31
Generaal Riaz Rehan gaf het startsein voor zijn Operatie Sakervalk met een telefoontje via een voip-verbinding met een man in India.
De man had veel aliassen, maar zou altijd bekendstaan als Abdul Ibrahim. Hij was eenendertig, dun en lang, met een smal gezicht en diepliggende ogen. Hij was de chief operations van Lashkar-e-Taiba in Zuid-India en 15 oktober zou de laatste dag van zijn leven zijn.
Ibrahim had zijn opdracht nog maar drie avonden eerder telefonisch van Majid gekregen. Hij had Majid al een paar keer ontmoet in een trainingskamp in Muzaffarabad, Pakistan, en hij wist dat de man een hooggeplaatst lid van het Pakistaanse leger was en een commandant van de isi. Het feit dat Ibrahim niet wist dat Majids echte naam Riaz Rehan was, was niet belangrijk, even onbelangrijk als het feit dat de vier andere mannen die op deze missie zouden gaan de andere aliassen van Abdul Ibrahim niet kende.
Ibrahim en zijn cel opereerden al enige tijd in de regio Karnataka in India. Ze hadden niet stilgezeten; ze hadden al bomaanslagen gepleegd op een spoorwegemplacement, vier elektriciteitscentrales en een waterzuiveringsinstallatie, ze hadden een politieagent doodgeschoten en voor een tv-station autobommen laten ontploffen. Dat waren kleine aanslagen voor LeT, maar Majid had Abdul Ibrahim opdracht gegeven de bevolking voortdurend te bestoken zonder zijn cel te veel in gevaar te brengen. Ibrahim had lang aangenomen dat hij achter de hand werd gehouden voor een belangrijke operatie en was dan ook zeer trots toen Majid drie dagen geleden contact met hem had opgenomen.
Gevolg gevend aan de instructies die hij tijdens dat telefoongesprek had gekregen, had Abdul Ibrahim zijn vijf beste agenten opgetrommeld. Ze ontmoetten elkaar in hun safehouse in Mysore en Ibrahim wees een van de mannen aan als zijn opvolger als chief operations. De jonge man schrok toen hij hoorde dat hij twee dagen later de Lashkar-e-Taiba-operaties in Zuid-India zou moeten leiden, maar de andere vier mannen waren blij toen ze hoorden dat zij samen met Abdul op een martelaarsoperatie in Bangalore werden gestuurd.
De vijf mannen haalden de beste wapens uit hun geheime voorraad: vier granaten, tien zelfgemaakte bommen en voor iedere man een pistool en een geweer. Dit alles stopten ze, samen met bijna tweeduizend patronen en andere kleren, in rugzakken en koffers. Een paar uur later zaten ze in een trein naar het noordoosten. Op de een na laatste dag van hun leven arriveerden ze ’s ochtends vroeg in Bangalore.
Een man met Pakistaanse roots haalde hen op, nam hen mee naar zijn huis en overhandigde hun de sleutels van drie motoren.
Riaz Rehan had het doelwit persoonlijk uitgekozen. Bangalore is een stad met zes miljoen inwoners en wordt vaak de Silicon Valley van India genoemd; veel van de grootste technologiebedrijven van het grote land zijn hier gevestigd. Veel van deze bedrijven staan in Electronics City, een tien hectare groot bedrijventerrein in een buitenwijk in het westen van Bangalore, om precies te zijn in Doddathogur en Agrahara, voormalige dorpen die waren opgeslokt door de explosie van zowel de bevolking als de vooruitgang.
Rehan verwachtte dat Abdul Ibrahim en zijn vier mannen relatief snel zouden worden afgeslacht als ze dit doelwit aanvielen. Voor een niet-gouvernementele organisatie was Electronics City goed beveiligd. Maar toch, elk succes van Abdul Ibrahim en zijn mannen − hoe klein ook − zou een symbolische boodschap overbrengen. Electronics City was een belangrijk centrum van outsourcing in India en de werkzaamheden die vanuit de kantoren daar werden verricht, gebeurden in opdracht van honderden bedrijven, groot en klein, verspreid over de hele wereld. Als ze hier mensen en gebouwen opbliezen, zou dit invloed hebben op veel Fortune-500-bedrijven, en dáár zouden de westerse media veel aandacht aan besteden. Rehan vond dat één enkele dode in de Zuid-Indiase cel van LeT evenveel waard was als twintig dode boeren in een dorp in Kashmiri. Hij ging ervan uit dat Abdul Ibrahims actie in Bangalore een schok van terreur zou veroorzaken die over de hele wereld zou doorklinken en het westen angst zou aanjagen. Bovendien ging hij ervan uit dat India een dergelijke aanval niet zou kunnen bagatelliseren.
