52

Het bouwproject doemde uit de sneeuwstorm op – skelethuizen, de kromme vormen van machines. Eerste halte: het kantoor.

De lichten waren aan, maar toen Logan Butler naar buiten stuurde om de deur te proberen, was die op slot. Niemand binnen.

Even na vijven en de zon was allang verdwenen; nu was alles buiten het bereik van de koplampen in duisternis gehuld.

De politie-Landrover hobbelde over iets in de sneeuw; de voorkant steigerde, daarna de achterkant. Achter hen kreunde Danby opnieuw. Hij leefde tenminste nog. Waarschijnlijk meer dan ze van Richard Knox konden zeggen.

Butler liet de wagen ronkend tot stilstand komen. ‘Denk dat we geen weg meer hebben.’

Logan tuurde in het wervelende wit en het inktachtige zwart. De laatste keer dat hij hier was met agent Martin en haar kadaverhond Kleerkast, waren de huizen completer naarmate ze verder van het kantoor af gingen. Aangenomen dat ze Knox niet aan een paal hadden vastgebonden om dood te vriezen in de weidse openlucht, zou hij ergens zijn waar in elk geval een dak boven zat.

De Landrover was voorzien van een op het dak gemonteerde schijnwerper. Logan pakte de hendel en knipte de schakelaar aan. Er klonk een krak boven zijn hoofd en de verblindend witte straal sprong door de sneeuw.

Hij friemelde aan de hendel, draaide de schijnwerper rond, probeerde er voeling mee te krijgen, maakte vervolgens een langzame zwaai van links naar rechts. Het deed er niet toe hoe sterk het licht was, het kon slechts een beperkte afstand doordringen voordat de wervelende sneeuw alles verslond.

Hij wees naar het dichtstbijzijnde pand met een dak. ‘Die kant op.’

De Landrover hobbelde en rolde langzaam door het met hopen bedekte landschap. Het eerste huis was donker. Het tweede ook; erbuiten klapperde en kronkelde blauwwit politielint. Het derde was eveneens donker. Maar uit het benedenraam van huis nummer vier sijpelde een bleke gloed.

‘Daar.’

Logan knipte de schijnwerper uit. Butler zette de motor en de koplampen uit. Duisternis. Nu was het enige geluid de huilende wind en het gekraak van veren bij elke windstoot die de Landrover deed schommelen.

‘Juist.’

Ze bleven allebei waar ze waren, in het donker, zaten door de voorruit naar het huis te kijken.

Butler schraapte haar keel. ‘Hebben we een of ander plan?’

Nee.

Logan likte zijn lippen. Smeltende sneeuw plakte zijn haar aan zijn hoofd, druppelde langs zijn nek zijn kraag in. ‘Ik neem de voorkant, jij gaat achterom.’ Hij trok zijn vochtige mouw op, zodat zijn horloge werd onthuld. ‘Hoe laat heb jij het?’

Ze keek. ‘Kwart over.’

‘Goed, we gaan om twintig over naar binnen. Stilletjes, begrepen?’

Butler knikte, en ze zetten hun horloges gelijk. ‘Ben je hier zeker van, brigadier?’

‘Nee. Jij?’

De agent pakte haar uitschuifbare knuppel, maakte haar gordel los. Haalde drie keer diep adem. Deed het portier open en sprong de nacht in.

Logan gaf haar een paar minuten om ter plaatse te komen, stapte toen de duisternis in en zonk tot zijn knieën in een zachtgrijze hoop.

Hij waadde voorwaarts, klauterde opwaarts totdat de sneeuw nog maar tot zijn enkels kwam, de warmte aan zijn vochtige sokken onttrok en zijn broekspijpen aan zijn huid deed plakken. Zijn hele hoofd brandde van de kou.

De voordeur was in een of andere donkere kleur geverfd, niet te onderscheiden in de duisternis, maar het portiekje bood een beetje beschutting tegen de striemende sneeuw.

Logan keek op zijn horloge. Twintig over in: drie, twee, een… Hij pakte de deurkruk.

Godzijdank was de deur niet op slot.

Hij gooide de deur open en stommelde het huis in.

