7
Het was een bijzonder slechte week voor Melanie Kraft, intelligence reports officer bij de Central Intelligence Agency. Ze was nog maar twee jaar afgestudeerd en had aan een Amerikaanse universiteit haar doctoraal Internationale Studies en haar master Amerikaanse Buitenlandse Politiek behaald. Hierdoor, maar ook doordat ze als dochter van een Air Force-medewerker als tiener vijf jaar in Egypte had gewoond, was ze een perfecte kracht voor de cia. Ze werkte bij het Directorate of Intelligence, afdeling Analyse Midden-Oosten en Noord-Afrika. De jonge Egypte-specialiste was zo slim en enthousiast dat ze naast haar dagelijkse werkzaamheden regelmatig aan andere projecten werkte.
Het feit dat ze bereid was haar nek uit te steken, dreigde nu een einde te maken aan een carrière die nog maar twee jaar geleden was begonnen.
Melanie was gewend om te winnen: tijdens de taalcursus in Egypte, bij het voetballen op de middelbare school en daarna tijdens haar studietijd. Door haar inzet kreeg ze veel waardering van haar hoogleraren en hier bij de Agency kreeg ze uitmuntende prestatiebeoordelingen. Maar precies een week geleden was er abrupt een einde gekomen aan haar intellectuele en professionele succes toen ze het kantoor van haar baas was binnengestapt met een rapport dat ze in haar vrije tijd had geschreven.
Het rapport was getiteld Een evaluatie van de politieke retoriek door de Moslimbroederschap in het Engels en het Masri. Ze had Engelse en Masri (Egyptisch-Arabisch) websites doorgespit om de groeiende scheiding te beschrijven tussen de pr van de Moslimbroederschap in het westen en hun retoriek in eigen land. Het was een sterk en goed gedocumenteerd rapport. Ze had er maandenlang avonden en weekenden aan gewerkt, en had nepprofielen aangemaakt als Arabische mannen om toegang te krijgen tot met wachtwoorden beveiligde islamitische fora. Ze had het vertrouwen gewonnen van Egyptenaren in de cyber coffeeshops en deze mannen hadden haar toegang verleend, bespraken toespraken van de Moslimbroederschap op madrassa’s in heel Egypte met haar en hadden haar zelfs verteld dat Moslimbroederschap-diplomaten naar andere landen in de islamitische wereld gingen om informatie uit te wisselen met bekende radicalen.
Ze zette alles wat ze had gehoord af tegen de positieve façade die de Broederschap aan het westen toonde.
Zodra ze haar rapport af had, gaf ze hem aan haar directe baas. Hij stuurde haar naar Phyllis Stark, de baas van haar afdeling. Phyllis las de titel, knikte kordaat en smeet het rapport vervolgens op haar bureau.
Dat frustreerde Melanie; ze had enig enthousiasme van haar baas verwacht. Toen ze terugliep naar haar bureau hoopte ze dat haar harde werk in elk geval aan de hoogste leiding zou worden doorgespeeld.
Twee dagen later kreeg ze haar zin. Mevrouw Stark hád het doorgestuurd, iemand hád het gelezen en Melanie Kraft werd naar een vergaderkamer op de vierde verdieping geroepen. Haar direct leidinggevende, haar afdelingschef en een paar mannen in pak van de zevende verdieping die ze niet kende, waren er al toen ze binnenkwam.
Meteen werd duidelijk waar de vergadering over zou gaan. Melanie Kraft kon aan de blikken en de houding van de mannen die aan de vergadertafel zaten zien dat ze een probleem had, zelfs al voordat ze was gaan zitten.
‘Juffrouw Kraft, wat had u gedacht te bereiken met uw bijbaantje? Wat wilt u?’ vroeg een man van de zevende verdieping, een political appointee die Petit heette.
‘Wat ik wil?’
