41

‘Hier was hij.’ De agent deed de deur open.

De vertrouwde geuren van terpentine, olieverf en bitter braaksel kringelden om Logan heen toen hij achter Steel aan de kamer binnen stapte. Het was stil in het huis, afgezien van het tik-tak van een klok ergens op de benedenverdieping.

De agent knipte het licht aan, zodat het raam in een spiegel veranderde.

De slaapkamer van Douglas Walker zag er vrijwel hetzelfde uit als de laatste keer dat Logan daar was: hetzelfde half geschetste schilderij op de ezel, hetzelfde onopgemaakte eenpersoonsbed, dezelfde zelfgemonteerde kledingkast, dezelfde kleine computertafel en goedkope draaistoel.

Het enige verschil was de plas kots op de vloer, naast een lege literfles Plymouth-gin en een wit pakje van een drogist. Logan trok een paar handschoenen aan, hurkte neer, pakte het lege pakje op en las het etiket. ‘Temazepam.’

Steel trok haar neus op. ‘Kunnen we niet een raam openzetten of zo?’

Logan tilde de rand van de matras op en tuurde tussen de matras en het ledikant. Niets.

De stem van de inspecteur klonk bij de kledingkast. ‘Als je op zoek bent naar porno, kan ik morgen wel wat meebrengen. Je houdt van harde Nederlandse homoporno, toch?’

‘Eigenlijk ben ik op zoek naar vals geld. Als hij meer inzamelde voor Middleton, zal het hier wel ergens liggen.’ Hij liet de matras terugvallen, en Steel ging op het uiteinde zitten.

Ze keek de kamer rond. ‘Heeft hij een briefje of wat dan ook achtergelaten?’

De agent haalde zijn schouders op. ‘Geen idee, ik wilde niks van z’n plaats halen.’

‘Ik wed dat hij een gedicht heeft achtergelaten. Artistieke types laten altijd verdomde poëzie achter.’

Logan doorzocht de ladekast, kledingkast, computertafel, de schilderskoffer vol met olieverf en houtskool, maar er was geen teken van briefjes – over zelfmoord of vals geld. ‘Niks.’

‘Hij wilde het geheimzinnig houden.’

Logan staarde haar aan. ‘Dat is niet grappig.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Als het hem echt was gelukt om zich van kant te maken, dán zou het niet grappig zijn, maar dat is niet gebeurd, hè? Hij heeft het verbruid. Dat is typisch voor die verdomde studenten: ze steken er geen moeite in.’

De agent verplaatste zijn voeten. ‘Hij ligt in coma.’

Logan knielde op de vloer, erop lettend dat hij de plas kots ontweek. Ook niets onder het bed.

‘Ik zie niet wat het probleem is.’ Steel leunde achterover en krabde. ‘Ik bedoel, je wilt zelfmoord plegen – dat moet je toch zelf weten? Zolang je het niet doet door de verkeerde kant van de snelweg op te rijden, gaat het niemand wat aan, maar…’ Ze hield op met aan zichzelf te friemelen en keek Logan dreigend aan. ‘Wat?’

‘Hij was doodsbang dat ze zijn naam in de kranten zouden zetten.’

‘Wilde niet dat mammie en pappie het wisten.’

‘Of…’ Logan stond op en keek de kamer nog eens rond. ‘… misschien dacht hij dat degene van wie hij het geld had, achter hem aan zou komen? Misschien staat er een of andere aanwijzing in het zelfmoordbriefje, als we dat kunnen vinden.’

‘Hij is verdomme niet dood. Wil je weten waarom hij het gedaan heeft? Ga naar het ziekenhuis en vraag het hem.’

Logan trok een grote, zwarte leren portefeuille tussen de kledingkast en het eenpersoonsbed vandaan, die hij naast Steel op de matras neerlegde en openritste. Het was in wezen een enorme ringmap: grote vellen zwart papier in doorzichtige plastic hoezen, bijeengehouden door zes glanzende metalen klemmen. Enkele foto’s, enkele afdrukken, enkele originelen. Allemaal behoorlijk goed.

Steel bladerde de bladzijden door. ‘Zitten er ook naaktfoto’s bij?’

