steekt zijn bleke kin omhoog. ‘Dit is mijn huis.’
‘Fijn voor je, schat; leuk wat je ermee gedaan hebt.’ Julie gaat op een kruk aan de ontbijtbar zitten. ‘Nou, jullie weten allemaal waarom we hier zijn, dus laten we ons als volwassenen gedragen en dan hoeft verder niemand zich te bezeren.’
Bruce balt zijn vuisten. ‘Hij heeft mijn vader verkracht.’
‘En je wilt wraak, correct?’
Bruce knikt.
‘En jullie gaan… wat: hem doodschoppen? Een lynchpartij houden? Zijn hersens inslaan met een hamer?’
In de deuropening zegt een stem: ‘We gaan hem aan de politie overleveren.’
Ze draaien zich allemaal om naar de oude man die daar in zijn fleece en spijkerbroek staat. Zijn gezicht is een zootje, weet je. Helemaal gekneusd. Hij tuit zijn lippen, trekt een wenkbrauw op naar Julie. ‘Wie ben jij, verdomme?’
‘Wel, wel, wel, als dat meneer Jimmy Evans niet is. Vanochtend hebben we alles over je vreselijke beproeving in de kranten gelezen, liefje. Voel je je wat beter?’
De kin van de oude man gaat omhoog. ‘We leveren hem aan de politie over.’
‘Ik snap het…’ Julie glimlacht. ‘En wat dan? Ze geloven je verzonnen aanklacht en hij gaat voor de rest van zijn armzalige leventje naar de gevangenis terug? Is dat het idee?’
‘Ze zullen geen keus hebben, hij is…’
‘O schatje, over zes, hooguit zeven jaar is hij weer vrij. Dan begint alles weer van voren af aan.’ Ze zucht. ‘Nee, jouw jonge vrienden hier hebben het juiste idee. Meneer Knox moet een veel dúísterder prijs voor zijn misdaden betalen.’
‘We zullen niet…’
‘Ze heeft gelijk.’ Ellen kijkt op Richard neer en geeft hem een backhand over zijn gezicht. Door de slag klapt zijn hoofd om en smakt zijn wang tegen een kastdeur. Hete stekende pijn aan de ene kant, dof gebons aan de andere.
Ze gaan hem vermoorden.
Richard bijt op zijn onderlip. Probeert niet te huilen. Het is een beproeving. Het is allemaal een beproeving.
O god, ze gaan hem vermoorden.
Julie knipoogt. ‘Dat lijkt er meer op!’
Ellen recht haar schouders. ‘Hij heeft mijn opa verkracht. Een tachtigjarige man en dit stuk stront heeft hem in de kelder vastgebonden en verkracht.’
‘Weet je wat, waarom maken we het niet lekker simpel?’ Julie kwakt een enorme handtas op de ontbijtbar – als een leren pofmuts met touwtjes en grote hengsels – en tast erin rond. Er worden vier 3D-brillen op het werkblad gelegd, gevolgd door een grote sleutelbos, een pak tissues… en een voorgevormde leren holster. Ze maakt het bandje los en trekt er een zwart stuk metaal uit.
Een halfautomatisch pistool.
O god.
Richard knippert met zijn ogen. Probeert weg te kijken. Maar het pistool is net een magneet.
Ze trekt de slede naar achteren en gluurt naar binnen; daarna laat ze de slede met een klik los, haalt het magazijn eruit en stopt het in haar zak. Ze legt het pistool voor zich neer.
Het klapt op het marmeren werkblad.
‘Er zit één kogel in. Je hoeft hem alleen maar in het achterhoofd te schieten.’ Ze kijkt Neil aan. ‘Laat het ze zien, liefje.’
Met zijn duim en wijsvinger vormt hij een pistool en beent naar hen toe – Evans, Bruce en Ellen deinzen achteruit als hij dichtbij komt. Dan neemt Neil zijn positie achter Richard in, grijpt een handvol haar en duwt zijn hoofd omlaag. De forse man steekt zijn vinger in het kuiltje aan de achterkant van Richards schedel.
‘Pang.’
O god…
Hij laat los, en Richard krabbelt zijwaarts tegen de kasten, knieën tegen zijn borst opgetrokken; er druppelen warme tranen over zijn wangen.
O god…
‘Is dat niet leuk?’ Julie glimlacht. ‘Het mooiste is dat als de kogel er aan de andere kant uit komt, hij het grootste deel van het gezicht weghaalt, omdat het een .45 is.’
Ellen likt haar lippen. Kijkt van Richard naar het pistool, en dan naar Matt. ‘Doe jij het maar.’