‘Probeert u soms een nieuw baantje te krijgen met die scriptie van u of wilt u alleen maar dat hij wordt rondgestuurd zodat u, als Ryan wint en zijn eigen mensen hier mee naartoe neemt, het snoepje van de week bent?’
‘Nee.’ Dat was niet eens in haar opgekomen. In theorie had een nieuwe regering totaal geen consequenties voor iemand op haar niveau binnen de Agency. ‘Ik heb gewoon gelezen wat wij over de Broederschap hebben geschreven en ik dacht dat dat wel wat tegenwicht kon gebruiken. Er is voor iedereen beschikbare informatie − in de brief zult u zien dat ik alles heb geciteerd − dat wijst op een veel dreigender...’
‘Juffrouw Kraft. Dit is de universiteit niet, ik ben echt niet van plan uw voetnoten te controleren.’
Melanie ging hier niet op in, maar nam ook niet meer de moeite haar rapport te verdedigen.
Petit vervolgde: ‘U hebt uw grenzen overschreden op een moment waarop deze Agency bijzonder gepolariseerd wordt.’
Kraft dacht helemaal niet dat de Agency gepolariseerd werd, tenzij die polarisatie plaatsvond tussen de grijsaards op de zevende verdieping die hun baantje kwijt waren als Kealty verloor en de grijsaards op de zevende verdieping die promotie konden krijgen als Ryan won. Die wereld was mijlenver van haar verwijderd, en ze had gedacht dat Petit dat wel zou begrijpen.
‘Meneer, het was niet mijn bedoeling om enige tweespalt in dit gebouw te veroorzaken. Ik heb me gericht op de realiteit in Egypte en op de informatie die...’
‘Hebt u dit rapport geschreven terwijl u geacht werd aan uw dagelijkse rapporten te werken?’
‘Nee, meneer. Ik heb dit thuis gedaan.’
‘We kunnen een onderzoek naar u instellen om te zien of u bepaalde geheime bronnen hebt gebruikt om dit...’
‘Honderd procent van de informatie in dat document is open-source, voor iedereen toegankelijk. Mijn gefingeerde internet-identiteiten zijn niet gecreëerd op basis van werkelijke personen bij de Agency. Echt, niets van waar ik dagelijks toegang toe heb, had me kunnen helpen bij het schrijven van dit rapport.’
‘Maar u bent er dus van overtuigd dat de Moslimbroederschap niet meer is dan een bende terroristen.’
‘Nee, meneer, dat is niet de conclusie van mijn rapport. De conclusie van mijn rapport is dat de retoriek die in de Engelssprekende wereld wordt gebruikt tegenstrijdig is aan de retoriek in het Masri die door dezelfde organisatie wordt gepubliceerd. Ik vind dat we enkele van deze websites in de gaten moeten houden.’
‘Vindt u dat?’
‘Ja, meneer.’
‘En vindt u dat we dat moeten doen omdat er een officiële ontdekking is gedaan of omdat... omdat u vindt dat we dat moeten doen?’
Ze wist niet wat ze daarop moest zeggen.
‘Jongedame, de cia is geen beleidsbepalende organisatie.’
Melanie wist dat, en haar rapport was niet bedoeld om het Amerikaanse buitenlandse beleid ten opzichte van Egypte op welke manier dan ook te beïnvloeden, maar om een andere kijk te bieden op de conventionele kennis.
Petit vervolgde: ‘Uw taak is het genereren van het inlichtingenproduct. U werkt niet voor de geheime dienst. U bent uw boekje te buiten gegaan en wel op een bijzonder verdachte manier.’
‘Verdachte manier?’
Petit haalde zijn schouders op. Hij was politicus, en politici gingen ervan uit dat alle andere mensen ook alleen maar aan politiek dachten. ‘Ryan staat vóór in de peilingen. Melanie Kraft creëert − in haar vrije tijd nog wel − haar eigen undercoveroperatie, en ook nog eens op een manier die gunstig kan uitpakken voor de Ryan-doctrine.’