Meer aanvallen zouden volgen en met elke aanval zou het conflict tussen India en Pakistan verergeren.
Riaz Rehan begreep dit allemaal, omdat hij een verwesterde jihadstrijder was, een legergeneraal en een hooggeplaatst lid van de geheime dienst. Dankzij al deze titels verkreeg hij een andere, nog dreigender identiteit: Riaz Rehan, alias Majid, was boven alles een meesterterrorist.
Nadat Abdul Ibrahim en zijn vier mannen in Bangalore waren aangekomen en de drie motoren hadden volgetankt, begonnen ze meteen met het verkennen van hun doelwit; ze hadden immers geen tijd te verliezen! Ze kwamen tot de ontdekking dat het industrieterrein een zwaarbewapende bewakingsdienst had, bestaande uit particuliere bewakers en politieagenten. Bovendien werkte de Central Industrial Security Force (cisf), de paramilitaire groepering in India die verantwoordelijk was voor de beveiliging van gouvernementele industrieterreinen, vliegvelden en kerncentrales, tegenwoordig ook voor bepaalde particuliere bedrijven in Electronics City. De cisf had zelfs controleposten opgesteld bij de ingang van het industrieterrein. Ibrahim wist bijna zeker dat hij en zijn mannen er niet in zouden slagen een of meer van de belangrijkste gebouwen binnen te komen. Dat ontmoedigde hem, maar hij besloot dat hij voor de aanval om Electronics City heen zou rijden, op zoek naar een andere manier om binnen te komen.
Die vond hij niet, maar op de laatste ochtend, een paar uur voor zijn geplande aanval, besloot hij nog één keer bij daglicht langs zijn doelwit te rijden. In zijn eentje reed hij op zijn motor over de Hosur Main Road en nam vervolgens de moderne Bangalore Elevated Tollway, een tien kilometer lange fly-over tussen Madiwala en Electronics City. Daar werd hij onmiddellijk omringd door tientallen bussen, volgepakt met werknemers onderweg naar hun werk.
Hij begreep meteen wat hij moest doen. Abdul Ibrahim reed terug naar het safehouse in de stad en vertelde zijn mannen dat de plannen waren veranderd.
Ze voerden de aanval niet die nacht uit, zoals Ibrahim aan Majid had beloofd. Hij wist dat zijn opdrachtgever woedend op hem zou zijn omdat hij zijn expliciete opdracht niet had uitgevoerd, maar hij hield zich aan zijn andere opdracht en nam geen contact op met zijn opdrachtgever of een ander lid van LeT. In plaats daarvan vernietigde hij zijn mobiele telefoon, ging bidden en daarna slapen.
Hij en zijn mannen stonden om zes uur ’s ochtends op. Ze baden weer, dronken zwijgend thee en stapten vervolgens op de drie motoren.
Om acht uur waren ze bij de fly-over. Abdul Ibrahim reed op de derde motor, tweehonderd meter achter de tweede motor, die tweehonderd meter achter de voorste motor reed. Hij had de zelfgemaakte bommen en granaten in zijn rugzak die hij op zijn borst had gehangen, zodat hij ze er al rijdend uit kon halen.
De eerste motor ging naast een bus rijden waar ongeveer vijftig passagiers in zaten; de man die achterop de motor zat haalde een AK-47 met ingeklapte kolf uit zijn tas. De schutter richtte kalm en zorgvuldig op het hoofd van de buschauffeur en haalde de trekker over. Met een kort plopje en een straal grijze rook werd het zijraampje van de chauffeur verbrijzeld, waarna de man van zijn stoel viel. De enorme bus zwenkte scherp naar rechts en begon te scharen. Hij schampte verschillende andere auto’s terwijl hij met hoge snelheid opzij gleed en tegen de betonnen zijwand van de fly-over klapte. Hierbij schampte hij nog meer auto’s die waren uitgeweken in een poging de bus te ontwijken.