‘Ik… Met…’ Hij wrijft over de vuurrode handafdruk op zijn wang. Kijkt naar zijn vader, slaat dan zijn ogen neer. ‘Bruce?’
De oude man beukt met zijn hand op de muur. ‘Dit is niet juist!’
‘Jij hebt de leiding niet meer, Evans.’ Bruce steekt zijn hand uit. ‘Ik doe het wel.’
‘Uitstekend. Tony, wil je de patiodeuren openzetten, liefje? We willen niet dat die aardige man allemaal hersens en stukjes schedel in zijn mooie nieuwe keuken krijgt.’
Tony – degene die niet op Elvis lijkt – aarzelt even en doet dan wat hem is opgedragen. Koude lucht stroomt de keuken binnen.
De veiligheidslamp aan de achterkant van het huis gaat aan. De tuin is bijna kleurloos, een kraakwitte uitgestrektheid. De bomen en struiken buigen onder het sneeuwgewicht; uit de donkere hemel dwarrelen nog meer vlokken naar beneden.
‘O god, alsjeblieft…’
Neil pakt Richards arm vast.
‘Nee, alsjeblieft, god nee, alsjeblieft…’ Richard grijpt naar het handvat van de kast, houdt zicht vast; zijn knokkels worden wit. Hij staart de oude man aan. ‘Hou ze tegen!’
Maar Jimmy Evans keert hem de rug toe.
‘Alsjeblieft!’
Neil schopt Richard in de ribben.
Hij gilt, maar laat niet los. ‘Alsjeblieft! Je…’
Zijn hoofd klapt achterover, en zijn mond vult zich met heet koper; een tuitend geluid, gevolgd door een vuurgolf. Hij laat los.
Neil sleept hem over de keukentegels, over de rand van de patiodeuren, en smijt hem buiten in de sneeuw neer.
Zo koud tegen zijn naakte huid dat het brandt.
Richard krabbelt op zijn knieën, met zijn handen voor zich ineengevouwen; er lopen tranen en snot over zijn gezicht, terwijl ze een dreigende kring om hem heen vormen. Hij onderdrukt een snik. ‘Alsjeblieft, alsjeblíéft, het was niet mijn bedoeling. Jullie hoeven niet…’
‘HOU JE KOP!’ Julie reikt Bruce het pistool aan. ‘Alsjeblieft, liefje. Precies zoals we het je hebben laten zien: één schot in het achterhoofd en alles is voorbij. We zullen je zelfs helpen om het lichaam te lozen.’
Bruce pakt het pistool.
O god.
‘Alsjeblieft, het was niet mijn schuld. Ik ben veranderd! Zo ben ik niet meer!’
Bruce sloft door de sneeuw totdat hij pal achter Richard staat, grijpt dan een handvol haar en duwt zijn hoofd voorover.
Er loopt iets heets langs Richards bevroren dij, dampend in de koude lucht. ‘Doe dit alsjeblieft niet…’
De pistoolloop drukt tegen de huid van zijn nek, precies op de plek waar Tony’s vinger was.
Richard doet zijn ogen dicht.
Vader, waarom hebt Gij mij verlaten?
Nu is het enige geluid het geraas van de wind, het gekreun en gekraak van de bomen.
Neil zucht. ‘Ergens vandaag zou fijn zijn, hoor.’
‘Ik denk niet dat ik…’
‘Schiet hem neer.’
‘Ik…’
‘Die klootzak heeft je ouweheer verkracht! Doe het!’
De loop drukt harder tegen Richards huid.
Neil schreeuwt nu. ‘MAAK HEM DOOD!’
Stilte.
Dan zegt Julie: ‘Niet zo makkelijk, hè, Bruce?’
Bruce haalt heel diep adem en snikt. ‘Ik wil het… Ik wil het echt… maar ik kán het niet.’
De loop zweeft weg, en Richard valt voorover, in de sneeuw brakend. O dank U, dank U genadige God, dank U.
‘Wil je dat ik het doe, schat? Ik kan het als je wilt. Dat is geen probleem.’
Richard staart haar aan; warme gal koelt op zijn kin af, terwijl ze haar hand uitsteekt en het halfautomatische wapen uit Bruce’ slappe vingers pakt. Doet een stap, zodat ze voor Richard staat; de pistoolloop een supermassief zwart gat, dat alles in zich opzuigt.
‘Nog laatste woorden, liefje?’
Het enige wat Richard kan bedenken is: ‘Alsjeblieft…’
Ze strekt haar arm en haalt de trekker over.