‘Ik... ik weet niet eens wat dat is, de Ryan-doctrine. Ik interesseer me niet voor...’
‘Dank u wel, mevrouw Kraft. Dat is alles.’
Vernederd was ze teruggeslopen naar haar kantoor, nog steeds te verward en te kwaad om te huilen. Maar die avond in haar appartementje in Alexandria huilde ze wel en vroeg ze zich af waaróm ze eigenlijk had gedaan wat ze had gedaan.
Ze begreep wel, zelfs met haar lage functie bij de organisatie en met haar beperkte zicht op het grote geheel, dat de political appointees binnen de cia het inlichtingenproduct dusdanig vervormden dat het voldeed aan de wensen van het Witte Huis. Was haar rapport haar eigen stijfkoppige manier om daartegenin te gaan? Op dat moment van reflectie, die avond, gaf ze toe dat dit misschien inderdaad het geval was.
Melanies vader was legerkolonel geweest en hij had haar niet alleen plichtsbesef, maar ook een gevoel van zelfstandigheid bijgebracht. In haar jeugd las ze de biografieën van belangrijke mannen en vrouwen, voornamelijk mannen en vrouwen in het leger en de regering, en dankzij deze lectuur begreep ze dat niemand uitzonderlijke grootheid bereikte door ‘een goede soldaat’ te zijn. Nee, het waren de weinige mannen en vrouwen die tegen het establishment waren ingegaan, maar alleen als het echt noodzakelijk was, die Amerika uiteindelijk groot hadden gemaakt.
Melanie Kraft had maar één grote ambitie: boven de groep uit steken als winnaar. Nu leerde ze een ander fenomeen over ergens bovenuit steken: als je je kop boven het maaiveld uitstak, werd die weer naar beneden geslagen.
Nu zat ze in haar hokje, nam een slok van haar ijskoffie en keek naar haar beeldscherm. De vorige dag had haar leidinggevende haar verteld dat Petit en anderen op de zevende verdieping haar rapport hadden vernietigd. Phyllis Stark had haar kwaad verteld dat de onderdirecteur van de cia, Charles Alden, een kwart had gelezen voordat hij het in de prullenmand had gesmeten en had gevraagd waarom de vrouw die dit had geschreven verdomme nog niet was ontslagen. Haar vrienden hier bij de afdeling Analyse Midden-Oosten en Noord-Afrika hadden medelijden met haar, maar ze wilden niet dat hun eigen carrière op een zijspoor werd gezet door wat zij beschouwden als een poging van hun collega om hen voorbij te streven door in haar eigen tijd inlichtingenwerk te doen. Zodoende was ze de paria van het kantoor geworden.
Nu, op haar vijfentwintigste, vroeg ze zich af of ze ontslag zou nemen. Misschien moest ze ergens als verkoopster gaan werken, waar ze meer zou verdienen dan als ambtenaar. Misschien moest ze zo snel mogelijk weg bij deze organisatie waar ze van hield, maar die op dit moment duidelijk niet van haar hield.
De telefoon op Melanies bureau ging en ze zag dat het een buitenlijn was.
Ze zette haar kopje neer en nam op.
‘Melanie Kraft.’
‘Hallo, Melanie. Met Mary Pat Foley van nctc. Bel ik ongelegen?’
Melanie spuugde haar laatste slok koffie bijna over haar toetsenbord heen. Mary Pat Foley was een legende binnen de Amerikaanse inlichtingenwereld; haar reputatie en de impact die haar carrière had gehad op Buitenlandse Zaken en op vrouwen die bij de cia werkten, waren legendarisch.
Melanie had mevrouw Foley nooit ontmoet, maar haar wel tientallen keren horen praten toen ze nog in Washington studeerde. De laatste keer was Melanie aanwezig geweest bij een seminar dat Mary Pat had gegeven aan cia-analisten over het werk van het nctc, het National Counterterrorism Center.