Op de voorkant zat een vakje, met enkele foldertjes voor plaatselijke galerieën erin gestopt, en een chic ogend cv, doorspekt met abstracte zwartwitfoto’s. Heel artistiekerig.

‘Natuurlijk weet je waarom hij het gedaan heeft, toch?’

Logan keek op. ‘Wat, Walker?’

‘Nee, Finnie. Hij heeft ons hierheen gestuurd omdat hij pissig is dat Knox vermist is en de ellende zich verspreidt. Prikkelbare eikel.’ Ze keek naar de agent. ‘Verder nog iets? Vermiste katjes die we uit bomen moeten halen? Gestolen kabouters? Dat soort dingen?’

De wangen van de agent werden roze. ‘Het is niet mijn schuld. Ik heb alleen…’

‘Kom op, Laz.’ Ze hees zich van het bed. ‘Hierbij verklaar ik dit een verspilling van recherchemiddelen. Onze dappere jongens in uniform kunnen voor de verandering de wereld eens redden. Wij moeten een busbestuurder ondervragen voordat ze de vent laten gaan.’

De aan de schouder van de agent vastgeklipte portofoon begon bliepende geluiden te maken. Hij stuntelde het ding naar zijn mond en drukte op de knop. ‘Een-Nul Een-Twintig, over?’

Er kraakte een sterk Aberdeens accent uit het luidsprekertje. ‘Ben jij dat, Lachlan?’

‘Inderdaad, Controle. Over.’

‘Heb je brigadier McRae daar nog, Lachlan?’

‘Ja… Ik bedoel, dat kan ik bevestigen. Wil je…’

‘Zeg tegen die gek dat-ie zijn verdomde telefoon aan moet zetten: d’r is weer een van zijn juwelenroofjes geweest. Mackenzie en Kerr, die zaak in Huntly Street, naast de stoute slipjeswinkel.’

Logan trok zijn notitieboekje tevoorschijn, sloeg het open en krabbelde de gegevens van de juwelierswinkel op. ‘Weet hij of…’

‘Eens zien of je naar de stoute slipjeswinkel gaat…’ Inspecteur Steel stootte haar elleboog in Logans ribben.

‘Shit!’ Logan kromp ineen. Het notitieboekje tuimelde uit zijn vingers en plonsde in de plas kots neer.

Steel blies haar wangen bol. ‘Klungelig.’

‘Ik deed niet klungelig, jij deed het!’ Hij keek naar het met kots doordrenkte boekje. Geen sprake van dat hij dat oppakte. Logan pakte een van Douglas Walkers chique cv-papieren en schreef ‘Mackenzie & Kerr – Huntly St’ op de achterkant ervan. ‘Vraag ze met hoeveel hij ervandoor is gegaan.’

De agent gaf Logans vraag door.

‘Ongeveer tweehonderd ballen, een paar horloges, en zo.’

Een veel betere buit dan de laatste keer.

‘En ben je er zeker van dat het dezelfde persoon is?’

De agent had zijn mond nog niet eens opengedaan toen de stem van Controle terugkraakte: ‘Ja, zeker weten. Je mannetje had een afgezaagde moker en kleine koter bij zich.’ Er viel een korte stilte. ‘En inspecteur Beattie zoekt jou. Iets over een potloodventer?’

Alsof Logan nog niet genoeg had om zich zorgen over te maken. Hij trok een bewijszak open, keerde hem binnenstebuiten en gebruikte hem als poepschep om zijn notitieboekje uit de ranzige brij te plukken. Hij verzegelde de zak; de doordrenkte bladzijden voelden koud en slijmerig door het plastic heen. ‘Zeg hem dat hij het aan inspecteur Steel zal moeten voorleggen.’

‘Zet je telefoon verdomme aan en zeg het hem zelf maar!’

Het kostte ruim veertig minuten om in het centrum van de stad te komen – een beetje sneeuw en iedereen vergat hoe je moest rijden, kachelde met vijftien kilometer per uur voort en wist toch nog tegen dingen te botsen.

Logan parkeerde de poolauto vlak bij de juwelierswinkel.

Huntly Street was een met keien geplaveid weggetje, dat in een zwierige hoek aan Union Street ontsprong. St Mary’s, de kolossale granieten kathedraal, doemde aan de andere kant van de weg op, een massa scherpe randen en schaduwen, badend in gelig straatlicht. Er dwarrelden dikke witte vlokken uit de donkeroranje hemel neer.