Een kleine hal, deur aan de zijkant – waarschijnlijk een toilet – trap naar boven, set glazen deuren aan de rechterkant. Daar kwam het licht vandaan.

Hij keek door het glas in een kleine zitkamer.

Ze waren duidelijk nog bezig het pand af te maken. Onder het voorraam lag een stapel plinten; twee of drie dozen met badkamertegels; een tafelcirkelzaag; rollen zilverkleurige Rockwool; een nagelpistool; haspels met dikke, grijze elektriciteitskabel; wat materiaal om tapijten te leggen; een gereedschapskist; een plastic zak met schroeven: de glimmende metalen pinnen glinsterden in de gloed van een grote zaklamp die op de vloer lag.

Richard Knox lag ernaast opgerold, naakt op een rechthoek van plastic bekleding, handen achter zijn rug, dikke laag isolatietape om zijn enkels, nog een strook over zijn mond.

Waar was agent Butler in godsnaam?

Logan keek weer op zijn horloge. Eenentwintig minuten over. Butler had hier al moeten zijn.

Logan reikte naar de deur met de glaspanelen en verstijfde. Er was iemand bij Knox in de kamer. Een man, gekleed in een dikke gevoerde jas – sikbaardje, bril, achterovergekamd haar. De projectmanager, Brett.

Brett hurkte met zijn rug naar de deur naast Knox neer, en Logan ving een glimp van een puntbektang op.

En Knox begon te kronkelen en te gillen achter zijn knevel toen Brett draaide en trok en duwde.

Verdomme… Nu had hij geen keus meer.

Logan deed de deur voorzichtig open en sloop naar binnen, zijn voetstappen op Knox’ gedempte kreten afstemmend; zijn ogen schoten de kamer rond voor het geval Brett niet alleen werkte.

De projectmanager ging op zijn hurken naar Knox zitten staren. ‘Ik ga hiermee door tot je mij vertelt waar het geld is. Je mag dan de rest voor de gek hebben gehouden, maar ik wéét dat je nog iets verstopt hebt, niet dan?’ Hij opende de tang, en er viel iets van metaal op de vloer. ‘Zullen we er nog een uit trekken? Ik denk…’

Logan beukte hem met de zaklamp op het hoofd.

De projectmanager zakte opzij; de tang stuiterde uit zijn handen.

Niet de meest heldhaftige redding ter wereld, maar het werkte.

Hij rolde Brett op zijn borst en boeide zijn handen achter zijn rug.

De plastic bekleding waar Knox op lag was met scharlakenrode druppeltjes bespat. Er staken een stuk of tien donkere stekeltjes uit zijn bovenarm en schouder, omringd door felrode striemen, waar bloed uit sijpelde. Hij had ook ongeveer eenzelfde aantal lege, bloederige gaten. Precies zoals bij Steve Polmont.

Logan draaide zich om tot hij met zijn rug naar de muur stond, hurkte vervolgens neer en tikte Knox op de wang.

De ogen van het mannetje schoten open. Hij kromp ineen, achter zijn knevel gillend.

Logan gaf hem een mep en siste: ‘Hou je kop, idioot! Ik ga je geen pijn doen.’ Hij wierp nog een blik door de kamer. ‘Zijn er nog meer van die lui?’

Knox haalde trillend adem door zijn neus en knikte.

Klote. Waar was Butler in teringnaam?

Logan reikte naar de rand van de isolatietapeknevel en verstarde. Misschien was het een beter idee om die te laten zitten. Knox zo stil mogelijk hier weg te krijgen, voordat de rest van Malcolm McLennans bende terugkwam.

‘Kun je lopen?’

Geen antwoord.

‘Ik zei: “Kun je lopen?”’

De magere, naakte man knipperde alleen met zijn ogen naar hem.

Eén manier om daarachter te komen.

Logan sloop naar de gereedschapskist, op zoek naar iets met een behoorlijk lemmet om de isolatietape door te snijden. In een van de laden lag een gehavend stanleymes met SP in het handvat gekrast. Perfect.

Het mechanisme was stug, maar hij slaagde erin het roestige driehoekige lemmet uit te schuiven; vervolgens hurkte hij bij Knox’ enkels neer en begon te zagen.