Melanie stotterde: ‘Ja, mevrouw.’
‘Ik bel dus ongelegen?’
‘Eh... nee, neem me niet kwalijk. U belt niet ongelegen,’ zei de jonge analiste, zakelijker dan ze zich voelde. ‘Wat kan ik voor u doen, mevrouw Foley?’
‘Ik wilde u even spreken. Ik heb vanochtend uw rapport namelijk gelezen.’
‘O.’
‘Bijzonder interessant.’
‘Dank u... Maar waarom?’
‘Wat voor reactie hebt u gekregen van de grijsaards op de zevende verdieping?’
‘Tja,’ zei ze, terwijl ze wanhopig naar de juiste woorden zocht. ‘Ik moet zeggen dat er sprake was van enige weerstand.’
Mary Pat herhaalde het woord heel langzaam. ‘Weerstand...’
‘Ja, mevrouw. Ik had wel enige reserve verwacht van de kant van...’
‘Moet ik hieruit opmaken dat u een schop onder uw kont hebt gekregen?’
Melanie Krafts mond bleef even openhangen. Ten slotte sloot ze hem, gegeneerd, alsof mevrouw Foley bij haar in haar hokje zat, en stotterde: ‘Ik... ik zou willen zeggen dat ik behoorlijk streng ben toegesproken over mijn werk.’
Even was het stil. ‘Nou, mevrouw Kraft, ik vind uw initiatief briljant.’
Weer was het even stil. Daarna zei Melanie: ‘Dank u.’
‘Ik heb een team op uw rapport gezet, op uw conclusies en citaten. Ze gaan op zoek naar relevante informatie voor het werk dat wij hier doen. In feite ben ik van plan het tot verplichte literatuur voor mijn personeel te maken. Naast de Egyptische invalshoek laat het zien hoe iemand een probleem vanuit een totaal ander gezichtspunt kan bekijken, zodat hij er een nieuw licht op kan laten schijnen. Dat moedig ik aan bij mijn mensen, dus elk voorbeeld dat ik kan vinden uit de echte wereld is heel nuttig voor me.’
‘Ik voel me vereerd.’
‘Phyllis Stark mag zich gelukkig prijzen dat u voor haar werkt.’
‘Dank u.’ Melanie realiseerde zich dat ze steeds ‘dank u’ zei, maar ze probeerde zo krampachtig niets te zeggen waar ze spijt van kon krijgen, dat dit het enige was wat over haar lippen kwam.
‘Mocht u ooit op zoek zijn naar een andere baan, kom dan eens met me praten. We zijn altijd op zoek naar analisten die niet bang zijn om problemen te veroorzaken door de koude, harde waarheid te presenteren.’
Opeens bedacht Melanie Kraft iets wat ze wilde zeggen. ‘Bent u deze week een keer beschikbaar?’
Mary Pat schoot in de lach. ‘O mijn god, is het daar zó erg?’
‘Het is alsof ik melaats ben, hoewel... als ik echt melaats was, kreeg ik misschien nog wel “van harte beterschap”-kaarten.’
‘Verdomme! Kealty’s mensen daar zijn een ramp.’
Melanie Kraft gaf geen antwoord. Ze zou wel een uur kunnen door kunnen gaan op Foleys opmerking, maar ze hield haar mond. Dat zou niet professioneel zijn en bovendien beschouwde ze zichzelf als apolitiek.
Mary Pat zei: ‘Oké. Ik wil u heel graag spreken. Weet u waar we zitten?’
‘Ja, mevrouw.’
‘Bel mijn secretaresse. Deze week zit ik vrij vol, maar kom begin volgende week maar een keer met me lunchen.’
‘Dank u,’ zei ze weer.
Melanie verbrak de verbinding en ze had voor het eerst sinds een week niet de neiging om te huilen of met haar vuist tegen een muur te slaan.