MACKENZIE & KERR – JUWELIERS DOOR BENOEMING DOOR PRINSES ANNE, volgens het flatterende bord boven het kapotte raam – was afgesloten achter een kordon van blauwwit politielint; pal ervoor stond een smerige patrouillewagen.

Logan stapte uit, de bitterkoude avond in, en bleef staan wachten tot inspecteur Steel was uitgestaard op de uitstalling van lijfjes, jarretels en glanzende kinky laarzen in de etalage van de naastgelegen winkel.

Ze trok haar broek op. ‘Als je mij nodig hebt, ben ik daarbinnen iets ondeugends aan het passen.’

Logan liep voorzichtig over de gladde keien, dook onder het kordon door en gluurde door de verbrijzelde etalage van Mackenzie & Kerr naar binnen. Alle vitrines lagen ingeslagen en leeg op de vloer; de toonbank was weinig meer dan een gebroken houtskelet. Het bordeauxrode tapijt was overspoeld met een dikke laag glas, waar gouden en zilveren kettingen in waren getrapt.

Hij trok weer een ander paar handschoenen aan, trok de ontwrichte voordeur open en stapte naar binnen.

Het rook vaag naar pis. En stof. En luchtverfrisser.

Op het met glas bezaaide fluweel van de toonbank lag een handvol ringen en armbanden verspreid.

Er stak een gezicht uit een deur achter in de winkel. ‘Brigadier?’ Agent Guthrie grijnsde, waarbij hij als een uit zijn krachten gegroeide, geschoren hamster zijn wangen spande. Hij kauwde, slikte en wees over zijn schouder. ‘Ik heb water opgezet als je een brouwsel wilt?’

Guthrie wees de weg naar een kleine keuken, net groot genoeg voor een kleine koelkast, waterkoker, magnetron en broodtrommel; een halfformaat gootsteen en afdruipplaat; een piepklein tafeltje compleet met worteltaart; en twee houten stoelen. Beide bezet door grijsharige vrouwen – de een in een roze twinset en parelcombi, de ander droeg genoeg tweed om een middelgroot nijlpaard te bekleden. Wat toepasselijk was.

Agent Guthrie stelde iedereen aan elkaar voor. ‘Dames, dit is rechercheur-brigadier McRae. Brigadier, dit zijn Nora Mackenzie en Peggy Ramsay, de eigenaars. Zij waren hier toen het gebeurde.’

Het tweednijlpaard drukte een hand tegen haar aanzienlijke boezem. ‘Het was verschrikkelijk! Hij werd gek, hè, Nora?’

Twinset-en-Parels knikte, waardoor de huidverzakking onder haar kin begon te wiebelen. ‘Sloeg alles kapot…’

‘Alles.’

‘Bleef maar schreeuwen dat het niet zijn schuld was…’

‘Steeds maar weer. Ik was doodsbang, hè, Nora?’

‘Kijk eens naar de staat van de winkel, alles is vernield!’

Logan stak zijn handen omhoog. ‘Heeft een van u hem goed kunnen zien?’

‘Ik bedoel, je leest in de kranten over zulke dingen, maar je denkt nooit dat het jou zal overkomen, hè?’

‘Vreselijk.’ Nora Mackenzie betastte de parels om haar keel. ‘Het was een forse man, breedgeschouderd, en hij had een ding…’ Ze zwaaide een hand voor haar gezicht. ‘Hè, Peggy?’

‘Een bril en een grote roze neus. En zo’n borstelige snor.’

‘En een moedervlek, op zijn wang.’

‘O ja, een moedervlek. En een kleine dreumes in een wandelwagen.’ Peggy peuterde aan het stuk worteltaart voor zich. ‘Arm hummeltje. Wat moet daarvan komen, als ze opgroeit met zo’n vader?’

‘Het is een schande.’

Logan keek Guthrie aan. ‘Heb je al contact met CCTV gehad?’

De agent knikte. ‘Ze sturen de beelden naar het hoofdbureau.’

Nora trok aan haar parels. ‘Jullie pakken hem toch wel?’

Logan wees door de deur naar de verwoeste winkel. ‘Hebben jullie een beveiligingscamera?’