‘Ik zou geen moeite doen als ik jou was.’ Een Glasgows accent, pal achter hem.

Logan verstijfde.

Waar was die klote-Butler als je haar echt nodig had?

17:18, zes minuten eerder

Agent Vicki Butler liep voorzichtig de hoek van het vrijstaande huis om. Ze had het standaard fluorescerend gele reflectievest in de auto achtergelaten. Je kunt niemand besluipen als je licht geeft in het donker, toch?

Ze vouwde haar handen om het handvat van de uitgeschoven knuppel. Voelde het gewicht.

Lieve Heer, wat was het koud.

Ze sloop langs de achtermuur – dook onder het keukenraam door – naar de openslaande deuren toe.

Vicki trok de manchet van haar handschoen terug en controleerde de tijd. Nog dertig seconden. Negenentwintig. Achtentwintig.

Haar voeten raakten verkleumd, ondanks twee paar sokken.

Zeventien. Zestien. Vijftien.

Ze verstevigde haar greep op de knuppel.

Twaalf. Elf. Tien.

Vicki schuifelde dichter naar de openslaande deuren toe.

Zes. Vijf. Vier. Drie.

Ze legde een zwartgehandschoende hand op de deurkruk.

Nul.

En toen hoorde ze het. Een laag gegrom, vlak achter haar.

O… bagger.

Ze draaide zich langzaam om.

Er sloop een donkere vorm door de sneeuw naar haar toe. Groot, gespierd – aan zijn zwarte vacht kleefde sneeuw.

Jezus, dat was een GROTE hond.

Vicki deinsde achteruit, rustig en langzaam. ‘Braaf hondje?’

Het gegrom werd een grauw.

Kut…

Andy Connelly, alias meneer Groot-en-Kaal, veegde zijn handen aan een homp blauwe papieren doekjes af. Ergens hoorde Logan het geluid van een stortbak die zich weer vulde. Het doorspoelen was hem volledig ontgaan.

Connelly liet de doekjes op de vloer vallen toen Logan voor hem stond.

‘Andrew Connelly, ik arresteer je op verdenking van de moord op Steven Polmont…’

‘Hij heeft het geld niet meer.’

Logan haalde zijn pepperspray tevoorschijn. ‘Gezicht omlaag, op de grond, nu!’

‘Daar zit je achteraan, toch? Maffe Mikeys erfenisje van achttien miljoen pond?’

‘Achttien miljoen?’

Schouderophalen. ‘Dat zeggen ze. Maar dat schijtventje heeft het allemaal verkwist, hè?’

‘Op de vloer.’

‘Overgemaakt naar de buitenlandse bankrekeningen van Mikeys opvolgers.’ Connelly fronste. ‘Jammer, ik had wel een paar miljoen kunnen gebruiken, weet je? Me ergens vestigen waar het warm en zonnig is, tot de toestand rond die lul van een Polmont bedaart.’

Connelly stootte met zijn voet tegen de bewusteloze projectmanager. ‘Natuurlijk wilde dit kruiperige klootzakje alles aan de baas geven, hè? Als vergoeding voor alle louche goederen en drugs die jullie eikels in beslag hebben genomen.’

‘Ik zeg het niet weer: op de vloer, onmiddellijk!’

‘Kijk, als Knox het geld niet meer heeft, heeft niemand een reet aan hem. Als je hem wilt, kan je hem krijgen.’

Achter hem lag Knox mompelend tegen de vloer te trappen.

‘Ja, ik wil hem.’

Schouderophalen. Connelly draaide zich om en liep door de zitkamerdeur. ‘Hij is van jou.’

Logan fronste. Dat was veel gemakkelijker dan hij had verwacht. Hij gluurde achterom naar Knox, die gekneveld op de vloer lag, opende zijn mond om iets te zeggen, en toen sloeg Connelly hem – een zijwaarste rugbytackle waardoor ze allebei tegen de wand klapten. Hard genoeg om de gipsplaat te doen barsten.