Enkele buspassagiers overleden door de klap van de botsing, maar de meeste raakten gewond doordat ze van hun zitplaats werden geslingerd. De eerste motorrijder reed gewoon door, terwijl de scharende bus nog meer auto’s schampte.
De tweede motor, ook met een schutter met een AK-47 achterop, passeerde de bus ongeveer dertig seconden na de eerste aanval. De schutter haalde de trekker over, zodat het magazijn met vijfenzeventig patronen rondtolde en de kogels door de loop van het geweer vlogen. De kogels raakten de bus en de gewonde mannen en vrouwen die tevergeefs probeerden uit het wrak te klauteren, en ze doodden de passagiers van de andere auto’s die waren gestopt om te helpen.
De tweede motor liet het bloedbad ook achter zich, terwijl de schutter herlaadde en zich klaarmaakte om het volgende slagveld op de fly-over aan te vallen.
Abdul Ibrahim was niet veel later bij de verlengde bus en de autowrakken eromheen. Hij stopte midden op het slagveld, net als tientallen andere automobilisten en motorrijders. De magere Lashkar-e-Taiba-strijder haalde een zelfgemaakte bom uit zijn tas, stak met zijn aansteker de lont aan, rolde hem onder een VW-busje dat midden in de opstopping stond en reed snel weg.
Een paar seconden later explodeerde de VW-bus, het hete metaal en de glassplinters spoten in het rond en de verlengde bus vloog in brand. Mannen en vrouwen op de beide rijbanen van de fly-over verbrandden levend, terwijl de complete Lashkar-cel na hun driefasenaanval op de verhoogde tolweg doorreed.
Ze reden nog een paar kilometer verder en ondertussen beschoten de eerste twee motoren met hun automatische wapens de bussen die ze passeerden. Deze voertuigen stopten abrupt, schoven naar links of naar rechts, waarbij ze verschillende andere bussen, auto’s en vrachtwagens raakten. Ibrahim reed langzaam en rustig langs de puinhopen die zijn kameraden hadden veroorzaakt, stopte af en toe naast een bus, glimlachte grimmig als hij het gegil en gekreun in de wrakstukken hoorde en smeet vervolgens granaten en zelfgemaakte bommen naar binnen.
Omdat de vierentwintigjarige Kiron Yadava zijn carpool had gemist, reed hij die ochtend met zijn eigen auto naar zijn werk. Hij was een jawan − soldaat − bij de Central Industrial Security Force en werkte in dagdienst als patrouille-agent in Electronics City; een gemakkelijk baantje nadat hij twee jaar in een paramilitaire unit had gewerkt. Normaal gesproken stapte hij in een busje met zes andere collega’s bij een bushalte voor de Meenakshi Temple, waarna ze door de stad naar hun werk reden, maar vandaag was hij te laat en daarom zat hij alleen in zijn auto.
Hij had de tol voor de fly-over betaald en trapte op de oprit van de weg naar Electronics City het gaspedaal van zijn kleine tweezits-Tata diep in. Hij had een cd opgezet, de riffs van Bombay Bassment loeiden uit de speakers, en hij brulde mee met de muziek.
Toen Kiron zich in het drukke verkeer mengde was het ene nummer net afgelopen en zou het volgende net beginnen, een stampend, elektronisch, reggae-achtig dansnummer. Toen de jonge man een luid gedreun hoorde dat niet bij het ritme van de muziek paste, keek hij even naar zijn stereo-installatie, maar toen hij het geluid weer hoorde, harder dan de muziek die uit de luidsprekers kwam, keek hij in zijn achteruitkijkspiegel. Op de fly-over achter hem zag hij blauwe rook uit een stuk of tien objecten komen. De dichtstbijzijnde rookpluim bevond zich ongeveer honderd meter achter hem, een brandend busje op de meest rechter rijstrook.
Even later zag agent Yadava de motor, nog geen veertig meter bij hem vandaan: twee mannen op een gele Suzuki. De man die achterop zat, had een kalasjnikov op zijn heup en schoot op een vierdeursauto die tegen een bus schampte toen hij de kogels probeerde te ontwijken.