Peggy verhief haar niet onaanzienlijke lijf en sjokte naar een kleine tv en videorecorder op een steunplankje in de hoek. ‘Mijn neef James heeft het vorig jaar geïnstalleerd.’ Ze drukte op een paar knoppen, en het apparaat snorde bijna een minuut lang. Stopte. Begon te spelen.

Het winkelinterieur verscheen op de tv: Peggy herschikte iets in een vitrinekast met een glazen front. Het beeld was schokkerig, schoot waarschijnlijk om de twee seconden één frame, wat betekende dat één band genoeg was voor de hele dag. De tijdsindicator onder aan het scherm gaf ‘15:28:36’ aan.

‘Ik zal hem vooruitspoelen.’ Ze friemelde met de recorder, en alles ging supersnel. Nora’s grijze hoofd verscheen achter de toonbank en suisde heen en weer. Een jongeman kwam binnen, kocht iets, vertrok. Meer beelden waarop er niets gebeurde. ‘Daar!’

Het beeld vertraagde tot normale snelheid. Er was zojuist een forse man met een honkbalpet die een wandelwagen achter zich aan trok vanaf de besneeuwde straat naar binnen gestapt. Logan keek hoe hij zich bukte om tegen het in de wandelwagen vastgesnoerde kind te praten, iets onder de deken vandaan trok en het terloops tussen de dichtgaande deur en het kozijn stak. Precies dezelfde modus operandi als bij de andere overval.

Nora en Peggy bogen zich glimlachend en rare gezichten trekkend over het kleine kind heen.

De man keek de winkel rond, terwijl zij bezig waren en de camera maakte een perfecte opname van zijn gezicht: grote neus, grote bril, grote snor. Hij droeg zo’n Groucho Marx-vermomming – het enige wat ontbrak was de sigaar.

Logan tikte op het scherm. ‘Vonden jullie niet dat hij er een beetje vreemd uitzag?’

Nora haalde haar schouders op. ‘Nou ja, dat is tegenwoordig zo, toch? Toen mijn kinderen klein waren, gaf je ze een pak boetseerklei, zei je dat ze het niet mochten opeten en zette je ze in de achtertuin, terwijl je met het huishoudelijk werk doorging. Tegenwoordig is het allemaal televisie, en kindermenu’s, en ze de hele tijd vermaken.’

Op het scherm wendde Nora zich van de wandelwagen af, fronste, pakte het flapoorkonijn op dat de man tussen de deur en het kozijn had laten vallen en gaf het met een glimlach aan de dreumes terug.

Peggy waggelde naar de toonbank, waar de man in de vitrinekast stond te gluren. Heel aardig en vriendelijk.

Toen kwam de afgezaagde moker tevoorschijn. Peggy deinsde met open mond en handen in de lucht achteruit. Er vloog glas in het rond. Groucho’s gehandschoende hand schepte ringen en horloges in een Adidas-reistas.

‘Hij zei dat ik de kassa moest openen, anders zou hij Nora’s benen breken.’

Op het scherm hurkte de vrouw met de twinset en de parels achter de wandelwagen neer, met haar handen op haar oren. Peggy liep in stop-motion naar de kassa en liet de geldla openfloepen; ze deinsde tegen de muur terug, terwijl hij alles in zijn tas stopte.

‘Natuurlijk…’ Ze hief haar bovenste kin op. ‘… heb ik het stille alarm aangezet.’

De man haastte zich met de volle tas naar de uitgang, greep de deurkruk en trok. Er gebeurde niets. Hij rukte en sjorde, draaide zich vervolgens om en schreeuwde iets naar de forse vrouw achter de toonbank.

Terug in het echte leven huiverde Nora. ‘Zijn taalgebruik was ontstellend, en ook nog in het bijzijn van een klein meisje!’

De moker beukte tegen de deur: een, twee, drie keer, zodat het doorzichtige glas in een verzakkend web van barsten veranderde. Maar de deur ging nog steeds niet open. Hij klauterde in de etalage en zwaaide opnieuw met de moker. Het hele ding spatte uiteen, explodeerde in een regen van glinsterende blokjes. De man sprong weer op het tapijt en tilde de wandelwagen uit het raam, de straat in.