In een wirwar van ledematen gingen ze neer. Logan snakte naar adem toen zijn gelittekende buik tegen hem schreeuwde, zwaaide met zijn vuisten, ellebogen, knieën, alles om die klootzak van zich af te krijgen.

Alleen was Connelly groter, zwaarder en verdomd veel sterker.

In nog geen halve minuut had hij Logan tegen de spaanplaat gedrukt, gezicht omlaag, met zijn knie in het midden van Logans rug. De forse man greep een handvol van Logans haar, trok zijn hoofd omhoog en sloeg het weer tegen de vloer.

Logan stootte een elleboog naar achteren, maar hij kreeg alleen maar een grom van Connelly.

Zijn voorhoofd beukte nogmaals tegen de spaanplaat.

Heldere lichten die duisternis verjoegen. Drilboren in zijn hersens. Gebons.

En toen greep een hand zijn maaiende pols en drukte die tegen de vloer.

‘Verlies nooit de prijs uit het oog.’ Connelly stak zijn andere hand uit, en Logan zag dat hij het nagelpistool naar zich toe trok.

‘Ga verdomme van me af!’

Het mondstuk van het nagelpistool voelde koud tegen de rug van Logans hand.

‘Kijk, het heeft een veiligheidstrekker; je moet drukken om te schieten.’

DUNK.

Logan schreeuwde, hoewel de pijn nog niet was doorgedrongen. Het… Hij staarde naar zijn hand. De nagel stak door zijn mouw, pinde die aan de spaanplaat vast.

DUNK. Nog een nagel aan de andere kant.

Connelly knielde op hem en lachte. ‘Wat? Dacht je dat ik een nagel door je klotehand zou jagen? Wat voor beest denk je dat ik ben? Bovendien komt er dan bloed op de vloer, moet ik dat hele stuk spaanplaat eruit hakken en vervangen…’

GA VAN ME AF, VERDOMME!’

‘Ach ja, het is maar spaanplaat.’

DUNK.

Stilte.

Er stak een centimeter donkergrijs metaal uit de rug van Logans hand. Er schoot vuur door zijn arm. ‘KUT! AAARGH! KLOTEKUT!’

‘Wil je er nog een? Piercing is tegenwoordig een rage, hoor.’

DUNK.

KUT!’

‘Kijk: die heb ik met een hoek gedaan zodat je hand vastzit. Timmerlui noemen dat “de nagels zwaluwstaarten”. Is dat niet interessant?’

Er druppelde warm rood tussen Logans handpalm en de spaanplaat. Het gewicht verplaatste zich op zijn rug.

‘Gaan we nu je rechterhand doen? Of zullen we er alleen een paar in je voorhoofd steken?’

Logan zwiepte zijn hoofd opzij; zijn ogen zochten de vloer af naar iets om… Het roestige stanleymes. Hij stak zijn rechterhand uit, greep naar het handvat.

Connelly bukte zich en grijnsde in zijn gezicht. ‘Vergeet dat verdomme maar, grote vent. Maar wel leuk geprobeerd…’

Er sloeg iets vuilrozes tegen Connelly’s kale kop. Hij klapte voorover en de voeten raakten hem nogmaals, samen, met de hak naar voren, deden zijn neus kraken. Toen nog een keer, zodat zijn hoofd tegen de vloer ketste.

Het was Knox, die op de bebloede plastic bekleding lag te kronkelen en zijn voeten opnieuw op Connelly’s hoofd neerbeukte; beide benen waren nog samengetapet bij de enkels. Gezicht verwrongen, sissend achter de knevel.

Nog één keer en dat was het – hij zakte snikkend achterover tegen de plastic bekleding. Maar Andrew Connelly bewoog niet meer.

De keukendeur barstte bijna uit zijn scharnieren; de kruk maakte een diepe deuk in de gipsplaatwand.

Agent Butler strompelde naar binnen – linker broekspijp aan flarden gescheurd, bloed dat langs haar huid sijpelde, rode spikkeltjes op haar hele gezicht – met haar uitschuifbare knuppel zwaaiend. ‘POLITIE! Geen beweging, verdomme!’

Ze stond even wankelend en fronsend naar het tafereel te kijken. ‘Wat heb ik gemist?’