Yadava kon zijn ogen niet geloven. De motor kwam steeds dichterbij, maar agent Yadava bleef doorrijden, alsof hij thuis op de televisie naar een actiefilm zat te kijken.
De Suzuki haalde hem in. De motorrijder stopte een nieuw magazijn in zijn AK en maakte zelfs even oogcontact met Yadava in zijn kleine tweezitter, waarna de twee terroristen zich in het andere verkeer mengden en uit zicht verdwenen.
De jawan van de cisf hoorde nog meer schoten en kwam eindelijk in actie. Hij zette de Tata aan de linkerkant van de weg, iets voor een andere auto die hetzelfde had gedaan, en stapte uit. Hij haalde zijn werktas uit de auto en ritste hem open. Hij pakte zijn plastic lunchbakje en zijn trui eruit en daarna zijn Heckler & Koch MP5 machinepistool. Zijn oren deden pijn van het geschiet en het aanhoudende getoeter zo dichtbij.
Met het geweer en zijn ene reservemagazijn met dertig patronen in de hand begon Yadava te rennen, op zoek naar een doelwit. Er reden mannen op motoren en mannen en vrouwen in auto’s langs hem heen. Iedereen op de fly-over wist dat ze werden aangevallen, maar er was pas één kilometer verderop een afslag. Auto’s botsten op elkaar terwijl ze aan de slachtpartij probeerden te ontsnappen en Yadava rende, op één kwart training en driekwart adrenaline, de gekte in.
Vijftig meter terug zag hij dat een gele Mazda suv keihard tegen de één meter hoge vangrail in de bocht van de weg stuiterde. Hij klapte er zo hard tegenaan dat hij omviel en door de lucht tolde, bijna als in slow motion, voordat hij ongeveer twaalf meter lager op de drukke parallelweg onder de fly-over landde.
Er kwam een motor op Yadava af, bijna net zo een als een minuut eerder langs hem heen was gereden. De man die achterop zat, had een geweer in de hand.
De motorrijder zag de geüniformeerde cisf-agent met het zwarte machinepistool midden in het verkeer staan, maar hij kon zijn schutter niet waarschuwen. Yadava hief zijn MP5 om te schieten, maar de motorrijder liet zijn Suzuki op de grond vallen, rolde eraf en dook naar zijn partner.
Yadava richtte zijn geweer op de man met de kalasjnikov en schoot; hij had nu baat bij zijn training als paramilitair. Zijn schoten scheurden eerst het wegdek en daarna de man aan flarden; het bloed spoot uit de salwar kameez van de terrorist. De man liet zijn AK vallen en bleef doodstil liggen. Daarna richtte Yadava zijn blik op de motorrijder.
De cisf had zijn jawans verteld dat Pakistaanse terroristen, wat deze man zeker was, vaak een zelfmoordvest droegen dat ze lieten ontploffen zodra ze gearresteerd dreigden te worden. Daarom had de cisf zijn mannen opdracht gegeven geen genade te tonen als ze een terrorist op heterdaad betrapten.
De jonge Kiron Yadava nam niet de tijd zich af te vragen of het goed of fout was om op een ongewapende man te schieten. Zolang deze moslim leefde, vormde hij een gevaar voor India, voor het land dat de agent tot zijn laatste ademteug had gezworen te beschermen.
Kiron Yadava schoot zijn wapen leeg op de man die op straat lag.
Hij herlaadde zijn MP5 en wilde achter de andere motor aan rennen toen er in het drukke verkeer achter hem een handgraat ontplofte. Hij wist meteen dat er nog een derde motor was, achter hem, en dat die binnen een paar seconden bij hem zou zijn. Hij zou de aanval moeten stoppen.
Abdul Ibrahim richtte zijn Makarov-pistool op de borstkas van de chauffeur van een personenbusje en schoot. De chauffeur viel van zijn stoel en zijn voet gleed van de rem, zodat het grote voertuig tegen de achterkant van een Fiat botste met op de voorstoelen een dood echtpaar. De acht Europese zakenlieden op de achterste drie banken van het busje zagen geschrokken dat de terrorist van zijn motor stapte en met een bizarre uitdrukking op zijn gezicht een zelfgemaakte bom uit de tas op zijn buik haalde.