Peggy sjokte om de toonbank heen en staarde door de winkelpui naar buiten; Nora stond op en vloog de veel forsere vrouw om de hals. Kuste haar op de wang. Peggy kuste haar op haar beurt op de lippen, en zo bleven ze minstens een minuut staan, met de monden aan elkaar geplakt, de handen in elkaars haar, terwijl de tijdsindicator onder aan het scherm voortknipperde.

Logan schraapte zijn keel en keek weg.

De winkeldeur ging kreunend open en klapte weer dicht, het geluid van iemand die over gebroken glas liep. ‘Lieve Heer, wat is het koud…’ Agent Butler verscheen met een rode neus en rode oren in de deuropening van de keuken. Er kleefden dikke sneeuwvlokken aan haar fluorescerend gele politievest en het zwarte jasje eronder.

‘Hallo, brigadier.’ Ze stampte met haar voeten en wreef in haar handen. ‘Kan ik een koppie krijgen?’

Nora vulde de waterkoker met water uit de kraan boven het gootsteentje, en al gauw stond Butler haar handen boven de dampende en pruttelende tuit te warmen. ‘Ben de straat op en neer gelopen: geen getuigen.’

Logan knikte. ‘Goed, Guthrie, jij blijft hier: let op de winkel tot er iemand komt om dat raam dicht te timmeren. Zorg dat de deur ook wordt gedaan. Dames, jullie zullen naar het bureau moeten komen. Jullie moeten ons helpen een compositietekening van de dief te maken, een formele verklaring afleggen, dat soort dingen. Niets om je zorgen over te maken.’

Peggy stond op, waarbij haar omvangrijke boezem de naden van al dat tweed onder spanning zette. ‘O, ik maak me geen zorgen. Laat me vijf minuten alleen met het beest dat dit gedaan heeft en ik zal hém iets geven om zich zorgen over te maken!’

Dat zou ze waarschijnlijk nog doen ook.

Logan droeg Butler op de dames naar het bureau te rijden, diepte vervolgens zijn nieuwe telefoon op en belde de CCTV-kamer op het hoofdbureau.

‘Alles kits?’

‘Is inspecteur Pearce in de buurt, Chris?’

‘Wacht effe…’

En toen kwam de vrouw die verantwoordelijk was voor elke gesloten circuit-televisiecamera in Aberdeen aan de lijn; haar stem was hele maal gedempt. ‘Met wie spreek ik?

‘Brigadier McRae, mevrouw. Hoe vordert het met het beeldmateriaal van de juwelenroof bij Mackenzie en Kerr?’

‘Mmmmph, mmfff mnpmmph nmppph.’

Logan keek fronsend naar de telefoon. ‘Hallo?’

‘Sorry, kokoscake. Wacht even…’ Korte stilte. ‘Wil je het goede nieuws, of het slechte nieuws?’

‘Verras me maar.’

‘We hebben een man die een wandelwagen in een rode Fiat Panda wurmt, in Summer Street, drie minuten nadat het stille alarm werd aangezet. We hebben een perfecte opname van het kenteken.’

‘Dat is geweldig! Kunnen we in de nationale politiecomputer natrekken…’

‘Het slechte nieuws is dat de auto vanochtend om half tien als gestolen werd geregistreerd.’

Logan legde zijn hand op het mondstuk en vloekte.

‘Ben je daar nog?’

‘Ja, ik zit gewoon even te denken.’

‘Terwijl je zit te denken Haar stem werd opnieuw helemaal door cake gedempt. een kleine waarschuwing: inspecteur Beattie heeft het bureau uitgekamd om jou te vinden. Ik heb hem het afgelopen uur twee keer hier bij me gehad met de vraag of wij jou op een van de monitors hadden gezien.’

‘Klote.’ Logan kauwde even op de binnenkant van zijn wang. ‘Op wiens naam stond de auto? Ik bedoel, iemand zal hem moeten vertellen dat zijn auto bij een gewapende overval is gebruikt, toch?’

‘Ik zal Controle een paar agenten laten sturen, zodra er iemand vrij is.’ ‘Eh… nee. Ik denk dat ik als verantwoordelijke rechercheur echt zelf met hem moet praten. Ook voor… eh… u weet wel, details.’ Kuch. ‘Of zoiets.’