Ibrahim keek naar zijn aansteker om ervoor te zorgen dat hij alleen het korte lontje van de bom aanstak en zichzelf niet per ongeluk mee opblies. Hij stak het lontje aan, stopte de aansteker weer in zijn zak en zwaaide zijn arm naar achteren om de bom onder het busje te kunnen gooien.
Op dat moment hoorde hij het geratel van een machinepistool verderop in de straat en draaide zich om. Hij wilde kijken waar het geluid vandaan kwam, want hij wist dat zijn eigen mannen zwaardere wapens hadden. Hij zag de Indiase cisf-man en het mondingsvuur uit diens wapen, en voelde dat zijn eigen lichaam vooroverboog en begon te schokken door de inslag van de kogels. Hij werd twee keer in zijn bekken en lendenen geraakt en viel op de grond, boven op zijn zelfgemaakte bom. Abdul Ibrahim gilde ‘Allahu Akbar!’, vlak voordat de bom op zijn borstkas ontplofte en hem aan flarden scheurde.
Een paar minuten later was agent Kiron Yadava bij de twee met kogels doorzeefde lichamen van de twee laatste mannen van de terreurcel. De beide mannen hadden geprobeerd met hun Suzuki-motor door een wegversperring te rijden die de cisf vóór de laatste afslag naar Electronics City had opgericht. Er stonden acht agenten over de dode mannen gebogen en Yadava schreeuwde dat ze hem moesten helpen bij de ongeveer twintig bloedbaden verspreid over tien kilometer van de Bangalore Elevated Tollway.
Ze werden algauw geholpen door honderden andere mensen en waren de hele dag bezig met de verzorging van de overlevenden van het bloedbad.
Riaz Rehan zat achter zijn bureau op het isi-hoofdkantoor in de wijk Aabpara van Islamabad toen hij een televisiereportage zag van een enorm verkeersongeluk in Bangalore. Het zei hem eerst niets, maar toen de nieuwslezer vertelde hoe omvangrijk de slachtpartij was, stopte Rehad met zijn werk en keek aandachtig naar de televisie. Een paar minuten later werd bevestigd dat er een vuurgevecht had plaatsgevonden en een paar minuten daarna volgde de bevestiging dat het bloedbad door terroristen was veroorzaakt.
Rehan was die ochtend woedend geweest toen hij had ontdekt dat de LeT-cel de vorige avond niets had gedaan, maar nu was hij enthousiast! Hij kon dit verslag uit Bangalore bijna niet geloven. Hij had gehoopt op minstens twintig gewonden en tien doden, misschien zelfs een paar nieuwsberichten over een brandende wachtpost of een diepe krater bij een gebouw, maar nu was zijn uit vijf man bestaande cel, met niet meer dan vijf geweren en een paar kleine bommen, erin geslaagd een bloedbad aan te richten met als resultaat eenenzestig doden en het ongelooflijke aantal van honderdenvier gewonden.
Rehan straalde van trots en maakte in gedachten de aantekening dat hij, wanneer hij president van Pakistan werd, een standbeeld zou laten oprichten ter ere van Abdul Ibrahim. Tegelijkertijd realiseerde hij zich dat de aanval in feite meer schade had veroorzaakt dan hij had gewild. Hierdoor zou LeT het doelwit van hernieuwde aanvallen worden, niet alleen door de Indiërs maar ook door de Amerikanen. De druk op de Pakistaanse regering om LeT uit te roeien, zou twee keer zo sterk worden dan hij had verwacht. Rehan wist dat het Amerikaans-Pakistaanse Intelligence Fusion Center nu overuren zou gaan draaien en hun aandacht op LeT zou richten.
Hij raakte niet in paniek, maar nam contact op met zijn LeT-contacten en vertelde hun dat hij zou fungeren als projectmanager voor de volgende operatie die bovendien eerder dan gepland zou plaatsvinden. Krachten binnen zijn regering die anti-LeT waren, krachten die gelieerd waren aan de Verenigde Staten, zouden na deze aanval de gebruikelijke verdachten aanhouden. Rehan wist ook dat de kans dat Operatie Sakervalk op de een of andere manier in gevaar zou komen groter werd met elke dag die verstreek vóór fase twee van zijn plan om Pakistan en India tot op de rand van oorlog te brengen.